17 Krijgsheer
De cel stonk naar nat stro.
Puc bewoog en merkte dat zijn handen met kettingen van nidrahuid aan de muur waren geklonken. De huid van het onverstoorbare, zespotige Tsuranese lastdier was door de bewerking zo hard geworden als staal en zat stevig in de muur verankerd. Pucs hoofd deed pijn van de confrontatie met het vreemde magieverstorende apparaat. Maar er was ook nog iets anders dat hem dwarszat. Vechtend tegen zijn mentale traagheid keek hij naar de boeien. Toen hij een bezwering deed om de ketens te veranderen in onvaste gassen, trad er een onjuistheid op. Hij kon er geen andere naam aangeven dan een onjuistheid. Zijn bezwering deed het niet. Puc ging met zijn rug tegen de muur zitten, beseffend dat de cel was afgedekt met een betovering die alle andere uitingen van magie neutraliseerde. Natuurlijk, hoe moet je anders een magiër in de gevangenis houden?
Hij keek de ruimte rond. De cel was een donkere put met maar een beetje licht dat door een klein tralievenster hoog in de deur viel.
Bij Pucs voeten scharrelde iets kleins door het stro. Hij schopte ernaar en het schoot weg. De muren waren vochtig en daarom had Puc het idee dat hij met zijn metgezellen in een ondergrondse ruimte was opgesloten. Met geen mogelijkheid kon hij zeggen hoe lang ze er al waren, noch had hij enig idee waar ze zich bevonden. Het kon overal op de wereld van Kelewan zijn.
Aan de wand tegenover Puc zaten Briaer en Dominicus geketend en rechts van hem was Hochopepa op gelijke wijze gebonden. Toen Puc zag dat de Krijgsheer dat had gedurfd, wist hij meteen dat het keizerrijk zich in een precair evenwicht bevond. Het gevangen nemen van een vogelvrij verklaarde was geen enkel probleem, maar een Grootheid van het keizerrijk in de boeien slaan was heel iets anders. Een Grootheid was rechtens immuun voor de bevelen van de Krijgsheer. Behalve de keizer was een Grootheid de enige die het woord van de Krijgsheer kon tegenspreken. Kamatsu had gelijk gehad. De Krijgsheer was bezig met een groot plan om het Spel van de Raad naar zijn hand te zetten, want het feit dat hij Hochopepa gevangen had genomen, wees erop dat hij geen enkele oppositie vreesde.
Briaer kreunde en keek langzaam op. 'Mijn hoofd,' mompelde hij. Toen hij merkte dat hij geketend was, trok hij aan zijn boeien om te zien hoe sterk ze waren. 'Wel,' zei hij, Puc aankijkend, 'wat nu?'
Puc keek terug en schudde zijn hoofd. 'Wachten.'
Het was lang wachten, misschien wel vier uur. Toen er iemand verscheen, was dat plotseling. De deur werd opengesmeten en er kwam een magiër in een zwart gewaad binnen, gevolgd door een soldaat van de keizerlijke garde. Bijna spuwend zei Hochopepa: 'Ergoran! Ben je gek? Maak me onmiddellijk los!'
De magiër gebaarde de soldaat Puc los te maken en zei tegen Hochopepa: 'Wat ik doe, doe ik voor het keizerrijk. Jij laat je in met onze vijanden, dikke. Als we klaar zijn met het straffen van deze valse magiër, stuur ik het nieuws van jouw dubbelhartigheid naar de Assemblee.'
Snel werd Puc naar buiten gebracht en de magiër die Ergoran was genoemd, zei: 'Milamber, door jouw optreden bij de Keizerlijke Spelen van een jaar geleden verdien je wat respect - genoeg om ervoor te zorgen dat je niet meer schade aanricht onder degenen om je heen.' Twee soldaten sloten zeldzame en kostbare metalen armbanden om zijn polsen. 'Door de afweermechanismen in deze kerker kunnen er van binnenuit geen bezweringen worden gedaan. Buiten de kerker zorgen deze armbanden voor het neutraliseren van jouw macht.' Hij gebaarde de bewakers Puc mee te voeren en meteen kreeg hij van achteren een duw.
Puc wist wel beter dan zijn tijd met Ergoran te verdoen. Van alle magiërs die de lievelingen van de Krijgsheer werden genoemd, was hij een van de fanatieksten geweest. Hij was een van de weinige magiërs die vonden dat de Assemblee een arm van het regerend lichaam van het keizerrijk, de Hoge Raad, behoorde te zijn. Mensen die hem kenden veronderstelden wel dat het Ergoran er uiteindelijk om ging de Hoge Raad door de Assemblee te vervangen. Ook deden er geruchten de ronde dat ondanks het publiekelijk leiderschap van de heetgebakerde Almecho, Ergoran de helft van de tijd degene was geweest die de politiek van de Krijgspartij had bepaald.
Een lange wenteltrap naar boven bracht Puc naar het zonlicht. Na de duisternis in de cel was hij een ogenblik verblind. Terwijl hij werd voortgeduwd over de binnenplaats van een immens gebouw, pasten zijn ogen zich snel aan. Hij werd mee een brede trap op genomen en toen Puc halverwege over zijn schouder keek, zag hij genoeg oriëntatiepunten om te weten waar hij zich bevond. Hij zag de rivier de Gagajin, die van de bergen die de Hoge Muur werden genoemd naar de stad Jamar liep. Het was de belangrijkste doorvaart van noord naar zuid voor de centrale provincies van het keizerrijk. Puc was in de Heilige Stad zelf, in Kentosani, de hoofdstad van het keizerrijk Tsuranuanni. En gezien de tientallen bewakers in witte wapenrusting die hier rondliepen, wist hij dat hij in het paleis van de Krijgsheer was.
Puc werd door een lange gang geduwd tot hij bij een grote zaal kwam. De stenen muren hielden op en er werd een stijve, beschilderde deur van hout en huid opzij geschoven. De Krijgsheer van het keizerrijk had besloten zijn gevangene te ondervragen in een persoonlijke raadszaal.
Midden in de zaal stond een andere magiër en aan een tafel zat een man in een tekstrol te lezen. De tweede magiër was Elgahar, iemand die Puc slechts oppervlakkig kende. Hij besefte dat hij ook van hem geen hulp kon verwachten, ook niet voor Hochopepa, want Elgahar was Ergorans broer. Magisch talent kwam in hun familie veelvuldig voor. Elgahar had schijnbaar altijd het voorbeeld van zijn broer gevolgd.
De man op de stapel kussens naast de tafel was van middelbare leeftijd, gekleed in een wit gewaad met een enkele gouden band als afzetting van de hals en mouwen. Toen Puc dacht aan Almecho, de vorige Krijgsheer, kon hij zich geen groter contrast voorstellen. Axantucar was qua uiterlijk het tegengestelde van zijn oom. Almecho was een gedrongen man met een stierennek geweest, een man die zich gedroeg en eruitzag als een krijger, terwijl deze man veel meer leek op een geleerde. Zijn broodmagere lichaam gaf hem een ascetisch voorkomen. Zijn gelaatstrekken waren welhaast fijn. Toen ging zijn blik omhoog van de rol die hij had zitten lezen en zag Puc de gelijkenis: deze man had dezelfde krankzinnige dorst naar macht in zijn ogen als zijn oom.
Zijn tekstrol terzijde leggend zei de Krijgsheer: 'Milamber, u toont moed, zo niet wijsheid, door terug te komen. U wordt natuurlijk geëxecuteerd, maar voordat we u laten ophangen, zouden we graag één ding willen weten: waarom bent u teruggekomen?'
'Op mijn thuiswereld is een duistere, kwade kracht werkzaam die steeds sterker wordt en zich inzet voor zijn doel, en dat doel is de vernietiging van mijn thuiswereld.'
De Krijgsheer scheen geïnteresseerd en gebaarde Puc door te gaan. Puc vertelde alles wat hij wist, volledig en zonder te verfraaien of te overdrijven. 'Met magische middelen heb ik bepaald dat deze kwade macht afkomstig is van Kelewan. Kennelijk is het lot van beide werelden opnieuw met elkaar verbonden.'
