4 Openbaringen
Vogelzang begroette de nieuwe dag.
Arutha, Laurie en Robbie zaten met Folmer en Gardaan in de ontvangstkamer van de prins te wachten op bericht over Nathan en de hogepriesteres. De tempelwachters hadden de priesteres naar een gastenverblijf gebracht en hielden de wacht terwijl ze werd verzorgd door de uit haar tempel ontboden genezers. Die waren de hele nacht bij haar geweest terwijl de leden van Nathans orde hem verzorgden in zijn eigen vertrekken.
Iedereen in de kamer was stil geworden van de gruwelijkheden van die nacht en allen voelden een weerzin om erover te spreken. Laurie schudde zich als eerste uit zijn verdoving los en verliet zijn stoel om bij een raam te gaan staan.
Met zijn ogen volgde Arutha Lauries bewegingen, maar in gedachten worstelde hij met een tiental niet te beantwoorden vragen. Wie of wat was uit op zijn dood? En waarom? Maar belangrijker dan zijn eigen veiligheid vond hij de vraag of er gevaar bestond voor Lyam, Carlina en de anderen die binnenkort zouden arriveren. En bovenal: wat voor risico liep Anita? Verscheidene malen tijdens de afgelopen paar uur had Arutha overwogen de bruiloft uit te stellen.
Laurie ging zitten op een bank, naast een doezelende Robbie. Zachtjes vroeg hij: 'Robbie, hoe wist jij dat je pater Nathan moest gaan halen toen de hogepriesteres was uitgeschakeld?'
Geeuwend rekte Robbie zich uit. 'Dat was iets wat ik nog wist uit mijn jeugd.' Hierop schoot Gardaan in de lach en de spanning in de kamer werd minder. Zelfs Arutha waagde een halve grijns terwijl Robbie verder ging. 'Ik stond toen een tijdje onder begeleiding van ene pater Timotheus van de orde van Astalon. Af en toe krijgt een van de jongens daar toestemming voor. Het is een teken dat de Snaken grote verwachtingen van zo'n jongen hebben,' zei hij trots. 'Ik ben daar geweest tot ik de letters en cijfers had geleerd, maar onderweg heb ik ook nog wat kennis opgepikt.
Ik herinnerde me een verhandeling over de aard van de goden die pater Timotheus een keer had gegeven - al was ik er bijna van in slaap gevallen. Volgens deze hoogwaardigheidsbekleder bestaat er een tegenstelling van krachten, positieve en negatieve krachten, die soms worden aangeduid als goed en kwaad. Goed kan geen goed neutraliseren en kwaad geen kwaad. Dus als je een kwade kracht wilt keren, heb je een goede kracht nodig. De hogepriesteres wordt door de meeste mensen gerekend tot de dienaren van duistere krachten en zij kon dat wezen niet tegenhouden. Dus hoopte ik dat de pater er iets tegen kon doen, aangezien Sung en haar dienaren worden beschouwd als goed. Ik wist niet echt of het kon, maar het had weinig zin te blijven staan terwijl dat monster de paleiswachten een voor een opvrat.'
'Een goede gok,' zei Arutha. Uit zijn toon bleek zijn waardering voor Robbies helderheid van geest.
Een van de paleiswachters diende zich aan en zei: 'Hoogheid, de priester is bij kennis en vraagt of u naar zijn kamer komt.' Arutha sprong bijna uit zijn stoel en beende de kamer uit, met de anderen op zijn hielen.
Al meer dan een eeuw was het gebruikelijk dat er in het paleis van de Prins van Krondor een tempel was met voor elk van de goden een heiligdom, zodat elke gast, ongeacht de godheid die hij aanbad, een plek voor zijn spirituele soelaas kon vinden. De orde die voor de tempel zorgde, veranderde van tijd tot tijd, gelijk opgaand met het komen en gaan van de verschillende adviseurs van de prins. Onder Arutha's bestuur waren het pater Nathan en zijn acolieten die de tempel onderhielden, zoals ze dat ook onder Erlands bewind hadden gedaan.
De vertrekken van de priester lagen achter de tempel en Arutha kwam binnen door de grote gewelfde zaal. Aan de andere kant van het schip was nog net een deur zichtbaar achter de kapel van de vier hogere goden. Zijn laarzen tikten op de stenen vloer toen Arutha met grote stappen naar de deur liep, tussen de heiligdommen van de mindere goden aan weerskanten van de tempel door. Toen hij bij de deur naar Nathans kamer kwam, zag hij dat die open stond en achter die opening zag hij beweging.
