11 Botsing

 


Ze aarzelden een ogenblik.

Dominicus' waarschuwing werd gevolgd door een schreeuw van Mikha, en de anderen renden de trap af. Halverwege de begane grond bleef Dominicus staan, lichtelijk zwaaiend op zijn benen. 'Er komt iets aan.'

Beneden aangekomen renden Arutha en de anderen naar de deur en keken naar buiten. Boven hen schoten meer van die gloeiende voorwerpen met ongelooflijke snelheid door de lucht, eerst vanuit het westen, toen ook vanuit andere windstreken. Hun vreemde, onheilspellende gezoem gonsde door de nacht. Steeds sneller schoten ze langs de hemel, fel oplichtende blauwe, groene, gele en rode strepen die de duisternis doorkliefden.

'Wat zijn dat?' riep Robbie.

'Magische schildwachten van het een of ander,' antwoordde de abt. 'Ik voel dat ze het gebied waar ze overheen vliegen doorzoeken.'

Langzaam veranderde het patroon. In plaats van recht over hen heen te vliegen, begonnen ze af te buigen en van koers te veranderen. Ook werd zichtbaar dat de voorwerpen hun snelheid verminderden. De beschreven bochten werden scherper tot de gloeiende dingen in grote bogen door de hemel scheerden. Toen gingen ze nog langzamer en werden ze beter zichtbaar. Het waren grote bollen, van binnen gloeiend met een pulserend, fel licht. In die bollen waren vreemde donkere vormen zichtbaar, op een bepaalde manier verontrustend van uiterlijk. Steeds langzamer bewogen ze tot ze ronddraaiend bleven hangen in een cirkel boven de binnenhof van de abdij. Toen eenmaal een cirkel was gevormd, bleven er twaalf gloeiende bollen stil en bewegingloos boven de hof hangen. Met een laag knetterend, zoemend geluid dat pijn deed aan de oren schoten er plotseling energie stralen door de open ruimte tussen elk tegenover elkaar hangend paar bollen en verschenen er zes stralen in het midden. Toen werd er een straal langs de buitenrand gevormd, zodat de bollen een twaalfhoek vormden.

'Wat zijn dat voor dingen?' vroeg Gardaan zich hardop af.

'De Twaalf Ogen,' zei de abt vol ontzag, 'een oeroude, kwade bezwering uit de legenden. Geen levend mens schijnt de macht te kunnen hebben om zoiets te maken. Het is zowel een voertuig voor het zicht als een wapen.'

Toen begonnen de bollen langzaam te bewegen. Met toenemende snelheid weefden ze een ingewikkeld patroon, waarin de stralen zo waanzinnig snel heen en weer schoten dat het oog ze niet kon volgen. Steeds sneller tolden ze, tot ze een vast waas van licht vormden. Vanuit het midden schoot er een bundel energie tegen een onzichtbare barrière boven de daken van de abdij.

Dominicus schreeuwde het uit van de pijn en hij moest door Martin worden opgevangen. Met zijn handen drukte de monnik hard tegen zijn slapen. 'Zo machtig, ik kan het bijna niet geloven...' Betraande ogen openslaand zei hij: 'De barrières houden het.'

'Broeder Dominicus is de hoeksteen van de mystieke verdedigingswerken van de abdij,' zei pater Johannes. 'Hij wordt zwaar op de proef gesteld.'

Opnieuw schoot er een woeste bundel energie naar beneden om als een kleurrijke waterval boven hun hoofden over de onzichtbare barrière te worden verspreid. Langs de randen van het magische schild lekten druppels in alle kleuren van de regenboog omlaag, de koepel boven de abdij voor het oog zichtbaar makend. Maar opnieuw hield de barrière het. Toen nogmaals, en nogmaals, en al gauw konden Arutha en de anderen zien dat het schild iedere keer een stukje lager werd geduwd. Met iedere aanval schreeuwde Dominicus het uit van de pijn. Met een geweldige explosie trof toen een enkele straal verblindend wit licht de barrière en brak erdoorheen, de grond met een woedend gesis en een scherpe stank verzengend.

Met de aanval verstijfde broeder Dominicus in Martins armen. Hij kreunde. 'Het komt binnen,' fluisterde hij, vlak voordat hij het bewustzijn verloor.

Terwijl Martin de monnik op de grond liet zakken, zei pater Johannes: 'Ik moet naar mijn sacristie. Broeder Mikha, verdedig de abdij.'

'Dat ding daar, wat het ook is, heeft een bres geslagen in een mystiek schild dat alleen maar onderdoet voor de verdediging van onze vadertempel,' zei Mikha. 'Nu is het mijn beurt. Ik ben bewapend en beschermd door Ishap.' Met die rituele woorden maakte de oude monnik de krijgshamer aan zijn gordel los.

Een onmogelijk hard gebrul, als uit de kelen van duizend woedende leeuwen, deed de abdij op zijn grondvesten trillen. Het begon als een huiveringwekkend gekrijs dat steeds lager werd, tot het de stenen van het gebouw scheen te vermalen. In schijnbaar willekeurige richtingen flitsten er energiestralen in het rond en waar ze insloegen, volgde verwoesting. Steen leek onder de aanval te verkruimelen, alles wat brandbaar was vatte vlam en water dat door de stralen werd geraakt vloog sissend in stoomwolken op.