Toen hij was uitgesproken, zei de Krijgsheer: 'U vertelt een interessant verhaal.' Ergoran scheen Pucs relaas terzijde te schuiven, maar Elgahar zag er oprecht verontrust uit. De Krijgsheer sprak verder: 'Milamber, het is werkelijk zonde dat u tijdens het verraad van ons bent weggenomen. Was u gebleven, dan hadden we misschien een betrekking voor u kunnen vinden als verteller van verhalen. Een duistere macht, geboren uit een vergeten uithoek van ons keizerrijk. Wat een fantastisch verhaal.' 's Mans glimlach verdween en hij boog zich voorover. Met een elleboog leunend op zijn knie keek hij Puc aan. 'Maar goed, de waarheid, nu. Deze armzalige nachtmerrie die u schildert is niet meer dan een zwakke poging om mij bang te maken, opdat ik de ware reden voor uw terugkomst over het hoofd zie. De Blauwe-Wielpartij en haar bondgenoten staan in de Hoge Raad op het punt van instorten. Daarom komt u terug, want de mensen die u rekenden tot bondgenoot zijn de wanhoop nabij omdat ze weten dat de opperste overheersing door de Krijgspartij bijna een feit is. Die dikke en u spelen opnieuw onder een hoedje met degenen die de Alliantie voor de Krijg tijdens de invasie van uw thuiswereld hebben verraden. U vreest de nieuwe orde die wij representeren. Over een paar dagen zal ik het einde van de Hoge Raad aankondigen en u komt die gebeurtenis dwarsbomen, nietwaar? Ik weet niet wat u van plan was, maar we zullen de waarheid er wel uit krijgen, zo niet nu, dan wel binnen niet al te afzienbare tijd. En u noemt de namen van degenen die zich met u tegen ons hebben opgesteld. En u zult ons ook vertellen welke middelen u in staat hebben gesteld terug te komen. Als het keizerrijk eenmaal veilig onder mijn heerschappij staat, zullen we eens teruggaan naar uw wereld en vlug doen wat onder mijn oom allang zou moeten zijn gedaan.'
Puc keek van gezicht naar gezicht en wist hoe de zaken ervoor stonden. Destijds had Puc Rodric, de gekke koning, gezien en gesproken. De Krijgsheer was niet zo gek als de koning was geweest, maar dat hij niet geheel bij zijn verstand was, was buiten kijf. En achter hem stond iemand die maar weinig verried, doch net zoveel dat Puc het begreep. Ergoran was hier de te vrezen macht, want hij was de ware genius achter de overheersing door de Krijgspartij. Hij zou het zijn die over Tsuranuanni zou regeren, misschien op een dag zelfs in alle openheid.
Er kwam een boodschapper met een bericht, dat hij met een buiging aan de Krijgsheer overhandigde. De Krijgsheer las het snel en zei: 'Ik moet naar de Raad. Laat de inquisiteur weten dat ik het vierde uur van de nacht gebruik wil maken van zijn diensten. Bewakers, breng deze hier terug naar zijn cel.' Terwijl de bewakers Puc aan zijn ketting meetrokken, zei de Krijgsheer: 'Bedenk, Milamber: u kunt langzaam sterven of u kunt snel sterven, maar sterven zult u. De keus is aan u. In beide gevallen vertelt u ons uiteindelijk de waarheid.'
Puc keek toe terwijl Dominicus in trance ging. Hij had zijn
metgezellen verteld van de reactie van de Krijgsheer en nadat
Hochopepa een tijdlang vreselijk tekeer was gegaan, was de dikke
magiër in stilzwijgen vervallen. Als magiër van het zwarte gewaad
vond Hochopepa het idee dat zijn zin niet ogenblikkelijk werd
gedaan, onbegrijpelijk. Deze gevangenschap was welhaast onmogelijk
te bevatten. Briaer had zijn gebruikelijke onverstoorbaarheid
getoond terwijl ook de monnik niet bepaald een aangeslagen indruk
maakte. Het was een kort en gelaten gesprek geweest.
Kort daarna was Dominicus met zijn oefeningen begonnen en had Puc gefascineerd toegekeken. Hij was gaan zitten mediteren tot hij nu in een soort trance ging. In de stilte dacht Puc over deze les van de monnik na. Zelfs in deze cel, zonder enige uitzicht op hoop, was het niet nodig je over te geven aan angst en een ellendig wrak te worden. In gedachten ging Puc terug naar zijn jeugd in Schreiborg: de frustrerende lessen van Kulgan en Tully, toen hij zich meester probeerde te maken van een vorm van magie waarvoor hij, naar hij jaren later zou ontdekken, niet geschikt was. Zo'n verspilling, dacht hij bij zichzelf. Door een groot aantal observaties sinds zijn verblijf op Sterrewerf was hij ervan overtuigd geraakt dat de Mindere Magie op Midkemia belangrijk verder ontwikkeld was dan op Kelewan. Naar alle waarschijnlijkheid kwam dat omdat er op Midkemia maar één vorm van magie was.
Voor de afwisseling probeerde Puc een van de betoveringen die hij vroeger van Kulgan had geleerd, een die hem toch al nooit was gelukt. Tot zijn verbazing merkte hij dat een bezwering van het Mindere Pad niet werd geblokkeerd. Hij kwam die vreemde blokkade van binnenuit weer tegen en kon er bijna om lachen. Vroeger was hij bang voor die ervaring geweest, omdat die inhield dat hij faalde. Nu wist hij dat het gewoon zijn op het Grotere Pad afgestemde geest was die de discipline van het Mindere Pad verwierp. Maar toch, door de uitwerking van de anti-magie kon hij op een of andere manier het probleem vanuit een andere hoek te lijf. Hij deed zijn ogen dicht en dacht aan die ene oefening die hij al ontelbare keren had gedaan, telkens zonder het gewenste resultaat. Het patroon in zijn geest maakte bezwaar tegen de vereisten van deze magie, maar toen het zich voegde naar zijn normale oriëntatie, botste het op een of andere manier terug tegen de afweermechanismen en... Met grote ogen ging Puc rechtop zitten. Hij had het bijna gevonden! Een uiterst kort moment had hij het bijna begrepen. Zijn opwinding onderdrukkend deed hij zijn ogen weer dicht, hield zijn hoofd omlaag en concentreerde zich. Als hij dat ene moment kon terugvinden, dat ene kristalheldere moment dat hij het had begrepen... een moment dat voorbij was zodra het was begonnen... In deze bedompte, smerige cel had hij gestaan op de rand van misschien een van de belangrijkste ontdekkingen in de geschiedenis van de Tsuranese magie. Als hij dat ene moment kon terugvinden...
Toen ging de deur van de cel open. Puc keek op, evenals Hochopepa en Briaer. Dominicus bleef in trance. Elgahar kwam binnen, gebarend naar een bewaker de deur achter hem te sluiten. Met verkrampte benen van de koude stenen onder het stro stond Puc op.
'Wat u zegt is onrustbarend,' zei de magiër in het zwarte gewaad.
'En terecht, want het is waar.'
'Misschien, maar misschien ook niet, ook al gelooft u het zelf. Ik wil alles horen.'
Puc gebaarde de magiër te gaan zitten, maar de man schudde zijn hoofd. Schokschouderend keerde Puc terug naar zijn plek op de vloer en begon zijn relaas. Toen hij bij het gedeelte kwam van Rogens visioen, werd Elgahar zichtbaar opgewonden en onderbrak hij Puc om een aantal vragen te stellen. Puc sprak verder en toen hij klaar was, schudde Elgahar zijn hoofd. 'Zeg eens, Milamber, zijn er op uw thuiswereld veel mensen die zouden kunnen verstaan wat er in dit visioen tegen de ziener werd gezegd?'
'Nee. Alleen ikzelf en een of twee anderen. Alleen de Tsurani in LaReu zouden het kunnen herkennen als de oude Tsuranese tempeltaal.'