Hij ging het priestervertrek binnen en Nathans acolieten gingen opzij. Arutha was getroffen door de sobere inrichting van de kamer, bijna een cel zonder persoonlijke eigendommen of decoratie. Uitsluitend gebruiksvoorwerpen zag Arutha daar, behalve een beeldje op een klein tafeltje naast Nathans bed: Sung, uitgebeeld als een mooie jonge vrouw in een lang wit gewaad.
De priester zag er zwak en afgetobd uit, maar wakker. Hij lag op het bed, een stapel kussens in de rug. Nathans hulppriester stond vlakbij, klaar om in iedere behoefte van Nathan te voorzien. Naast het bed stond de koninklijke chirurgijn. De man maakte een buiging en zei: 'Lichamelijk is hij helemaal in orde, Hoogheid, behalve dan dat hij uitgeput is. Houdt u het kort, alstublieft.' Arutha knikte en de chirurgijn trok zich terug, gevolgd door alle acolieten. Tijdens zijn vertrek gebaarde de chirurgijn Gardaan en de anderen buiten te blijven.
Arutha ging naar Nathan toe. 'Hoe gaat het?'
'Ik overleef het wel, Hoogheid,' antwoordde hij zwak.
Even wierp Arutha een blik naar de deur en zag het geschrokken gezicht van Gardaan. Dat bevestigde Arutha's indruk dat Nathan door zijn beproeving was aangetast. Zacht zei Arutha: 'Meer dan dat, Nathan. Binnenkort ben je weer helemaal de oude.'
'Ik ben door een hel gegaan die geen levend mens zou mogen zien, Hoogheid. Opdat u dat kunt begrijpen, moet ik u iets in vertrouwen mededelen.' Hij knikte naar de deur.
De hulppriester deed de deur dicht en ging weer bij het bed staan.
'Ik moet u nu iets vertellen dat buiten de tempel niet algemeen bekend is, Hoogheid,' zei Nathan. 'Ik neem daarmee een grote verantwoordelijkheid op mijn schouders, maar ik acht het noodzakelijk.'
Arutha boog zich voorover om de zwakke woorden van de vermoeide man beter te kunnen horen.
'Er is een orde in de dingen, Arutha, een evenwicht, daaraan opgelegd door Ishap, de Ene Boven Al. De hogere goden regeren door de mindere goden, die door de priesterschappen worden gediend. Iedere orde heeft zijn eigen missie. De ene orde kan schijnbaar tegenover de andere orde staan, maar de hogere waarheid is dat alle orden een plaats hebben in het grotere geheel. Zelfs de tempellieden van lagere rang weten niets van deze hogere orde. Daarom breken er soms tussen de tempels conflicten uit. Mijn weerzin tegen de rituelen van de hogepriesteres van vannacht had evenzeer van doen met mijn zorg voor het welzijn van mijn acolieten als met werkelijke afkeer van mijn kant. Wat een individu in staat is te begrijpen, bepaalt hoeveel van de waarheid aan hem door de tempels wordt geopenbaard. Velen hebben het hard nodig hun dagelijkse leven te laten regeren door de eenvoudige concepten van goed en kwaad, licht en donker. U bent niet één van hen.
Ik ben opgeleid in het Volgen van het Enkele Pad, de orde waar ik gezien mijn aard het meest geschikt voor ben. Maar evenals alle anderen van mijn rang, ben ik goed op de hoogte van de aard en de manifestaties van de andere goden en godinnen. Wat daar vannacht in die kamer verscheen, is iets waar ik geen enkele kennis van heb.'
Arutha scheen hem niet te kunnen volgen. 'Hoe bedoelt u?'
'Toen ik in gevecht was met de kracht die de moredhel voort dreef, kon ik iets voelen van het wezen ervan. Het is iets vreemds, duister en akelig, iets dat geen genade kent. Het raast en het tiert en het wil overheersen of vernietigen. Zelfs de goden die slecht worden genoemd, zoals Lims-Kragma en Guis-wan, zijn niet echt slecht als de waarheid wordt begrepen. Maar dat iets waar ik het nu over heb is een totale afwezigheid van het licht van de hoop. Het is de vleesgeworden wanhoop.'