Ze zagen Mikha het gebouw verlaten en met grote passen naar voren lopen tot hij onder de tollende schijf stond. Alsof hij verwachtte wat er kwam, hief hij zijn hamer boven zijn hoofd op het moment dat er een nieuwe energieschicht omlaagschoot, de toeschouwers in de deuropening verblindend. Toen de eerste felheid van het vlammende wit afnam, konden ze Mikha rechtop zien staan, zijn hamer in de hoogte terwijl de energiestroom zich knetterend over hem uitstortte, uitwaaierend in een brede waterval van dansende kleuren. De grond aan zijn voeten rookte en brandde, maar hijzelf was ongedeerd. Toen werd de stortvloed van energie gestaakt en in een oogwenk haalde Mikha zijn hamer naar achteren en wierp. Bijna te snel voor het oog verliet de hamer zijn hand en veranderde in een waas van blauwwitte energie, even fel en verblindend als zijn doel. Hoger dan een mens kon gooien vloog de schicht van vuur, de vlammende schijf precies in het midden treffend. Terugkaatsend tegen de schijf keerde de blauwe schicht terug naar Mikha's hand. Weer vuurde het vreemde ding op Mikha en weer werd hij beschermd door de mystieke krachten van de hamer. Nogmaals wierp hij zijn hamer zodra de regen van licht ophield, het zwevende ding in het midden rakend. Toen de hamer terugkwam, zagen de toekijkers in de abdij dat de tollende schijf een weinig wankelde. Een derde maal wierp hij zijn hamer, die doel trof. Ineens klonk er een scheurend geluid, zo hard dat Arutha en de anderen de handen over hun oren sloegen. De cirkelende bollen spatten uiteen en uit het middelpunt van elke bol viel een kleine, vreemdsoortige gestalte. Met een vochtige pets! vielen de vormpjes op de grond, waar ze kronkelend bleven liggen en begonnen te roken. Met een hoog en snerpend gekrijs vlogen ze fel vlammend in brand. Niemand kon de ware vorm van de wezens uit de bollen onderscheiden en Arutha had het gevoel dat dat maar goed was ook, want op het moment dat ze opvlamden, leken de kleine gedaanten nog het meest op gruwelijk misvormde zuigelingen. Toen was het stil en begon er een regen van fonkelende kleuren als kleine glazen stofdeeltjes over de abdij neer te dalen. Een voor een doofden de stofjes flakkerend uit tot de oude monnik in eenzame stilte op de binnenhof stond, zijn krijgshamer voor zijn borst gehouden.

In de schuilplaats van de abdij keken de anderen elkaar verwonderd aan. Lange tijd zeiden ze niets, toen begonnen ze zich te ontspannen. 'Dat was... ongelooflijk,' zei Laurie. 'Ik weet niet of ik de woorden kan vinden om het te beschrijven.'

Arutha wilde net iets zeggen, maar hield zijn mond toen hij zag dat Robbie en Martin allebei het hoofd schuin hielden. 'Ik hoor iets,' zei Robbie. Allemaal bleven ze stil staan luisteren, toen hoorden ze een geluid van ver, alsof er een grote vogel of vleermuis op gigantische vleugels door de nacht kwam aangevlogen.

Voordat iemand hem kon tegenhouden rende Robbie het gebouw uit, bijna helemaal rond zijn as draaiend om alle uithoeken van de nachtelijke hemel af te speuren. Achterom kijkend naar het dak van de abdij, in noordelijke richting, zag hij iets waar zijn ogen groot van werden. 'Banath!' riep hij uit en hij stormde naar de oude monnik, die nog steeds onbeweeglijk op de binnenplaats stond, de ogen gesloten, schijnbaar in een soort trance. Robbie greep zijn arm en schudde hem door elkaar. 'Kijk dan!' riep hij toen Mikha zijn ogen opende.

De monnik volgde Robbies wijzende vinger. De grote maan aan de zwarte hemel verduisterend kwam er iets groots met enorme, machtige vleugels op de abdij af. Ogenblikkelijk duwde Mikha de jongen van zich af. 'Wegwezen!'

Robbie rende over de binnenplaats naar een kar met voer voor de stal en dook eronder. Hij rolde door tot hij op zijn buik lag en bleef stilliggen kijken.

Een vleesgeworden nachtmerrie, gruwelijk van vorm, daalde uit de hemel neer. Langzaam klapwiekend met zeker vijftig voet brede vleugels liet het monster zich zakken naar de plek waar de oude monnik stond. Het was een twintig voet hoog samengesteld geheel van alles wat voor een gezond mens afstotelijk is. Zwarte nagels staken uit groteske parodieën van vogelklauwen aan een paar poten als die van een geit. Maar op de plaats van de lendenen hingen grote vetkwabben neer, enorme plooien onvaste massa, lillend en bevend omlaaghangend van een mensachtige borst. Langs het lichaam sijpelde een dikke, natte substantie in stroompjes naar beneden. Midden op de borst zat een blauw, maar verder normaal mensengezicht dat met grote verschrikte ogen de wereld in staarde, onophoudelijk trekkend met gelaatsspieren en een kakelende tegenstem schreeuwend voor het luide gebrul van het wezen zelf. De armen waren krachtig gebouwd, lang en aapachtig. Het hele beest glom met een vaag licht dat snel van kleur veranderde, van rood naar oranje, geel en de hele reeks van het spectrum door tot het opnieuw rood was. En de stank die ervan uitging was een mengsel van kwalijke dampen, alsof de veile reuk van alle verval en verrotting ter wereld was uitgekristalliseerd in dit wezen.

Maar het gruwelijkste van alles was de kop, want in zijn uiterste wreedheid had de maker van het misvormde monster zijn schepsel uitgedost met een vrouwenhoofd, groot voor het lijf, maar verder normaal. En de ultieme spot lag in de trekken van dat gelaat, dat een exacte gelijkenis vertoonde met prinses Anita. Rond het hoofd wapperden chaotische lokken naar alle kanten, het gezicht omlijstend met een wolk van rood haar. Maar op het gezicht lag de uitdrukking van een straathoer, gretig en wulps. Wellustig likte het de lippen af en rolde de ogen naar Arutha. De bloedrode lippen weken in een brede grijns met daarin lange slagtanden in plaats van een mensengebit.

Vol walging en afkeer keek Arutha naar het monster, alle gedachten vergeten, behalve de opwelling deze obsceniteit te vernietigen. 'Nee!' schreeuwde hij en begon zijn zwaard te trekken.

Ogenblikkelijk had Gardaan zich op hem gestort, hem met zijn lichaamskracht tegen de vloer van het gebouw drukkend. 'Dat is precies wat ze willen!' schreeuwde hij.

Ook Martin wendde zijn krachten aan om Arutha tegen te houden en samen met Gardaan sleepte hij de prins bij de deur vandaan. Afwezig de klauwen spannend en ontspannend keek het monster naar de mensen in de deuropening. Pruilend als een klein meisje wierp het beest Arutha een verleidelijke blik toe. Toen stak het de tong uit en bewoog die suggestief. Met een bulderende lach verhief het wezen zich in zijn volle lengte en brulde naar de sterren, de armen omhooggestrekt. Het deed een enkele stap naar de deur waar de prins lag, maakte toen ineens een schommelende beweging naar voren, krijsend van pijn, en draaide zich om.