'Er is een angstwekkende mogelijkheid. Ik moet weten of u eraan hebt gedacht.'
'Wat dan?'
Elgahar boog zich voorover naar Puc en fluisterde een enkel woord in zijn oor. Alle kleur verdween uit Pucs gezicht en hij sloot zijn ogen. Op Midkemia was in zijn hoofd het intuïtieve schiftingsproces aan de hand van de gegeven informatie al begonnen. In zijn onderbewustzijn had hij al die tijd al geweten wat het antwoord zou zijn. Met een enkele lange zucht zei hij: 'Ja. Bij alles wat ik deed heb ik het niet willen toegeven, maar het is er altijd geweest.'
'Waar heb je het dan over?' vroeg Hochopepa.
Maar Puc schudde het hoofd. 'Nee, oude vriend. Nog niet. Ik wil dat Elgahar over zijn eigen conclusie kan nadenken voordat hij jouw mening of de mijne heeft gehoord. Dit is iets wat hem zijn bindingen zal doen heroverwegen.'
'Misschien,' zei Elgahar. 'Maar zelfs in dat geval hoeft dat nog niets aan onze huidige omstandigheid te veranderen.'
Hochopepa ontstak in woede. 'Hoe kun je dat nou zeggen! Wat voor omstandigheid kan er prevaleren boven de misdaden van de Krijgsheer? Ben je nu al zo ver dat je al je vrije keuzes overlaat aan je broer?'
'Hochopepa, van alle zwarte gewaden zou jij het moeten kunnen begrijpen, want jij was het die samen met Fumita jarenlang met de Blauwe-Wielpartij heeft meegespeeld in het Grote Spel,' zei Elgahar, doelend op de hulp die de twee magiërs de keizer hadden geboden bij het beëindigen van de Oorlog van de Grote Scheuring. 'Voor het eerst in de geschiedenis van het keizerrijk verkeert de keizer in deze unieke positie. Door het debacle waarin de vredesconferentie is geëindigd heeft de opperste autoriteit gezichtsverlies geleden. Hij kan zijn invloed niet laten gelden en hij zal zijn gezag niet nogmaals op gelijke wijze aanwenden. Als gevolg van het verraad zijn van vijf clans de krijgshoofden gesneuveld, de vijf die de meeste kans maakten op het ambt van Krijgsheer. Veel families zijn hun positie in de Hoge Raad kwijtgeraakt vanwege hun dood. Doet hij nogmaals een poging de clans te bevelen, dan zullen ze hoogstwaarschijnlijk weigeren.'
'U spreekt van koningsmoord,' zei Puc.
'Het is vaker gebeurd, Milamber. Maar nu zou het een burgeroorlog betekenen, want er is geen erfgenaam. Het Hemelse Licht is jong en heeft nog geen zonen verwekt. Tot nog toe bestaat zijn kroost uit slechts drie meisjes. De enige wens van de Krijgsheer is de stabilisatie van het keizerrijk, niet het omverwerpen van een dynastie van meer dan tweeduizend jaar oud. Deze Krijgsheer is mij genegen noch ongenegen, maar de keizer dient te begrijpen dat zijn positie in de orde der dingen louter van spirituele aard is en dat alle definitieve beslissingen aan de Krijgsheer vallen. Dan zal Tsuranuanni een tijdperk van eindeloze voorspoed binnengaan.'
Hochopepa blafte een bittere lach. 'Dat jij zulke onzin gelooft, toont alleen maar aan dat de Assemblee niet rigoureus genoeg is met het doorlichten van de leerlingen.'
De belediging negerend zei Elgahar: 'Als eenmaal de interne orde van het keizerrijk is gestabiliseerd, kunnen we iets gaan doen tegen de mogelijke bedreiging waar u kond van komt doen. Ook wanneer het waar is wat u zegt, kan het nog jaren duren voordat we op Kelewan met deze kwestie te maken krijgen, tijd genoeg om ons voor te bereiden. Vergeet niet dat wij van de Assemblee tot nieuwe pieken van macht zijn gekomen waar onze voorouders niet eens van konden dromen. Wat voor hen een verschrikking was, is voor ons wellicht niet meer dan een ongemak.'
'Die arrogantie kost je de kop, Elgahar. Jullie allemaal. Hocho en ik hebben het hier eerder over gehad. De veronderstelling dat jullie oppermachtig zijn, is onjuist. Jullie hebben de macht van je voorouders nog niet overtroffen. Die moeten jullie zelfs nog evenaren. In diverse boeken van Macros de Zwarte heb ik gelezen van vermogens en krachten die in de duizenden jaren dat de Assemblee heeft bestaan, niet voor mogelijk zijn gehouden.'
Dat idee scheen Elgahar te intrigeren en geruime tijd was hij stil. 'Misschien,' zei hij uiteindelijk op bedachtzame toon. Hij ging naar de deur. 'Eén ding hebt u bereikt, Milamber. U hebt mij ervan weten te overtuigen dat het in ons belang is u langer in leven te houden dan de Krijgsheer zich heeft voorgenomen. U bezit kennis die wij nodig hebben. Voor wat de rest betreft... daar moet ik nog over nadenken.'
'Doe dat, Elgahar,' zei Puc, 'denk erover na. Denk na over dat ene woord, dat je mij in mijn oor hebt gefluisterd.'
Elgahar scheen op het punt iets te zeggen, maar toen gaf hij de bewaker buiten het bevel de deur te openen. Toen hij weg was, zei Hochopepa: 'Hij is gek.'
'Nee,' zei Puc. 'Niet gek. Hij gelooft gewoon wat zijn broer hem vertelt. Iemand die Axantucar en Ergoran in de ogen heeft gekeken en nog steeds gelooft dat zij het keizerrijk voorspoed kunnen brengen, is een goedgelovige idealist, maar geen gek. Ergoran is degene die we werkelijk moeten vrezen.'
Ze vervielen opnieuw tot stilzwijgen en Puc keerde terug tot zijn sombere overpeinzingen over hetgeen Elgahar hem had toegefluisterd. De ijzingwekkende mogelijkheid die dat met zich meebracht was te gruwelijk om bij stil te staan, dus richtte hij zijn gedachten opnieuw op dat vreemde moment waarop hij voor het eerst in zijn leven een glimp had opgevangen van het ware meesterschap over het Mindere Pad.
De tijd verstreek. Puc wist niet hoeveel, maar hij nam aan dat het
vier uur na zonsondergang was, de tijd die de Krijgsheer voor de
ondervraging had bepaald. De bewakers die binnenkwamen, maakten de
ketens van Briaer, Dominicus en Puc los. Hochopepa werd
achtergelaten.
Ze werden gebracht naar een kamer vol martelwerktuigen. Gekleed in een luisterrijk groen-met-gouden gewaad stond de Krijgsheer te praten met de magiër Ergoran. Een man met een rode kap wachtte geduldig tot de drie gevangenen waren vastgeketend aan pilaren, zodanig gesitueerd dat ze elkaar konden zien.
'Tegen beter weten in heb ik me door Ergoran en Elgahar laten overtuigen dat het nuttig zou kunnen zijn u in leven te houden, zij het dat beiden met verschillende redenen kwamen. Elgahar scheen geneigd uw verhaal te geloven, in ieder geval in zoverre dat hij het verstandig vond eerst alles van u te weten te komen. Ergoran en ik zijn beduidend minder goedgelovig, maar ook wij zouden een paar dingen willen weten. Daarom zullen we er eerst voor zorgen dat we alleen de waarheid van u te horen krijgen.' Hij gebaarde naar de inquisiteur, die Dominicus de pij van zijn lijf scheurde, zodat hij alleen nog maar een lendendoek aanhad. Daarop maakte de inquisiteur een verzegelde pot open en haalde er een stok met een witachtige brij uit, waarvan hij een lik aanbracht op Dominicus' borst. De monnik verstijfde. Vanwege het gebrek aan metalen hadden de Tsurani andere martelmethoden ontwikkeld die minstens net zo doeltreffend waren als de middelen die op Midkemia werden gebruikt. De kleverige brij was een bijtend middel en waar het werd aangebracht, trok het blaren op de huid. Dominicus kneep zijn ogen stijf dicht en beet op zijn tanden.