De hulppriester gaf aan dat het tijd was om te gaan. Toen Arutha naar de deur ging, riep Nathan hem toe: 'Wacht, er is nog iets wat u moet begrijpen. Dat... "iets" is weggegaan, niet omdat ik het had verslagen, maar omdat ik het had beroofd van de dienaar die het bewoonde. Het had geen fysieke middelen om de aanval voort te zetten. Ik heb alleen zijn vertegenwoordiger verslagen. En op dat moment... liet het iets van zichzelf zien. Het is nog niet zo ver dat het zich tegen mijn Vrouwe van het Ene Pad kan verweren, maar het kijkt op haar en de andere goden neer.' Zijn gezicht verried zijn ontzetting. 'Arutha, het voelt minachting voor de goden!' Nathan ging rechtop zitten, met uitgestrekte hand, en Arutha kwam terug om die te pakken. 'Hoogheid, het is een kracht die zichzelf als oppermachtig beschouwt. Het haat en het schimpt en het wil iedere tegenstand vernietigen. Als -'
'Rustig, Nathan,' zei Arutha.
De priester knikte en liet zich weer op zijn kussens zakken. 'Zoek een grotere wijsheid dan de mijne, Arutha. Want één ding heb ik nog gemerkt. Deze vijand, deze alomvattende duisternis, wordt almaar sterker.'
'Ga slapen, Nathan,' zei Arutha. 'Laat het allemaal niet meer zijn dan een boze droom.' Hij knikte naar de hulppriester en verliet het vertrek. 'Maak hem beter,' zei hij in het voorbijgaan tegen de koninklijke chirurgijn. Het was eerder een smeekbede dan een bevel.
De uren verstreken terwijl Arutha wachtte op bericht over de
hogepriesteres van Lims-Kragma. Hij zat alleen in de kamer waar
Robbie op een lage rustbank lag te slapen. Gardaan was vertrokken
om te zorgen voor de opstelling van zijn bewakers. Folmer had het
druk met het bestuur van het Prinsdom, aangezien Arutha zich
bezighield met de mysteriën van de afgelopen nacht. Hij had
besloten Lyam niet op de hoogte te brengen van wat er precies was
gebeurd, tot de koning in Krondor was. Zoals hij al eerder had
opgemerkt, zou er met Lyams gevolg van meer dan honderd soldaten
minstens een klein leger nodig zijn om hem in gevaar te
brengen.
Even onderbrak Arutha zijn overpeinzingen om naar Robbie te kijken. Hij zag er nog uit als een kind en lag langzaam te ademen. Hij had gelachen om de ernst van zijn verwonding, maar toen het eindelijk rustiger was geworden, was hij vrijwel onmiddellijk in slaap gevallen. Gardaan had hem voorzichtig op de bank gelegd.
Zachtjes schudde Arutha zijn hoofd. Het was een ordinaire crimineel, een parasiet van de samenleving die nog geen dag van zijn jonge leven eerlijk had gewerkt. Ouder dan vijftien kon hij niet zijn en hij was een opschepper, een leugenaar en een dief, maar ondanks al die dingen was hij nog steeds een vriend.
Met een zucht vroeg Arutha zich af wat hij met de jongen aan moest.
Er verscheen een hofpage met een boodschap van de hogepriesteres, die zijn onmiddellijke aanwezigheid verzocht. De prins stond op - zachtjes, zodat hij Robbie niet zou wekken - en volgde de boodschapper naar de kamer waar de hogepriesteres door haar genezers werd verzorgd. Buiten de suite hielden Arutha's bewakers de wacht en binnen stonden tempelwachters, een concessie die Arutha had gedaan toen de priester die door de tempel was gestuurd daarom had verzocht. De priester begroette Arutha koeltjes, alsof de prins op een of andere manier verantwoordelijk was voor de toestand van zijn meesteres. Hij ging Arutha voor naar de slaapkamer, waar de leidster van de tempel door een priesteres werd bijgestaan.