Arutha en zijn metgezellen zagen achter het monster een blauw-witte schicht terugkeren naar broeder Mikha's hand. De monnik had de eerste klap uitgedeeld terwijl het monster was afgeleid. Opnieuw wierp hij zijn hamer. Flitsend trof die het beest in de gigantische buik, waardoor het nogmaals bulderde van pijn en woede terwijl er een straaltje zwart dampend bloed begon te vloeien.

'Wel, wel!' klonk het achter Arutha.

Laurie zag dat broeder Antonius uit de diepe gewelven onder de abdij was opgedoken en ingespannen naar het wezen stond te turen. 'Wat is dat voor beest?' vroeg Laurie.

Zonder enige emotie behalve nieuwsgierigheid zei de archivaris: 'Ik geloof dat het een betoverd wezen is, met magische middelen geschapen en gebrouwen in een vat. Ik kan u in een tiental werken verwijzingen laten zien naar de kunst om zo'n ding te maken. Het zou natuurlijk ook een zeldzaam dier kunnen zijn, maar dat lijkt me zeer onwaarschijnlijk.'

Martin stond op en liet het aan Gardaan over Arutha tegen te houden. Hij pakte zijn onafscheidelijke langboog uit, spande hem snel en zette een pijl op de pees. Het monster ging net op broeder Mikha af toen Martin losliet. De ogen van de schutter werden groot toen de pijl zonder enig resultaat dwars door de hals van het monster vloog.

Broeder Antonius knikte. 'Ja hoor, het is een betovering. Kijk maar, het is ongevoelig voor gewone wapens.'

Het wezen sloeg met een van zijn machtige vuisten naar broeder Mikha, maar de oude strijder hief eenvoudig zijn hamer als om de slag af te weren. De vuist van het monster sloeg een volle voet boven Mikha's opgeheven hamer terug alsof het beest tegen een rots had geslagen. Het brulde het uit van frustratie.

'Hoe moet je zo'n beest doodmaken?' vroeg Martin aan broeder Antonius.

'Weet ik niet. Met iedere klap van Mikha gaat er energie verloren van de bezwering waarmee het monster gemaakt is. Maar het is een product van krachtige magie en kan het makkelijk een hele dag uithouden. Maar als Mikha's krachten afnemen...'

De oude monnik stond echter stevig op zijn benen, wist iedere slag van het beest te pareren en bracht het steeds een nieuwe verwonding toe, waar hij het monster maar raken kon. Ook al scheen het te lijden van iedere wond die de hamer hem toebracht, het was aan het beest niet te zien dat het verzwakte.

'Hoe maak je er een?' vroeg Martin aan broeder Antonius. Arutha stribbelde niet meer tegen, maar Gardaan hield nog steeds een hand op zijn schouder.

Een ogenblik verrast door Martins vraag zei Antonius: 'Hoe maak je er een? Wel, dat is nogal ingewikkeld...'

Het monster werd steeds razender door Mikha's rake klappen en beukte tevergeefs in op de monnik. Toen, deze tactiek beu, liet het beest zich op de knieën vallen en sloeg met een gebalde vuist als een hamer op een spijker recht omlaag naar Mikha, maar op het laatste moment veranderde de massieve vuist van richting en kwam met een klap vlak naast de monnik neer op de grond.

Door de schok werd Mikha een ogenblik aan het wankelen gebracht. Meer had het monster niet nodig. Met een plotselinge beweging zijwaarts mepte de hand Mikha over de binnenplaats. De oude monnik kwam met een smak op de grond terecht, rolde om en bleef in een ongemakkelijke houding liggen terwijl zijn hamer bij hem vandaan stuiterde. Meteen ging het monster weer op Arutha af. Gardaan sprong overeind, trok zijn zwaard en stormde naar voren om zijn prins te beschermen. Vlak voor het grote beest bleef de ervaren strijder staan en het monster keek met een afzichtelijke grijns op hem neer. De verschrikkelijke parodie van Anita's gezicht voegde een misselijkmakend element toe aan de confrontatie. Als een kat die met een muis speelde, sloeg het wezen naar Gardaan.

Vanuit het gebouw keerde pater Johannes terug, in zijn hand een grote metalen staf met aan het uiteinde een vreemdsoortig zevenkantig embleem. Hij stelde zich op voor Arutha, die op het punt stond Gardaan te gaan helpen, en riep: 'Nee! U kunt niets doen.'

Iets in zijn stem zei Arutha dat het zinloos was zich tegen het wezen te keren en de prins deed een stap achteruit. De abt draaide zich om naar het monster.

Onderwijl was Robbie onder de wagen uit gekropen en overeind gekomen. Hij besefte dat het geen zin had zijn ponjaard te trekken. Toen hij de liggende gestalte van broeder Mikha zag, rende hij naar hem toe om te zien hoe het met hem was. De oude monnik was nog steeds bewusteloos en Robbie sleepte hem mee naar de relatieve veiligheid van de kar, terwijl Gardaan vruchteloos inhakte op het monster dat met hem speelde.

Robbie keek om zich heen en zag de mystieke hamer van broeder Mikha liggen. Hij dook erop af, greep de steel zodra hij erbij kon en kwam op zijn buik terecht, zijn ogen op het monster gericht. Het beest had niet gemerkt dat de jongen het wapen had gepakt. Robbie was verrast toen hij de hamer optilde, want hij was tweemaal zo zwaar als hij had verwacht. Vlug stond hij op en rende om het monster heen, waar hij werd geconfronteerd met het smerig stinkende, harige achterlijf, dat boven zijn hoofd hing toen het beest zich bukte en Gardaan greep. De kapitein werd door een gigantische hand beetgepakt en opgetild. Pater Johannes bracht zijn staf omhoog en plots gingen er groene en purperen energiegolven vanuit die het wezen overspoelden. Het beest jankte van pijn en kneep in Gardaan, die met het monster mee schreeuwde.