'Om economische redenen dachten we dat u eerder geneigd zou zijn ons de waarheid te vertellen als uw metgezellen als eerste de aandacht kregen. Naar wat uw voormalige collegae mij hebben verteld en gezien die onvergeeflijke uitbarsting bij de Keizerlijke Spelen, schijnt u nogal begaan te zijn met het lot van anderen, Milamber. Zegt u ons de waarheid?'
'Alles wat ik gezegd heb, is de waarheid, Krijgsheer! Met het martelen van mijn vrienden verandert u daar niets aan!'
'Meester!' klonk het.
De Krijgsheer keek zijn inquisiteur aan. 'Ja?'
'Deze man... Kijk.' Alle pijn was uit Dominicus' gezicht verdwenen. Met een gelukzalige uitdrukking op zijn gelaat hing hij aan de pilaar.
Ergoran ging vlak voor de monnik staan en bekeek hem. 'Is hij in een soort trance?'
Zowel de Krijgsheer als de magiër keken Puc aan en de man in het zwarte gewaad zei: 'Wat voor kunststukje voert die valse priester hier op, Milamber?'
'Hij is geen priester van Hantukama, dat is zo, maar op mijn wereld is hij wel degelijk een geestelijke. Hij kan zijn geest tot rust brengen, ongeacht wat er met zijn lichaam gebeurt.'
Daarop knikte de Krijgsheer naar de inquisiteur, die een scherp mes van de tafel pakte. Hij ging voor de monnik staan en met een plotselinge beweging sneed hij diens schouder open. Dominicus verroerde geen vin, maakte niet eens een onwillekeurige spierbeweging als reactie. Met een tang pakte de inquisiteur een hete kool en hield die tegen wond. Opnieuw toonde de monnik geen reactie.
'Het is zinloos, meester,' zei de inquisiteur terwijl hij zijn tang weglegde. 'Zijn geest is afgesloten. Dat probleem hebben we eerder met priesters gehad.'
Puc fronste het voorhoofd. Al hielden ze zich politiek gezien niet geheel afzijdig, toch neigden de tempels naar omzichtigheid in hun relaties met de Hoge Raad. Als de Krijgsheer priesters had ondervraagd, wees dat op sympathisatie van de tempels met de tegenstanders van de Krijgspartij. Het feit dat Hochopepa daar niets van wist, betekende bovendien dat de Krijgsheer heimelijk te werk ging en de oppositie te vlug af was geweest. En dat zei Puc dat het keizerrijk ernstig gevaar liep, op dit moment zelfs op het punt stond in een burgeroorlog te worden gestort. De aanslag op de medestanders van de keizer zou niet lang meer op zich laten wachten.
'Dit is geen priester,' zei Ergoran, naar Briaer lopend. Hij moest opkijken naar de lange leenman. 'Dit is een gewone slaaf, dus hij zal wel wat makkelijker te behandelen zijn.'
Briaer spuwde de magiër vol in het gezicht. Gewend aan de vrees en eerbied die een Grootheid altijd prompt werden betoond, wankelde Ergoran achteruit alsof hij een klap had gekregen. Woedend veegde hij het speeksel van zijn gezicht en op ijskoude toon zei hij: 'Je hebt zojuist gekozen voor een trage, pijnlijke dood, slaaf.'
Briaer grijnsde een wrede grijns en het was de eerste keer dat Puc hem zag lachen. Zijn gezicht kreeg een zeldzaam demonisch aanzien door het litteken op zijn wang. 'Het was het waard, geslachtloze ezel.'
In zijn woede had Briaer in de Koninkrijkse taal gesproken, maar de toon van de belediging was de magiër niet ontgaan. Hij pakte het scherpe mes van de tafel van de inquisiteur en sloeg er een lange voor mee in Briaers borst. De leenman verstijfde en zijn gezicht werd wit terwijl de wond begon te bloeden. Triomfantelijk bleef Ergoran voor hem staan. Toen spuwde de Midkemiër opnieuw.
'Meester,' zei de inquisiteur, zich omdraaiend naar de Krijgsheer, 'de Grootheid bemoeit zich met subtiel werk.'
De magiër deed een stap achteruit en liet het mes vallen. Nogmaals veegde hij het spuug van zijn gezicht. Toen ging hij weer naast de Krijgsheer staan, en met haat in zijn stem zei hij: 'Wees niet te haastig met de waarheid, Milamber. Ik wens deze smeerlap een lange sessie toe.'
Wanhopig vocht Puc tegen de neutraliserende eigenschappen van de armbanden om zijn polsen, maar het was tevergeefs. De inquisiteur begon Briaer te bewerken, maar de stoïcijnse leenman weigerde een kik te geven. Een half uur lang beoefende de inquisiteur zijn bloedige vak, tot Briaer eindelijk met een verstikte kreun het bewustzijn verloor.
'Waarom ben je teruggekomen, Milamber?' vroeg de Krijgsheer.
Puc, die Briaers pijn voelde alsof hij zelf gemarteld was, zei: 'Ik heb je de waarheid verteld.' Hij keek Ergoran aan. 'Je weet dat het de waarheid is.' Maar hij wist dat zijn smeekbede tegen dovemansoren was gericht, want de woedende magiër wilde Briaer laten lijden uit wraak, ook al had Puc alles allang verteld.
De Krijgsheer gaf de inquisiteur te kennen dat hij met Puc moest beginnen. De man met de rode kap trok Pucs pij open. De pot met het bijtende middel ging weer open en er werd een klein likje op Pucs borst aangebracht. Tijdens de jaren van hard slavenwerk in het moeras was Puc een soepel en gespierd man geworden en zijn lichaam verstijfde toen de pijn begon. Eerst had hij niets van de klodder gevoeld, maar een ogenblik later, toen de chemicaliën in de pasta begonnen te reageren, schoot de pijn door zijn vlees. Puc kon de blaren bijna horen verschijnen. Door de pijn heen sneed de stem van de Krijgsheer: 'Waarom ben je teruggekeerd? Met wie heb je contact opgenomen?'
Zijn ogen sluitend tegen de pijn in zijn borst zocht Puc zijn toevlucht in de kalmeringsoefeningen die Kulgan hem destijds had geleerd. Weer een lik pasta en weer vlamde de pijn op, deze keer in het gevoelige vlees aan de binnenkant van zijn dijbeen. Pucs geest rebelleerde en zocht een uitweg in de magie. Keer op keer vocht hij tegen de barrière die de magiebeperkende armbanden hem oplegden. In zijn jeugd had hij alleen onder grote druk zijn weg tot de magie kunnen vinden. Toen zijn leven door trollen werd bedreigd, had hij zijn eerste bezwering kunnen doen. In zijn gevecht met jonker Roland had hij magisch om zich heengeslagen en toen hij de Keizerlijke Spelen had verwoest, was zijn kracht voortgekomen uit een diep verborgen bron van woede en verontwaardiging. Nu was zijn geest een wild, woedend dier dat werd teruggeworpen door de tralies van een magische kooi, en als een wild dier sloeg hij keer op keer blindelings tegen de barrière, vastbesloten zichzelf te bevrijden, dan wel te sterven.