Arutha schrok van het uiterlijk van de hogepriesteres. Ze lag op een stapel kussens, haar lichtblonde haar rond een gezicht zo ontdaan van alle kleur dat het was alsof het ijzige blauw van de winter er bezit van had genomen. Ze zag eruit alsof ze in één dag twintig jaar ouder was geworden. Maar toen ze haar blik op Arutha richtte, hing er nog steeds een aura van macht om haar heen.
'Bent u hersteld, mevrouw?' vroeg Arutha op zorgelijke toon, zijn hoofd naar haar neigend.
'Mijn meesteres heeft nog werk voor mij, Hoogheid. Ik ga voorlopig nog niet naar haar toe.'
'Het doet mij deugd dat te horen. U verzocht mij te komen.'
De vrouw trok zich overeind totdat ze met haar rug tegen de kussens zat. Met een onbewuste beweging streek ze haar bijna witte haar naar achteren en Arutha kon zien dat de hogepriesteres ondanks haar boosaardige houding een buitengewoon mooie vrouw was, zij het zonder enige zachtheid. Met nog steeds gespannen stem zei de priesteres: 'Arutha conDoin, ons koninkrijk is in groot gevaar, en niet alleen ons koninkrijk. In het rijk van de Meesteres des Doods staat er maar één persoon boven mijzelf en dat is onze Moeder-Matriarch in Rillanon. Buiten zijzelf is niemand opgewassen tegen mijn macht in het domein van de dood. Doch nu komt er iets dat de strijd waagt aan te binden met de goden zelf, iets dat weliswaar nog zwak is en zijn macht nog moet leren kennen, maar me desondanks mijn controle over iemand in het rijk van mijn meesteres kan afnemen.
Hebt u enig begrip van het gewicht van mijn woorden? Het is alsof een zuigeling, vers uit moeders schoot, naar uw paleis is gekomen, nee, naar het paleis van uw broer de koning, en zijn gevolg, zijn wacht, ja, zelfs zijn volk tegen hem heeft gekeerd, zodat hij hulpeloos moet toezien vanuit de zetel van zijn macht. Dat is er gebeurd. En het groeit. Terwijl wij spreken, neemt zijn kracht en zijn woede toe. En het is oud...' Haar ogen werden groot en even zag Arutha een zweem van waanzin. 'Het is zowel nieuw als oud... Ik begrijp het niet.'
Arutha trok de aandacht van de priester. Die gebaarde naar de deur en Arutha vertrok, de priester achter zich aan. Toen hij bij de deur was, begon de hogepriesteres zachtjes te snikken.
In de andere kamer zei de priester tegen hem: 'Hoogheid, ik ben Julius, opperpriester van de Binnenste Cirkel. Ik heb bericht gestuurd naar onze moedertempel in Rillanon van wat er hier is gebeurd. Ik...' Hij scheen moeite te hebben met wat hij ging zeggen. 'Naar alle waarschijnlijkheid ben ik over een paar maanden de hogepriester van Lims-Kragma. We zullen goed voor haar zorgen,' zei hij, starend naar de dichte deur, 'maar ze zal ons nooit meer kunnen voorgaan in de dienst van onze meesteres.' Hij keek Arutha weer aan. 'Ik heb van de tempelwacht gehoord wat er vannacht is gebeurd en ik heb net de hogepriesteres gehoord. Als wij van de tempel kunnen helpen, dan zullen we dat doen.'
Arutha dacht na over 's mans woorden. Het was voor een priester van een van de orden niet ongebruikelijk te worden gerekend tot de raadgevers van de adel. Er waren zoveel zaken van mystiek belang dat de adel het eigenlijk niet zonder spirituele raadgevers kon stellen. Daarom was Arutha's vader ook de eerste die een magiër in zijn kring van raadslieden had opgenomen. Maar daadwerkelijke samenwerking tussen een tempel en een wereldse autoriteit, tussen de heersende lichamen zelf, was zeldzaam.
'Bedankt, Julius,' zei Arutha uiteindelijk. 'Zodra we een beter idee hebben van onze tegenstander, zullen we u om uw wijsheid verzoeken. Ik ben zojuist gaan begrijpen dat mijn blik op de wereld wat aan de beperkte kant is. Uw hulp wordt zeer gewaardeerd.'
De priester neigde zijn hoofd. Toen Arutha wilde vertrekken, zei hij: 'Hoogheid?'
Zich omdraaiend zag Arutha een bezorgde blik in de ogen van de priester. 'Ja?'