'Stop!' riep Martin. 'Hij verplettert Gardaan!'

De abt staakte zijn magie en het beest smeet snuivend Gardaan naar de deur in een poging zijn belagers te verwonden. De kapitein sloeg tegen Martin, broeder Antonius en de abt aan, hen omverkegelend. Arutha en Laurie wisten de tuimelende mannen te ontwijken en de prins keek weer om naar de wellustige parodie van Anita's gezicht die zich naar de deur boog. Met zijn grote vleugels kon het beest de abdij niet in, maar met een lange arm tastte het door de deur naar Arutha. Martin stond op en hielp de onthutste abt en broeder Antonius overeind. 'Ja! Natuurlijk!' riep de archivaris ineens uit. 'Het gezicht op zijn borst! Daar kun je hem doden!'

In een oogwenk had Martin een pijl op zijn boog staan, maar doordat het beest gebukt stond, bleef het doelwit verborgen. Doch ineens werd de naar Arutha tastende arm teruggetrokken en zat het beest op zijn hurken, jankend van pijn.

Heel even was het gezicht op de borst te zien en terwijl Martin zijn boogpees spande, zei hij: 'Kilian, leid mijn pijl.' Hij liet los. De pijl vloog recht op zijn doel af en trof het krankzinnige gezicht op de borst midden in het voorhoofd. De ogen in dat gezicht rolden omhoog en vielen dicht terwijl er rood mensenbloed uit de wond gutste. Stokstijf bleef het monster staan.

Terwijl iedereen verwonderd toekeek, begon het monster te sidderen. Ogenblikkelijk werd het helderder van kleur toen het licht binnenin begon te flikkeren. Toen zagen ze dat het beest doorschijnend werd, zijn vaste vorm verloor en veranderde in een wezen van oplichtende rook en gassen die rondwervelden in een waanzinnige dans en langzaam oplosten in de nachtelijke bries. Het licht vervaagde en uiteindelijk was de binnenplaats weer leeg en stil.

Arutha en Laurie renden naar Gardaan, die nog bij bewustzijn was. 'Wat is er gebeurd?' vroeg de kapitein zwak.

Alle ogen gingen naar Martin. Die gebaarde naar broeder Antonius. 'Het kwam doordat de hertog vroeg hoe je zo'n ding maakt,' antwoordde de monnik. 'Alle onzalige krachten waarmee zo'n monster kan worden gemaakt, vereisen een dier of een mens om van uit te gaan. Dat gezicht was het enige overblijfsel van de arme gekwelde ziel die als uitgangspunt was gebruikt om het monster te maken. Het was het enige sterfelijke deel, gevoelig voor verwonding, en toen dat deel werd gedood, viel de magie uiteen.'

'Ik zou dat schot niet hebben kunnen maken als hij niet overeind was gekomen,' zei Martin.

'Wat een geluk,' merkte de abt op.

'Geluk had er niets mee te maken,' sprak een grijnzende Robbie. Met broeder Mikha's hamer in de hand liep hij op hen toe. 'Die heb ik hem in zijn kont gestoken.' Hij gebaarde naar de bewusteloze Mikha. 'Hij redt het wel,' zei hij terwijl hij de hamer aan de abt gaf.

Arutha was nog steeds onthutst door het zien van Anita's gezicht boven op die gruwelgestalte en Laurie zei met een flauw glimlachje: 'Pater, als het niet te veel moeite is, hebt u dan misschien wat wijn te drinken? Dat was de smerigste lucht die ik ooit heb geroken.'

'Ha!' zei Robbie verontwaardigd. 'Dan had je eens aan mijn kant moeten staan!'

 


Arutha zag de dag aanbreken boven de Calastiusbergen. De zon was een felrode bol. In de uren sinds de aanval was er in de abdij weer een schijn van orde en rust weergekeerd, maar van binnen voelde Arutha alleen maar tumult. De kwade genius achter deze aanslagen op zijn leven was veel machtiger dan hij voor mogelijk had gehouden, ondanks de duidelijke waarschuwingen van pater Nathan en de hogepriesteres van Lims-Kragma. In zijn haast een geneesmiddel voor Anita te vinden was hij onvoorzichtig geworden en dat lag niet in zijn aard. Indien nodig kon hij doortastend zijn en die karaktereigenschap had hem vele overwinningen gebracht, maar de laatste tijd was hij niet bepaald doortastend geweest, doch slechts koppig en impulsief. Arutha had een vreemd gevoel dat hij sinds zijn jeugd niet meer had gevoeld. Arutha voelde twijfel. Vol zelfvertrouwen had hij zijn plannen gemaakt, maar ofwel Murmandamus had iedere stap van tevoren zien aankomen, ofwel hij kon met ongelooflijke snelheid reageren zodra Arutha iets deed.

Ontwakend uit zijn gepeins zag hij Robbie naast zich staan. De jongen schudde zijn hoofd en zei: 'Zo zie je maar dat het klopt wat ik altijd al heb gezegd.'

Ondanks zijn zorgen vond Arutha de toon waarop de jongen sprak vermakelijk. 'Wat is dat dan?'

'Hoe slim je ook denkt te zijn, er kan altijd iets komen en bam, je ligt op je gat. Dan denk je: daar had ik nog niet aan gedacht. Wijsheid achteraf, noemde Snelle Alvarny dat altijd.' Arutha vroeg zich af of die jongen zijn gedachten kon lezen. 'Die Ishapiërs zitten hier de hele dag gebeden te prevelen, ervan overtuigd dat ze een hartstikke sterk bolwerk hebben,' ging Robbie verder. '"Niets kan door onze mystieke barrières heen,"' deed hij de abt na. 'Dan komen die bollen van licht en dat vliegende beest en oeps!, daar hadden we niet aan gedacht! Ze zitten nu al een uur te wauwelen wat ze hadden moeten doen. Nou ja, ze zullen hier binnenkort wel iets nieuws hebben dat nog sterker is.' Met zijn rug leunde hij tegen de stenen muur die uitkeek over het klif. Achter de muren van de abdij dook de vallei verder op vanuit de schaduw naarmate de zon hoger de hemel in klom. 'Die oude Antonius stond me net te vertellen dat de bezweringen voor dat ding van vannacht wel wat voeten in de aarde hebben gehad en dat hij daarom denkt dat er voorlopig niets magisch deze kant op wordt gestuurd. Ze zitten veilig in hun fort... tot er iets komt dat de poort weer weet open te schoppen, als het ware.'