Er werden hete kolen tegen zijn lichaam gedrukt en hij gilde het uit. Het was een dierlijke kreet, een mengeling van pijn en woede, en zijn geest maaide wild om zich heen. Zijn gedachten werden wazig, alsof hij onderdeel uitmaakte van een landschap van weerkaatsende oppervlakken, een krankzinnig rondtollende kamer van spiegels, elk met een eigen weerkaatsing. In de ene spiegel zag hij het keukenhulpje van Schreiborg naar hem kijken, en in een andere Kulgans leerling. In een derde zag hij een jeugdige jonker en in de vierde een slaaf in het moeraskamp van de Shinzawai. Maar in de weerspiegeling achter de weerspiegeling, in de spiegels binnen in die spiegels, zag hij steeds iets nieuws. Achter de jongen in de keuken zag hij een man, een bediende, maar het stond buiten kijf wie die man was. Puc, zonder magie, zonder scholing, volwassen geworden als een eenvoudig lid van het bedien end personeel van het kasteel. Achter het beeld van de jonge jonker zag hij een Koninkrijkse edelman met prinses Carlina aan zijn arm als zijn vrouw. Zijn geest tolde. Verwoed zocht hij ergens naar. Hij bestudeerde het beeld van Kulgans leerling. Achter hem zag hij het weerspiegelde beeld van een volwassen beoefenaar van de Mindere Kunst. In zijn geest draaide Puc zich bliksemsnel om, op zoek naar de herkomst van dat weerkaatste beeld in een beeld, van de Puc die een meester in de Mindere Magie was geworden. Toen zag hij waar dat beeld vandaan kwam, een mogelijke, doch nimmer gerealiseerde toekomst, aangezien het lot zijn leven van die uitkomst had doen afwijken. Maar in de alternatieve mogelijkheden van zijn leven vond hij wat hij zocht. Een uitvlucht. Ineens begreep hij het. Er opende zich een weg voor hem en zijn geest spoedde zich erlangs.
Met een ruk deed Puc zijn ogen open en keek langs de gedaante van de inquisiteur met de rode kap. Briaer was weer bij bewustzijn en hing kreunend aan zijn ketens. Dominicus was nog steeds verloren in zijn trance.
Met een mentale ingreep schakelde Puc het gewaarzijn van de verwondingen aan zijn lichaam uit. Ogenblikkelijk voelde hij geen pijn meer. Toen reikte zijn geest naar de in het zwart geklede gedaante van Ergoran. De Grootheid van het keizerrijk wankelde bijna toen Pucs blik de zijne gevangen nam. Voor het eerst sinds mensenheugenis maakte een magiër van het Grotere Pad gebruik van een kundigheid van het Mindere Pad en Puc ging een wilsstrijd aan met Ergoran.
Met geestverpletterende kracht wist Puc de magiër te overweldigen en in een oogwenk was hij bewusteloos. De gedaante in het zwarte gewaad zakte een stukje in tot Puc de controle over zijn lichaam had overgenomen. Puc deed zijn eigen ogen dicht en keek door die van Ergoran. Hij paste zijn zintuigen aan en toen had hij het volledige bevel over de Tsuranese Grootheid. Ergorans hand schoot naar voren en er spoot een fontein van energie uit zijn vingers die de inquisiteur van achteren trof. Rode en purperen draden van macht dansten over het achterover gebogen lichaam van de krijsende man. Toen begon de inquisiteur als een krankzinnige marionet door de kamer te dansen, zijn bewegingen schokkerig en spastisch, terwijl hij het uitschreeuwde van de pijn.
Een ogenblik stond de Krijgsheer perplex, toen schreeuwde hij: 'Ergoran! Wat is dit voor gekheid?' Hij greep de magiër bij het gewaad en de inquisiteur sloeg tegen de muur en zakte naar de stenen vloer. Op het moment dat de Krijgsheer in aanraking kwam met de magiër, staakte de energiestroom naar de inquisiteur en begon die over te vloeien naar de Krijgsheer. Kronkelend viel Axantucar achterover op de grond.
De man met de rode kap stond op, schudde een keer met zijn hoofd en wankelde terug naar de gevangenen. Kennelijk had hij begrepen dat Puc de aanstichter van zijn pijn was, want hij pakte een smal mes van de tafel en stapte op hem af, maar Briaer greep zijn ketens vast, hees zich op en sloeg zijn benen rond de nek van de inquisiteur. Knijpend met ontzettende kracht hield hij de spartelende inquisiteur in een schaargreep vast. De inquisiteur sloeg met het mes naar Briaers benen, keer op keer snijdend in het vlees, maar Briaer bleef druk uitoefenen. Telkens opnieuw sneed het mes, tot Briaers benen onder het bloed zaten, maar de inquisiteur kon niet diep snijden met het kleine mes, dat nu glibberig van het bloed was. Briaer slaakte een vreugdevolle triomfkreet en met een kreun en een ruk verbrijzelde hij de luchtpijp van de man. Op het moment dat de inquisiteur ter aarde stortte, stroomde alle kracht uit het lichaam van de leenman en werd Briaer alleen nog door zijn ketenen overeind gehouden. Met een zwakke glimlach knikte hij naar Puc.
Puc brak de pijnbezwering af en pas toen kon de kronkelende Krijgsheer Ergoran loslaten. Puc beval de magiër te komen. De geest van de Grootheid was een zacht, kneedbaar geval onder Pucs magische beheersing en op een of andere manier wist Puc hoe hij de magiër tot handelen kon brengen terwijl hij zich gewaar bleef van wat hij zelf aan het doen was.
De magiër begon Puc van zijn ketens te bevrijden terwijl de Krijgsheer overeind krabbelde. Eén hand was al vrij. Axantucar wankelde naar de buitendeur en Puc nam een besluit. Als hij zich wist te bevrijden van de boeien, kon hij de bewakers die de Krijgsheer ging roepen wel aan, ongeacht het aantal, maar de controle over twee mannen zou hem te veel zijn en hij dacht niet dat hij de magiër lang genoeg in zijn macht kon houden om de Krijgsheer uit te schakelen en zichzelf te bevrijden. Of toch? Toen zag Puc het gevaar. Deze nieuwe magie bleek lastig en zijn oordeelvermogen werd troebel. Waarom liet hij de Krijgsheer ontsnappen? De pijn van de marteling en de uitputting eisten hun tol en Puc voelde zich ieder moment zwakker worden. De Krijgsheer trok de deur open en schreeuwde naar de wacht. Daarop greep hij een speer en stootte hem Ergoran midden in de rug. Door de klap viel de magiër op de knieën voordat hij Pucs andere hand los had kunnen maken. Een andere uitwerking van de stoot was een psychische schok die werd doorgezonden naar Puc, zodat hij het samen met de stervende Ergoran uitschreeuwde van de pijn.
Pucs geest werd in nevelen gehuld. Toen scheurde er iets van binnen en veranderden zijn gedachten in een zee van fonkelende splinters. De spiegels van zijn herinnering waren gebarsten. Fragmenten van lessen uit het verleden, beelden van zijn gezin, geluiden, geuren en dingen die hij eens had ervaren wervelden door zijn bewustzijn.
Er dansten lichtjes door zijn geest, verspreide stofjes sterrenlicht, weerkaatsingen van nieuwe innerlijke vergezichten. Ze dansten door elkaar heen, weefden een patroon, een cirkel, een tunnel, toen een weg. Hij stortte zich erlangs en bevond zich ineens op een nieuw vlak van bewustzijn. Nieuwe paden werden bewandeld, nieuwe begrippen verworven. Het pad dat zich door pijn en doodsangst eerder voor hem had geopend, kon hij nu naar believen bewandelen. Eindelijk stond de macht die zijn erfgoed was, volledig onder zijn bevel.
Zijn ogen werden helder en hij zag soldaten vechten op de trap. Hij richtte zijn aandacht op de laatste keten rond zijn pols. Ineens herinnerde hij zich een oude les van Kulgan. Met een streling van zijn geest maakte hij het hard gemaakte leer weer zacht en soepel en trok zijn hand los. Puc concentreerde zich en de magiebeperkende armbanden vielen van zijn polsen, in tweeën gebroken. Hij keek naar de trap en voor het eerst drong tot hem door wat hij werkelijk zag. De Krijgsheer en zijn soldaten waren gevlucht en boven werd er gevochten. Op de grond lag een dode soldaat in de blauwe wapenrusting van de Kanazawai-clan naast een lijk in het keizerlijke wit. Vlug maakte hij Briaer los en liet hem voorzichtig op de grond zakken. De potige leenman bloedde hevig uit de vele wonden in zijn lichaam. Toen zond Puc een mentale boodschap naar Dominicus: Keer terug. Onmiddellijk gingen Dominicus' ogen open en terwijl zijn ketens van hem af vielen, zei Puc: 'Zorg voor Briaer.' Zonder om uitleg te vragen begon de monnik de wonden van de gehavende leenman te behandelen.
Met drie treden tegelijk stormde Puc de trap op en rende naar de cel waarin Hochopepa nog steeds was opgesloten. Toen hij naar binnen ging, vroeg de geschrokken magiër hem: 'Wat gebeurt er? Ik hoorde kabaal buiten.'
Puc bukte en veranderde de ketens in zacht leer. 'Weet ik niet. Bondgenoten, vermoed ik. Misschien de Blauwe-Wielpartij die ons komt helpen.' Tijdens het spreken had hij Hochopepa's handen uit de nu zachte boeien getrokken.
Met knikkende knieën stond Hochopepa op. 'Dan moeten we hen helpen,' zei hij resoluut. Toen dacht hij aan zijn vrijheid en de zacht gemaakte boeien. 'Milamber, hoe deed je dat?'
'Weet ik niet, Hocho,' antwoordde Puc terwijl hij weer naar buiten ging. 'Daar moeten we het nog over hebben.'
Hij rende de trap op naar de begane grond. In de centrale hal van het paleis van de Krijgsheer waren soldaten verwikkeld in een man-tot-man-gevecht. Krijgers in allerlei kleuren streden tegen de Keizerlijke Witten van de Krijgsheer. Uitkijkend over de bloedige strijd zag Puc Axantucar zich langs een tweetal vechtende soldaten dringen. Twee mannen in een witte wapenrusting dekten zijn aftocht. Puc sloot zijn ogen en reikte met zijn geest. Toen hij zijn ogen weer opendeed, kon hij de onzichtbare hand van energie zien die hij had gemaakt, kon hem voelen alsof die een deel van hemzelf was. Met die hand reikte hij naar de Krijgsheer en greep hem als een kat in het nekvel beet. Hij tilde hem op en trok de spartelende, schoppende man naar zich toe. Toen de soldaten de Krijgsheer boven zich door de lucht zagen zweven, staakten ze hun strijd. Axantucar, opperkrijger van het keizerrijk, krijste onbeschaamd van angst voor de onzichtbare hand die hem had gegrepen. Puc trok hem naar de plek waar hij met Hocho stond.
Enkele soldaten in het keizerlijke wit kwamen de schok te boven en trokken de conclusie dat de vogelvrij-verklaarde magiër de oorzaak moest zijn van de lastige situatie waarin hun meester zich bevond. Een paar van hen lieten de soldaten in gekleurde wapenrusting voor wat ze waren en schoten hun Krijgsheer te hulp.
Toen galmde een luide stem: 'Ichindar! Eénennegentig maal keizer!' Ogenblikkelijk lieten alle soldaten, ongeacht hun kleur, zich op de vloer vallen om het voorhoofd tegen de stenen te drukken. De officieren bleven staan met het hoofd gebogen. Alleen Hochopepa en Puc keken naar de binnentredende stoet Krijgshoofden, allen met een wapenrusting in de kleuren die te zamen de Blauwe-Wielpartij vormden. Voorop, voor het eerst sinds jaren weer in een wapenrusting, liep Kamatsu, tijdelijk Krijgshoofd van de Kanazawai-clan. De menigte week uiteen om de keizer door te laten. Ichindar, opperste gezaghebber van het keizerrijk, liep de hal binnen, schitterend in zijn ceremoniële gouden wapenrusting. Meteen beende hij naar Puc, keek naar de Krijgsheer die nog steeds boven hem in de lucht hing en nam toen het tafereel in de hal in ogenschouw. 'Grootheid,' zei hij ten slotte, 'waar u maar opduikt schijnt u moeilijkheden te veroorzaken.' Hij keek omhoog naar de Krijgsheer. 'Als u hem neerzet, kunnen we deze onwelriekende zaak tot op de bodem uitzoeken.'
Puc liet de Krijgsheer vallen, die met een doffe dreun op de grond terechtkwam.
'Dat is een wonderbaarlijk verhaal, Milamber,' zei Ichindar tegen
Puc. Hij zat op de kussens die eerder die dag door de Krijgsheer
bezet waren geweest, en dronk een kop van Axantucars chocha. 'Het
makkelijkste zou zijn te zeggen dat ik u geloof en dat alles is
vergeven, maar de oneer die mij is aangedaan door hen die u elfen
en dwergen noemt, is onmogelijk te vergeten.' Rondom hem stonden de
Krijgshoofden van de clans van de Blauwe-Wiel, samen met de magiër
Elgahar.
'Als het Hemelse Licht mij toestaat?' zei Hochopepa. 'Bedenk dat zij niet meer waren dan werktuigen, soldaten, als u wilt, in een spelletje tchè. Dat deze Macros de komst van de Vijand wilde voorkomen is een geval apart. Maar aangezien hij verantwoordelijk is voor het verraad, heeft u bij niemand anders vergelding te zoeken dan bij Macros. En aangezien er wordt aangenomen dat hij dood is, blijft de situatie onbeslist.'
'Hochopepa, uw tong is net zo soepel als een relli,' zei de keizer, doelend op het waterslangachtige dier dat bekend stond om zijn gemakkelijke manier van bewegen. 'Straffen wil ik nooit zonder reden, maar ik voel evenmin weinig voor de verzoenende houding die ik voorheen tegenover het Koninkrijk heb ingenomen.'
'Majesteit,' zei Puc, 'dat zou op dit moment hoe dan ook niet erg verstandig zijn.' Toen Ichindar hem geïnteresseerd aankeek, ging Puc verder: 'Al hoop ik dat onze naties elkaar op een dag als vrienden zullen ontmoeten, er zijn op dit moment dringender zaken die de aandacht behoeven. Op korte termijn zal het moeten zijn alsof de twee werelden niet opnieuw met elkaar in verbinding waren gebracht.'
De keizer veerde rechtop. 'Naar wat ik van dit soort zaken heb begrepen, neem ik aan dat u gelijk hebt. Er dienen gewichtiger kwesties te worden opgelost. Ik moet straks een beslissing nemen die de koers van de Tsuranese geschiedenis voor altijd zou kunnen veranderen.' Hij verviel in stilzwijgen. Geruime tijd ging hij bij zichzelf te rade en uiteindelijk zei hij: 'Toen Kamatsu en de anderen naar me toe kwamen om me te vertellen van uw terugkomst en uw vermoeden omtrent een zwarte macht van Tsuranese herkomst op uw wereld, wilde ik alles gewoon negeren. De problemen van uw wereld konden mij niets schelen. Zelfs de mogelijkheid uw land opnieuw binnen te vallen interesseerde mij niet. Ik was bevreesd opnieuw in actie te komen, want in het oog van de Hoge Raad had ik veel gezichtsverlies geleden na de aanval op uw wereld.' Even scheen hij in gedachten verzonken. 'Van het weinige dat ik gezien heb voor de slag, leeft u op een zalige wereld.' Hij zuchtte en zijn groene ogen richtten zich op Puc. 'Milamber, als Elgahar niet naar het paleis was gekomen met de bevestiging van hetgeen uw bondgenoten in de Blauwe-Wielpartij mij hadden bericht, zou u nu naar alle waarschijnlijkheid dood zijn, zou ik binnenkort de volgende zijn en was Axantucar op weg naar een bloederige burgeroorlog. Hij heeft het wit-met-goud alleen verkregen vanwege de verontwaardiging om het verraad. U hebt mijn dood weten te voorkomen, zo niet een grotere ramp voor het keizerrijk. Ik vind dat dat het overwegen waard is, al zult u begrijpen dat de onrust in het keizerrijk nu pas echt begint.'
'Ik ben genoeg product van het keizerrijk om te begrijpen dat het Spel van de Raad nu nog venijniger zal worden,' zei Puc.