'Een klein filosoofje, jij,' zei Arutha met een glimlach.

Robbie schokschouderde. 'Zo bang dat ik in mijn broek pis, dat ben ik. En jij zou er goed aan doen ook bang te zijn. Die ondode krengen in Krondor waren al erg genoeg, maar vannacht... Ik weet niet wat jij ervan vindt, maar als ik jou was, dacht ik er ernstig over om onder een andere naam te verhuizen naar Kesh.'

Arutha moest onwillekeurig glimlachen, want Robbie had hem iets laten zien wat hij al die tijd had ontkend. 'Om eerlijk te zijn ben ik net zo bang als jij, Robbie.'

Verrast keek Robbie op. 'Echt?'

'Echt waar. Wie zou niet bang zijn als hij in onze schoenen stond? Maar het maakt niet uit of je nu wel of niet bang bent, wat uitmaakt is hoe je je gedraagt. Mijn vader heeft eens gezegd dat een held iemand is die domweg zo bang wordt dat hij niet meer het benul heeft weg te rennen, maar het toch op een of andere manier weet te overleven.'

Robbies vrolijke, kinderlijke lach maakte van hem de jongen van vijftien die hij in werkelijkheid was in plaats van de vroegwijze knaap die hij zich meestal toonde. 'Daar zit iets in. Ik doe zelf liever ook vlug wat er gedaan moet worden om dan weer gauw naar de leuke dingen terug te keren. Al dat lijden voor grote zaken is iets voor sagen en legenden.'

'Zie je wel dat er een filosoof in jou schuilt,' zei Arutha. Hij veranderde van onderwerp. 'Je handelde snel vannacht, en dapper. Als jij dat monster niet had afgeleid zodat Martin het dood had kunnen schieten...'

'Dan waren we nu op de terugweg naar Krondor met jouw botten in een zak, vooropgesteld dat dat beest ze niet had opgevreten,' maakte Robbie zijn zin met een wrange grijns af.

'Het schijnt je nogal te amuseren.'

Robbies grijns werd breder. 'Omdat het niet is gebeurd. Jij bent een van de weinigen die ik ken die de moeite waard is. In zekere zin is dit een vrolijk gezelschap, al zijn de tijden wat grimmig. Ik vermaak me eigenlijk wel, eerlijk gezegd.'

'Een vreemd soort vermaak hou jij erop na.'

'Niet echt,' zei Robbie hoofdschuddend. 'Als je toch doodsbang moet worden, dan kun je er maar beter van genieten. Dat is bij dieven precies hetzelfde, weet je. Midden in de nacht inbreken in iemands huis, terwijl je niet weet of de bewoners wel of niet wakker zijn en je staan op te wachten met een zwaard of een knuppel om je hersens over de vloer te verspreiden zodra jij je kop door het raam steekt. Door de straten achterna gezeten worden door de stadswacht. Het is geen lolletje, maar ergens toch leuk, snap je? In ieder geval is het opwindend. En trouwens, hoeveel mensen kunnen er prat op gaan dat ze de Prins van Krondor het leven hebben gered door een demon in zijn hol te porren met een hamer?'

Arutha barstte in lachen uit. 'Ik mag hangen, maar dat is de eerste keer dat ik ergens hardop om moet lachen sinds... sinds de bruiloft.' Hij legde een hand op Robbies schouder. 'Je hebt vandaag een beloning verdiend, jonker Robert. Wat zal het zijn?'

Robbie vertrok zijn gezicht alsof hij vreselijk diep nadacht. Toen zei hij: 'Waarom benoem je me niet tot hertog van Krondor?'

Arutha was met stomheid geslagen. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zweeg.

Op dat moment kwam Martin terug van de ziekenboeg en toen hij zijn broer met zo'n vreemd gezicht zag, vroeg hij: 'Scheelt er iets?'

Arutha wees op Robbie. 'Hij wil hertog van Krondor worden.'

Martin bulderde van het lachen. Toen hij bedaarde, zei Robbie: 'Waarom niet? Dulanic zit hier, dus je weet dat je hem er niet mee passeert omdat hij zich werkelijk heeft teruggetrokken. En Folmer wil die post niet hebben, dus aan wie moet je hem dan geven? Ik ben geen domme jongen en ik heb al een paar keer iets voor je gedaan.'

'Daar heb ik je voor beloond,' zei Arutha, zowel verontwaardigd als geamuseerd. 'Hoor eens hier, schurk, misschien zal ik overwegen Lyam jou een klein - een heel klein - baronietje te laten geven als je meerderjarig wordt, wat nog minstens drie jaar duurt. Voorlopig zul je je echter tevreden moeten stellen met de benoeming tot Eerste Jonker van het Hof.'

'Hij maakt er binnen de kortste keren een straatbende van,' zei Martin hoofdschuddend.

'Ach,' was Robbies reactie, 'het lijkt me wel leuk om de kop van die halfgare Jeroen te zien als het bekend wordt gemaakt.'

Martin hield op met lachen en zei. 'Jullie zullen wel willen weten dat Gardaan het goed maakt, evenals broeder Mikha. Dominicus wandelt al weer rond.'

'En de abt en broeder Antonius?'

'De abt is aan het doen wat abten nu eenmaal doen wanneer hun abdij is ontheiligd. En broeder Antonius is weer op zoek naar aanwijzingen betreffende zilverdoorn. Hij zei dat je hem kon vinden in kamer zevenenzestig als je hem wilde spreken.'

'Dan ga ik hem zoeken,' zei Arutha. 'Ik wil weten wat hij heeft ontdekt.' Terwijl hij wegliep zei hij: 'Robbie, waarom leg jij onderwijl mijn broer niet even uit waarom ik jou aan het hoofd zou moeten stellen van het op een na belangrijkste hertogdom van het Koninkrijk?'

Arutha vertrok, op zoek naar de hoofdarchivaris. Martin draaide zich lachend om naar Robbie, die naar hem terug grijnsde.