Ichindar keek uit het raam naar het lijk van Axantucar dat hing te draaien in de wind. 'Ik zal de geschiedkundigen erover moeten raadplegen, maar volgens mij is dat de eerste Krijgsheer die door een keizer is opgehangen.' De dood door de strop was de grootste straf en schande voor een krijger. 'Maar toch, aangezien hij ongetwijfeld hetzelfde met mij voorhad, denk ik niet dat er een opstand uit zal breken, in ieder geval nog niet deze week.'
De aanwezige Krijgshoofden van de Hoge Raad keken elkaar aan. Uiteindelijk zei Kamatsu: 'Hemels Licht, staat u mij toe? De Krijgspartij trekt zich in verwarring terug. Door het verraad van de Krijgsheer zijn ze beroofd van iedere basis tot onderhandelen binnen de Hoge Raad. Op dit moment bestaat de Krijgspartij al niet meer en de clans en families die ertoe behoorden, komen binnenkort bijeen om te bespreken bij welke partijen ze zich zullen aansluiten teneinde een flard van hun invloed te herwinnen. Voorlopig regeert de middenmoot.'
De keizer schudde zijn hoofd en op verrassend ferme toon zei hij: 'Nee, geëerde heer, u vergist zich. In Tsuranuanni regeer ik.' Hij stond op en keek de mannen om zich heen aan. 'Totdat de kwesties die Milamber onder onze aandacht heeft gebracht zijn opgelost en het keizerrijk werkelijk in veiligheid is, of tot blijkt dat de dreiging vals is, is de Hoge Raad verdaagd. Er komt geen nieuwe Krijgsheer tot ik de verkiezing ervan binnen de Raad heb opgedragen. Totdat ik anders verordonneer, ben ik de wet.'
'Majesteit,' zei Hochopepa, 'en de Assemblee?'
'Zoals tevoren, maar wees gewaarschuwd, Grootheid, let op uw broeders. Als ooit wordt ontdekt dat er opnieuw een Grootheid is betrokken bij een complot tegen mijn huis, komt de onschendbaarheid van de Grootheden te vervallen. Al zou ik gedwongen zijn alle legers van het keizerrijk in te zetten tegen uw magische macht, en ook al zou dat leiden tot de volledige verwoesting van het hele keizerrijk, nooit zal ik toestaan dat de suprematie van de keizer opnieuw wordt aangevochten. Is dat begrepen?'
'Zo zal het geschieden, Keizerlijke Majesteit,' zei Hochopepa. 'Elgahars verzaking en de daden van zijn broer en de Krijgsheer zullen de anderen in de Assemblee tot nadenken stemmen. Ik zal deze kwestie voor de leden brengen.'
'Grootheid,' zei de keizer tegen Puc, 'ik kan de Assemblee niet opdragen u opnieuw te installeren, noch ben ik geheel gerust op uw aanwezigheid. Maar tot deze kwestie is opgelost, bent u vrij om te gaan en staan waar u wilt. Als u weer vertrekt naar uw thuiswereld, breng ons dan op de hoogte van uw bevindingen. Wij zijn bereid u bij te staan om de vernietiging van uw wereld te voorkomen, als het kan.' Hij stond op en liep naar de deur. 'Wel, ik moet naar mijn paleis. Ik heb nog een keizerrijk te herbouwen.'
Ook de anderen vertrokken. Kamatsu kwam naar Puc en zei: 'Grootheid, zo te zien is het voorlopig toch nog goed afgelopen.'
'Voorlopig, oude vriend. Probeer het Hemelse Licht bij te staan, want zijn leven is misschien nog slechts van korte duur als de verordeningen van vannacht morgen bekend worden gemaakt.'
De Heer van de Shinzawai maakte een buiging voor Puc. 'Uw wil, Grootheid.'
'Kom,' zei Puc tegen Hochopepa, 'we lichten Dominicus en Briaer van hun rustbed en gaan naar de Assemblee, Hocho. We hebben nog een hoop te doen.'
'Zo dadelijk, want ik heb nog een vraag voor Elgahar.' De lijvige magiër keek de voormalige lieveling van de Krijgsheer aan. 'Vanwaar deze plotselinge ommezwaai? Ik heb altijd gedacht dat je het werktuig van je broer was.'
De slanke magiër antwoordde: 'Milambers waarschuwing van wat er op zijn thuiswereld gebeurt, zette mij aan het denken. Geruime tijd heb ik alle mogelijkheden zitten overwegen en toen ik het meest voor de hand liggende antwoord voorlegde aan Milamber, was hij het daarmee eens. Het risico was veel te groot om te worden genegeerd. Vergeleken hierbij waren alle andere zaken van ondergeschikt belang.'
Hochopepa keek Puc aan. 'Ik begrijp het niet. Waar heeft hij het over?'
Puc zakte in van vermoeidheid en nog iets anders, een diep verborgen angst die nu naar voren kwam. 'Ik durf er niet eens goed over te praten,' zei hij. 'Elgahars conclusie was een mogelijkheid die ik wel vermoedde, maar niet durfde toe te geven, zelfs niet tegenover mezelf.'
Een ogenblik was hij stil en de anderen in de kamer schenen hun adem in te houden. Toen zei hij: 'De Vijand is terug.'
Puc duwde het in leer gebonden boek van zich af en zei: 'Weer een
doodlopend spoor.' Met een hand streek hij over zijn gezicht,
vermoeide ogen sluitend. Hij had nog zoveel te doen en de tijd
verstreek maar. De ontdekking van zijn vermogens als magiër van het
Mindere Pad hield hij voor zichzelf. Die kant van zijn wezen had
hij nooit vermoed en hij wachtte op een periode van afzondering om
deze openbaringen te onderzoeken.
Hochopepa en Elgahar keken allebei op van hun boeken. Elgahar had net zo hard gewerkt, blijk gevend van de wens een en ander goed te maken. 'Ik heb zelden zulke slordige rapporten gezien,' was zijn commentaar.
Puc was het met hem eens. 'Twee jaar geleden heb ik Hocho al verteld dat de Assemblee laks en arrogant was geworden. Deze wanorde is slechts een van de vele voorbeelden.' Hij herschikte zijn zwarte gewaad. Toen de reden van zijn terugkomst bekend was gemaakt, was Puc, op een motie van zijn oude vrienden, bijgestaan door Elgahar, zonder aarzelen als volwaardig lid geherinstalleerd. Van de aanwezige leden hadden slechts enkele zich van stemming onthouden en niemand was tegen geweest. Allen hadden op de Toren van Beproeving gestaan en allen hadden de razernij en de macht van de Vijand gezien.
Shimone, een van Pucs oudste vrienden in de Assemblee en zijn voormalige leraar, kwam binnen met Dominicus. Sinds de afgelopen nacht met de inquisiteur van de Krijgsheer had de priester opmerkelijke herstellende vermogens getoond. Hij had zijn magische geneeskunsten toegepast op Briaer en Puc, maar door de manier waarop ze werkten, kon hij ze kennelijk niet op zichzelf toepassen. Maar hij had de magiërs van de Assemblee wel uitgelegd hoe ze een papje voor een drukverband moesten maken dat infectie van de snij- en brandwonden die hij had opgelopen voorkwam.
'Milamber, deze priester-vriend van jou is een wonder. Hij weet een fantastische manier om onze werken hier te catalogiseren.'
'Ik heb alleen verteld wat we daarover in Sarth hebben geleerd,' zei Dominicus. 'Het is hier een grote warboel, maar het is niet zo erg als het op het eerste gezicht lijkt.'
Hochopepa rekte zich uit. 'Waar ik me zorgen over maak is dat we hier niet veel tegenkomen dat we nog niet weten. Het lijkt erop dat het visioen dat we allemaal op de toren hebben gezien de eerste herinnering aan de Vijand is en dat er verder niets over te boek is gesteld.'
'Dat zou best kunnen,' zei Puc. 'Vergeet niet dat de meeste waarlijk grote magiërs op de gouden brug zijn omgekomen en dat er toen alleen nog maar leerlingen en Mindere magiërs over waren. Het kan jaren hebben geduurd voordat er weer iets werd gedaan aan het bijhouden van archieven.'
Op dat moment kwam Briaer binnen met een enorme bundel oude boeken in een brede band van bewerkte huiden. Puc wees naar een plekje op de vloer waar Briaer alles neerzette. Daarop maakte Puc de bundel los en deelde de boeken uit. Toen Elgahar er voorzichtig eentje opensloeg, kraakte de omslag. 'Goden van Tsuranuanni, wat is dit een oud boek.'
'Een van de oudste van de Assemblee,' zei Dominicus. 'Het kostte Briaer en mij een uur om ze op te sporen en nog eens een uur om ze uit te graven.'
'Dit is bijna een ander dialect, zo oud is het,' zei Shimone. 'Er staan hier werkwoords-vervoegingen waar ik nog nooit van heb gehoord.'
'Milamber, luister eens,' zei Hocho. '"En toen de gouden brug verdween, drong Avarie aan op raad."'
'De gouden brug?' zei Elgahar.
Puc en de anderen staakten hun bezigheden en luisterden naar Hochopepa, die verder las. '"Van de Alstwanabi waren er maar dertien over, namelijk Avarie, Marlee, Caron," - de lijst gaat verder - "en weinig was hun tot troost, maar Marlee sprak haar woorden van macht en stilde hun angsten. Wij zijn op deze wereld, voor ons gemaakt door Chakakan," - zou dat een oude vorm van Chochocan kunnen zijn? - "en wij zullen volhouden. Zij die de wacht hielden zeggen dat we veilig zijn voor de Duisternis." De Duisternis? Zou dat kunnen?'
Puc herlas de passage. 'Het is dezelfde naam die Rogen na zijn visioen gebruikte. Het zou te ver gaan om het toeval te noemen. Dit is ons bewijs: op een of andere manier is de Vijand betrokken bij de aanslagen op prins Arutha.'
'En er is ook nog iets anders,' zei Dominicus.
'Ja,' beaamde Elgahar. 'Wie zijn "zij die de wacht hielden"?'
Puc duwde het boek weg toen de tol van de afgelopen dag zich deed
gelden en hij door slaap werd overmand. Van allen die de hele dag
met hem hadden zitten zoeken, was alleen Dominicus nog over. De
Ishapische monnik scheen zijn vermoeidheid te kunnen negeren als
hij wilde.
Puc deed zijn ogen dicht met de bedoeling ze maar een korte tijd gesloten te houden. Zijn geest had zich beziggehouden met een groot aantal dingen en een groot aantal dingen had hij ook weer opzij gezet. Nu flitsten de beelden voorbij, maar geen ervan bleef hangen.
Weldra was hij in slaap gevallen en terwijl hij sliep, droomde hij.
Hij stond weer op het dak van de Assemblee, gekleed in het grijs van iemand in opleiding, en Shimone wees hem de trap die naar de top van de toren voerde. Hij wist dat hij omhoog moest, opnieuw de storm moest trotseren, opnieuw die beproeving moest doorstaan die hem de rang van Grootheid zou opleveren.
In zijn droom beklom hij de trap en op iedere tree zag hij iets, een reeks voorbij flitsende beelden. Een vogel dook omlaag naar het water voor een vis, zijn karmijnrode vleugels scherp afstekend tegen het blauw van hemel en water. Toen stroomden andere beelden zijn geest binnen: hete oerwouden waar slaven ploeterden, een gewapend conflict tussen krijgers, een stervende soldaat, thuns die over de toendra in het noorden renden, een jonge vrouw die een wachter uit het huishouden van haar man verleidde, een kruidenkoopman bij zijn kraam. Toen verplaatste zijn zicht zich naar het noorden en hij zag... IJsvelden, bitter koud door een geselende wind. Hier kon hij de bitterheid van ouderdom ruiken. Vanuit een toren van sneeuw en ijs doken een paar gedaanten op, dicht opeen, tegen de wind optornend. Mensachtige gedaanten, van wie de soepele tred verried dat het geen mensen waren. Deze wezens waren, naar voor de mens onbekende maatstaven, oud en wijs, en ze waren op zoek naar een teken aan de hemel. Ze keken omhoog en wachtten. Ze wachten. Ze houden de wacht.
Met een ruk kwam Puc overeind, de ogen geopend.
'Wat is er, Puc?' vroeg Dominicus.
'Ga de anderen halen,' zei hij. 'Ik weet het.'
Puc stond voor de anderen, zijn zwarte gewaad wapperend in de
ochtendbries. 'Weet je zeker dat je niemand meeneemt?' vroeg
Hochopepa nogmaals.
'Ja, Hocho. Je kunt me helpen door Dominicus en Briaer terug naar mijn landgoed te brengen, zodat ze terug kunnen naar Midkemia. Ik heb alles wat ik hier tot dusver te weten ben gekomen opgeschreven in een boodschap aan Kulgan. Misschien jaag ik een legende na door te gaan zoeken naar deze Wachters in het noorden. Maar je kunt me het beste helpen door mijn vrienden naar huis te brengen.'
Elgahar deed een stap naar voren. 'Als het is toegestaan, zou ik uw vrienden willen vergezellen naar uw wereld.'
'Waarom?' vroeg Puc.
'De Assemblee heeft weinig behoefte aan iemand die betrokken is geweest bij deze zaak van de Krijgsheer, en naar wat ik van u heb gehoord zijn er op uw academie Grootheden in opleiding die een leraar nodig hebben. Beschouw het maar als een daad van verzoening. Ik zal daar blijven, in ieder geval voor een tijd, om de scholing van deze studenten voort te zetten.'
Puc dacht na. 'Goed. Kulgan zal je vertellen wat er gedaan moet worden. Maar onthoud goed dat de rang van Grootheid op Midkemia niets voorstelt. Je zult er niet meer zijn dan een van de gemeenschapsleden. Dat zal niet meevallen.'
'Ik zal mijn best doen.'
'Wat een uitstekend idee is dat,' zei Hochopepa. 'Ik ben al zo lang nieuwsgierig naar dat barbaarse land waar jij vandaan komt en ik kan wel een poosje vrijaf van mijn vrouw gebruiken. Ik ga ook mee.'
'Hocho,' zei Puc lachend, 'op de academie zul je alle gemakken missen waar je hier zo aan gewend bent.'
Hij deed een stap naar voren. 'Wat maakt het uit? Milamber, je hebt bondgenoten nodig op jouw wereld. Ik mag er dan luchtig over doen, maar je vrienden hebben hulp nodig en snel ook. Niemand van ons heeft ervaring met een kracht als de Vijand. We beginnen zo snel mogelijk met de strijd. En wat die ongemakken betreft: ik red me wel.'
'En trouwens,' zei Puc, 'je likt je lippen al af sinds je mij voor het eerst hebt horen spreken over Macros' bibliotheek.'
Briaer schudde het hoofd. 'Hij en Kulgan. Eén pot nat.'
'Wat is een potnat?' vroeg Hochopepa.
'Dat merk je vanzelf wel, oude vriend.' Puc omhelsde Hocho en Shimone, schudde Briaer en Dominicus de hand en maakte een buiging voor de andere leden van de Assemblee. 'Volg de aanwijzingen op voor het activeren van de scheuring zoals ik ze heb neergeschreven. En zorg ervoor dat je hem weer sluit als jullie erdoor zijn. De Vijand kan nog steeds op zoek zijn naar een scheuring om onze werelden binnen te gaan. Ik ga naar het landgoed van de Shinzawai, de meest noordelijke bestemming waarvoor ik een patroon kan gebruiken. Van daaruit ga ik te paard over de toendra. Als de Wachters nog bestaan, zal ik hen vinden en kom ik terug naar Midkemia met wat zij weten over de Vijand. Dan zullen wij elkander weerzien. Tot dan, mijn vrienden, en zorg goed voor elkaar.'
Puc deed de vereiste bezwering, werd schemerig en was verdwenen.
Nog een tijdlang bleven de anderen staan, tot Hochopepa uiteindelijk zei: 'Kom, we moeten ons voorbereiden.' Hij keek Dominicus, Briaer en Elgahar aan. 'Kom, mijn vrienden.'