 


Arutha betrad de enorme zaal, bedompt van ouderdom en de vage geur van conserveringsmiddelen. Bij het flikkerende licht van een lantaren zat broeder Antonius te lezen in een oud boek. Zonder te kijken wie er was binnengekomen, zei hij: 'Net wat ik dacht, ik wist wel dat het hier zou staan.' Hij veerde rechtop. 'Dat monster van vannacht is van hetzelfde soort als het wezen dat werd gedood toen de tempel van Tith-Onanka in Elarial werd aangevallen, driehonderd jaar geleden. Volgens deze bronnen was het toen zeker dat er Pantathische serpentpriesters achter zaten.'

'Wat zijn die Pantathiërs voor volk, broeder?' vroeg Arutha. 'Ik ken alleen de verhalen waarmee kinderen worden bang gemaakt.'

De oude monnik haalde zijn schouders op. 'We weten er eigenlijk maar weinig van. De meeste intelligente rassen op Midkemia kunnen we op een bepaalde manier wel begrijpen. Zelfs de moredhel, de Broederschap van het Onzalige Pad, hebben trekken gemeen met de mensheid. Weet u, ze hebben een vrij strakke erecode, zij het van een merkwaardig soort, naar onze maatstaven. Maar deze wezens...' Hij sloeg het boek dicht. 'Waar Pantathië ligt weet niemand. Op de kopieën van de kaarten van Macros die Kulgan van Sterrewerf ons heeft gestuurd, is het nergens te vinden. Deze priesters hebben beschikking over een ongeëvenaarde magie. Het zijn gezworen vijanden van de mensheid, ook al hebben ze in het verleden wel betrekkingen met mensen onderhouden. Verder is er een ding duidelijk: het zijn wezens van het zuiverste kwaad. Alleen al het feit dat zij deze Murmandamus dienen bestempelt hem tot een vijand van alles wat goed is. En als ze hem dienen, maakt dat hem ook tot een macht die gevreesd dient te worden.'

'Dan weten we niet veel meer dan wat Lachebek Jaap ons heeft verteld,' zei Arutha.

'Dat is zo,' zei de monnik, 'maar onderschat u niet wat het waard is te weten dat hij de waarheid sprak. Weten wat iets niet is, is vaak even belangrijk als weten wat het wel is.'

'Hebt u in alle verwarring nog iets kunnen ontdekken over zilverdoorn?' vroeg Arutha.

'Feitelijk wel, ja. Ik wilde bericht sturen zodra ik deze passage had uitgelezen. Ik heb u weinig hulp te bieden, ben ik bang.' Toen hij dat hoorde, zonk Arutha's moed hem in de schoenen, maar hij gaf aan dat de oude monnik verder kon gaan. 'De reden dat ik me dit zilverdoorn niet zo snel kon herinneren, is dat de naam een vertaling is van de naam waarmee ik beter bekend ben.' Hij sloeg een boek open dat vlakbij op tafel lag. 'Dit is het dagboek van Godfried, zoon van Caradoc, een monnik uit de abdij van Silban, ten westen van Yabon - dezelfde abdij waar uw broer Martin is grootgebracht, al is dit van enkele honderden jaren geleden. Godfried was een soort botanicus en bracht zijn vrije tijd door met het catalogiseren van de plaatselijke flora. Hier heb ik een aanwijzing gevonden. Ik zal het voorlezen. ''De plant, door de elfen elebes genaamd, staat bij de mensen in de heuvels ook wel bekend als schitterdoorn. Bij juist gebruik moet de plant magische eigenschappen hebben, maar de juiste wijze van distilleren van de plantensappen is onbekend aangezien daarbij geheime rituelen zijn vereist die buiten het vermogen van het gewone volk liggen. De plant is zo zeldzaam dat maar weinig mensen hem ooit hebben gezien. Zelf heb ik de plant nimmer mogen aanschouwen, maar degenen die ik heb gesproken zijn zeer betrouwbaar in hun kennis en absoluut zeker van het bestaan van de plant."' Hij sloot het boek.

'Is dat alles?' vroeg Arutha. 'Ik had gehoopt op een geneesmiddel of in ieder geval een aanwijzing waar er een te vinden zou zijn.'

'Er is ook een aanwijzing,' zei de oude monnik met een knipoog. 'Godfried, die meer kletskous dan botanicus was, noemde de plant elebes, en dat is ongetwijfeld een verbastering van aelebera, een elfenwoord dat zich laat vertalen naar "zilverdoorn"! Dus als er ergens iets bekend is over de magische eigenschappen en een tegengif daarvoor, dan is dat bij de Machtswevers van Elvandar.'

Een ogenblik was Arutha stil, toen zei hij: 'Dank u, broeder Antonius. Ik had gehoopt mijn zoektocht hier te kunnen beëindigen, maar in ieder geval hebt u niet alle hoop de grond in geboord.'

'Hoop is er altijd, Arutha conDoin,' zei de oude monnik. 'Ik neem aan dat de abt in alle verwarring u de ware reden voor het verzamelen van al deze werken nog niet heeft kunnen vertellen.' Met een breed gebaar, waarmee hij de massa's boeken in heel het onderaardse stelsel wilde aanduiden, zei hij: 'De reden dat we dit allemaal verzamelen is hoop. Voorspellingen en voortekenen zijn er vele, maar een van de profetieën spreekt van het einde van al wat wij kennen. Daarin staat dat wanneer alles is bezweken aan de duistere krachten, het enige wat overblijft zal zijn "dat wat eens Sarth was". Mocht die voorspelling uitkomen, dan hopen wij de zaden van de kennis te hebben gered, zodat ze opnieuw de mens van dienst kunnen zijn. Wij werken ter voorbereiding op die dag en bidden dat die nooit komen zal.'

'U bent erg vriendelijk geweest, broeder Antonius,' zei Arutha.

'Een mens helpt waar hij kan.'

'Dank u.' Arutha verliet het gewelf en ging de trap op, in gedachten spelend met wat hij wist. Toen hij de binnenplaats bereikte, zag hij dat Laurie zich bij Martin en Robbie had gevoegd, evenals Dominicus, die scheen te zijn hersteld van zijn beproeving, al zag hij nog wat bleek.

Laurie begroette de prins en zei: 'Gardaan moet morgen weer beter zijn.'

'Mooi, want we vertrekken bij het eerste licht.'

'Wat ben je van plan?' vroeg Martin.

'Ik zet Gardaan op het eerste schip dat vanuit Sarth naar Krondor vertrekt en wij gaan verder.'

'Verder waarheen?' vroeg Laurie.

'Elvandar.'

Martin glimlachte. 'Het zal me goed doen daar weer op bezoek te gaan.'

Robbie slaakte een zucht en Arutha vroeg: 'Wat is er?'

'Ik zat alleen te denken aan jouw paleiskok en harde paardenzadels.'

'Nou, denk er maar niet te lang aan,' zei Arutha. 'Jij gaat met Gardaan mee terug naar Krondor.'

'Maar dan mis ik alle pret!'

'Die knul heeft een wel zeer vreemd idee van wat pret is,' zei Laurie tegen Martin.

Robbie wilde net iets zeggen, maar Dominicus was hem voor. 'Hoogheid, als ik met uw kapitein mee mag, wil ik graag naar Krondor.'

'Natuurlijk, maar uw taak dan?'

'Iemand anders neemt mijn functie over. Voorlopig ben ik toch nog niet in staat tot dat soort werk en daarop wachten kunnen we niet. Ik hoef me nergens voor te schamen, het is gewoon een noodzaak.'

'Dan zullen Robbie en Gardaan uw gezelschap beslist op prijs stellen.'

'Wacht -' zei Robbie, maar Arutha negeerde hem en vroeg de monnik: 'Vanwaar uw wens naar Krondor te gaan?'

'Slechts het feit dat het ligt op de weg naar Sterrewerf. Pater Johannes acht het van vitaal belang dat we Puc en de andere magiërs op de hoogte brengen van hetgeen zich voordoet. In Sterrewerf worden machtige kunsten beoefend die wij niet tot onze beschikking hebben.'

'Dat is een goed plan. We hebben alle bondgenoten nodig die we kunnen oproepen. Ik had er zelf aan moeten denken. U krijgt van mij ook een boodschap mee, als u het niet erg vindt. En ik zal Gardaan met u meesturen naar Sterrewerf.'

'Dat zou erg vriendelijk van u zijn.'

Al die tijd deed Robbie zijn best te protesteren tegen het feit dat hij werd teruggestuurd naar Krondor. Zijn gesputter negerend zei Arutha tegen Laurie: 'Neem onze vermeende hertog-in-spé hier mee naar de stad om een schip te zoeken. Wij komen morgen. Zorg ook voor verse paarden en let op dat je niets overkomt.'

Arutha nam Dominicus en Martin mee naar de kazerne, Laurie en Robbie alleen op de binnenplaats achterlatend. 'Maar...' zei Robbie, die nog steeds probeerde te worden gehoord.

Laurie gaf hem een klap op de schouder. 'Kom, "Excellentie", dan gaan we op pad. Als we vroeg klaar zijn met ons werk, zullen we eens kijken of we niet een of ander spel kunnen vinden in de herberg.'

Er verscheen een vals lichtje in Robbies ogen. 'Spel?' zei hij.

'Je weet wel: pashawa, boven-onder-mannetje-in-het-midden, bamzaaien of dobbelen. Gokken.'

'O,' zei de jongen. 'Dan moet je me dat wel eerst leren.'

Toen Robbie zich omdraaide naar de stal, gaf Laurie hem een schop onder zijn achterwerk zodat hij naar voren vloog. 'Eerst leren, me grootje! Ik ben geen groentje van het platteland. Dat smoesje van jou ken ik nog van de allereerste keer dat ik van mijn poen ben afgeholpen.'

Robbie begon te lachen. 'Ik kon het in ieder geval proberen!'

 


Arutha ging het verduisterde vertrek binnen. Neerkijkend op de gestalte op het bed zei hij: 'U wilde mij spreken?'

Mikha hees zich overeind en leunde met zijn rug tegen de muur. 'Ja. Ik hoorde dat je straks vertrekt. Bedankt voor je komst.' Met een gebaar gaf hij aan dat Arutha op het bed kon gaan zitten. 'Ik heb nog wat slaap nodig, maar over een week of zo ben ik wel weer de oude.

Arutha, je vader en ik waren oude jeugdvrienden. Caldric was destijds net bezig jonkers aan het hof in te stellen, iets wat nu een gewoonte is. We waren me het stelletje wel. Brucal van Yabon was onze Eerste Jonker en hij liet ons flink lopen. In die dagen waren we een vurig ploegje, je vader, ikzelf en Gys van Bas-Tyra.' Op het noemen van die naam verstijfde Arutha, maar hij zei niets. 'Ik denk altijd dat wij in onze tijd de ruggengraat van het Koninkrijk waren. Nu zijn jullie dat. Borric heeft het getroffen met Lyam en jou, en Martin brengt hem ook niet te schande. Ik sta nu in dienst van Ishap, maar ik hou nog steeds van dit Koninkrijk, jongen. Ik wilde je laten weten dat ik jullie gedenk in mijn gebeden.'

'Dank u, mijn heer Dulanic,' zei Arutha.

Hij liet zich terugzakken op zijn kussens. 'Niet meer. Ik ben nu slechts een eenvoudige monnik. Overigens, wie regeert er nu in jouw plaats?'

'Lyam is in Krondor en blijft daar tot ik terugkom. Folmer treedt op als kanselier.'

Mikha lachte en meteen vertrok zijn gezicht van de pijn. 'Folmer! Ishaps tanden! Dat vindt hij vast verschrikkelijk.'

'Dat klopt,' zei Arutha met een glimlach.

'Laat je Lyam hem benoemen tot hertog?'

'Weet ik niet. Al protesteert hij nog zo veel, hij is de beste bestuurder die we hebben. We zijn een hoop goede jongemannen kwijtgeraakt tijdens de oorlog.' Arutha grijnsde zijn scheve grijns. 'Robbie stelt voor dat ik hem tot hertog van Krondor benoem.'

'Kleineer die jongen niet, Arutha. Leid hem op zolang je hem hebt. Bedelf hem onder verantwoordelijkheden tot hij piept en geef hem dan nog meer. Laat hem zich goed ontwikkelen en kijk dan eens wat voor vlees je in de kuip hebt. Het is een zeldzame.'

'Waarom is dit, Mikha? Vanwaar deze zorg om zaken die u achtergelaten hebt?'

'Omdat ik een oude man en een zondaar ben, ondanks mijn berouw. Ik ben nog steeds trots op hoe het mijn stad vergaat. En omdat je de zoon van je vader bent.'

Lange tijd was Arutha stil, toen zei hij: 'Vader en u waren ooit de dikste vrienden, nietwaar?'

'Bijna. Alleen Gys was dikker met Borric.'

'Gys!' Arutha kon niet geloven dat zijn vaders grootste vijand ooit een vriend van hem kon zijn geweest. 'Hoe is dat mogelijk?'

Mikha keek Arutha onderzoekend aan. 'Ik dacht dat je vader het wel zou hebben verteld voordat hij stierf.' Geruime tijd was hij stil. 'Maar ach, nee, Borric niet.' Hij zuchtte. 'Wij, de vrienden van zowel je vader als Gys, hebben allemaal een eed gezworen. We zwoeren nooit met een enkel woord te reppen van de schande die een einde maakte aan de beste vriendschap aller tijden en die Gys ertoe bracht de rest van zijn leven alleen nog maar zwarte kleding te dragen, wat hem de bijnaam Zwarte Gys opleverde.'

'Vader heeft het wel eens gehad over dat merkwaardige blijk van persoonlijke moed, al heeft hij verder nooit iets goeds over Gys gezegd.'

'Nee, dat zou hij nooit hebben gedaan. En ik ook niet, want Gys zou me moeten ontheffen van mijn eed of dood moeten zijn, voordat ik mijn mond opendoe. Maar ik kan wel zeggen dat ze vóór dat schisma als broers waren. Of ze nu aan het bordeelsluipen, knokken of oorlogvoeren waren, de een hoefde maar te kikken of de ander schoot hem te hulp.

Maar, Arutha, jij moet morgen vroeg op, dus je moet nu naar bed. Je hebt geen tijd meer te verliezen aan zaken die allang dood en begraven zijn. Je moet een geneesmiddel voor Anita gaan zoeken...' De ogen van de oude man werden glazig en Arutha besefte dat hij door zijn eigen kommer was vergeten dat Mikha heel lang deel had uitgemaakt van Erlands huishouden. Hij kende Anita al sinds haar geboorte. Ze moest als een kleindochter voor hem zijn.

Mikha slikte moeizaam. 'Die rotribben ook! Als ik ook maar even te diep ademhaal, tranen mijn ogen alsof ik rauwe uien zit te eten.' Hij slaakte een diepe zucht. 'Ik hield haar in mijn armen toen de priesters van Sung de Witte haar zegenden, nog geen uur na haar geboorte.' In zijn ogen verscheen een verre blik. Hij wendde zijn gezicht af en zei: 'Red haar, Arutha.'

'Ik zal een geneesmiddel vinden.'

Fluisterend om zijn emoties te bedwingen zei Mikha: 'Ga dan, Arutha. Ishap bescherme je.'

Nog even kneep Arutha in de hand van de oude monnik, toen stond hij op en verliet de kamer. Toen hij door de grote centrale gang van het abdijgebouw liep, werd hij onderschept door een zwijgende monnik die aangaf dat hij hem moest volgen. Vlug werd hij naar de kamer van de abt gebracht, waar de abt en broeder Antonius op hem zaten te wachten.

'Goed dat u de tijd hebt genomen om Mikha te bezoeken, Hoogheid,' zei de abt.

Arutha schrok. 'Mikha wordt toch wel beter, hè?'

'Als Ishap het wil. Het is een oude man en hij heeft veel te verduren gehad.'

Die veronderstelling scheen broeder Antonius te ontstemmen en hij snoof bijna. De abt negeerde het geluid. 'We hebben nagedacht over een probleem dat moet worden opgelost,' zei hij, en hij duwde een klein kistje naar Arutha, die naar voren kwam om het van de tafel te pakken.

Het was duidelijk een oud kistje, van verfijnd houtsnijwerk, door de jaren heen bijna helemaal glad gesleten. Toen hij het opendeed zag hij een fluwelen kussentje met daarop een talisman. Het was een bronzen hamer, een miniatuur van Mikha's mystieke wapen, met een leren riempje door een klein gaatje in de steel. 'Wat is het?'

Antonius nam het woord. 'U hebt er beslist over nagedacht hoe uw vijand telkens kon weten waar u was. Naar alle waarschijnlijkheid bent u opgespoord, misschien door de serpentpriester, met gebruik van een kristallen bol of iets dergelijks. Deze talisman is een erfenis uit ons eeuwenoude verleden. Hij is gemaakt in de oudste enclave van ons geloof die ons bekend is, de Ishapische abdij in Leng. Het is het krachtigste artefact dat we hebben en houdt u voor alle magische opsporingsmiddelen verborgen. Voor een ieder die u met occulte middelen heeft gevolgd, verdwijnt u domweg uit het zicht. We hebben geen bescherming tegen normale ogen, maar als u voorzichtig bent en uw identiteit verborgen houdt, moet u Elvandar zonder problemen kunnen bereiken. Maar doe hem niet af, want dan bent u onmiddellijk weer door toverkunst te lokaliseren. De talisman maakt u ook onontvankelijk voor een aanval zoals we die vannacht te verduren hebben gehad. Een dergelijk wezen zal u niets kunnen doen - al kan uw vijand nog steeds toeslaan via de mensen om u heen, die niet als zodanig beschermd zijn.'

'Dank u wel,' zei Arutha en hij hing de talisman om zijn hals.

De abt stond op. 'Ishap bescherme u, Hoogheid, en weet dat u altijd welkom bent in Sarth.'

Arutha sprak nogmaals zijn dank uit en verliet de kamer van de abt. Terwijl hij terugliep naar zijn eigen vertrek en zijn reisbundel verder inpakte, dacht hij na over hetgeen hij te weten was gekomen. Hij schudde zijn twijfels van zich af, opnieuw vastberaden Anita te redden.