'Zoek wat dit voor monsterlijke kracht is, Hoogheid. Zorg dat u hem vindt en dat u hem compleet vernietigt.'
Arutha kon alleen maar knikken. Peinzend ging hij terug naar zijn kamer. Binnengekomen ging hij zitten, zachtjes, om Robbie niet wakker te maken, die nog steeds lag te slapen op de bank. Hij zag dat er een schaal met fruit en kaas en een kruik gekoelde wijn voor hem op tafel waren gezet. Beseffend dat hij de hele dag nog niet gegeten had, schonk hij zich een glas wijn in en sneed een stuk kaas af; toen ging hij weer zitten. Achterover zakkend, legde hij zijn laarzen op tafel en liet hij zijn gedachten de vrije loop. De vermoeidheid van twee nachten met slechts weinig slaap liet zich gelden, maar hij was te zeer in beslag genomen door de gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen om ook maar een moment te overwegen te gaan slapen. Er was een bovenaardse macht los in zijn rijk, een magisch wezen dat de priesters van twee van de machtigste tempels van het Koninkrijk angst aanjoeg. Lyam zou over nog geen week hier zijn. Bijna alle edelen van het Koninkrijk zouden voor de bruiloft in Krondor zijn. In zijn stad! En hij kon geen enkele maatregel bedenken om hun veiligheid te garanderen.
Zo bleef Arutha meer dan een uur lang zitten, afwezig etend en drinkend, in gedachten mijlenver weg. Hij was een man die vaak afdaalde naar het land van sombere overpeinzingen wanneer hij alleen was, maar geconfronteerd met een probleem bleef hij eraan werken, bleef hij het van alle mogelijke kanten bekijken, testen en aanvallen, als een terriër met een rat. Hij verzon tientallen mogelijke benaderingen voor het probleem, voortdurend ieder beetje informatie dat hij had opnieuw bekijkend. Uiteindelijk, na tientallen plannen te hebben verworpen, wist hij wat hem te doen stond. Hij haalde zijn voeten van tafel en pakte een rijpe appel van de schaal.
'Robbie!' riep hij. De jonge dief was ogenblikkelijk wakker, lichte slaper als hij was. Arutha gooide de appel naar hem toe en met verbazingwekkende snelheid kwam de jongen overeind en plukte de vrucht op enkele centimeters van zijn gezicht uit de lucht. Arutha kon best begrijpen hoe hij aan zijn bijnaam 'De Hand' was gekomen.
'Ja?' zei de jongen, bijtend in de appel.
'Ga jij eens een boodschap voor me brengen naar je meester.' Robbie versteende halverwege een hap. 'Je moet een gesprek voor me regelen met de Oprechte Man.' Robbies ogen werden groot van ongeloof.
Opnieuw was er een dichte mist van zee over Krondor gevallen, de
stad in een deken van nevel hullend. Twee gedaanten beenden vlug
langs de paar taveernes die nog open waren. Arutha liep achter
Robbie aan door de stad, van de handelswijk naar ruigere gebieden,
tot ze diep in het hart van het Armenkwartier waren. Na een haakse
bocht stonden ze ineens in een doodlopende steeg. Vanuit de
schaduwen doken drie mannen als bij toverslag op. In een oogwenk
had Arutha zijn rapier getrokken, maar Robbie zei slechts: 'Wij
zijn pelgrims, op zoek naar een gids.'
'Pelgrims, ik ben de gids,' kwam het antwoord van de voorste van de drie. 'Zeg je vriend zijn breinaald op te bergen of we nemen hem mee in een zak.'
Als de mannen wisten wie Arutha was, dan lieten ze daar niets van merken. Langzaam stak Arutha zijn zwaard terug. De andere twee kwamen naar voren met blinddoeken.
'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg Arutha.
'Jullie gaan geblinddoekt,' antwoordde de woordvoerder. 'Zo niet, dan gaan jullie geen stap verder.'
Vechtend tegen zijn irritatie knikte Arutha eenmaal kort met het hoofd. De mannen kwamen naar voren en Arutha zag dat Robbie werd geblinddoekt, vlak voordat hem op ruwe wijze zelf het licht werd misgund. Worstelend tegen de drang de blinddoek los te trekken, hoorde Arutha de man zeggen: 'Jullie worden allebei van hieruit naar een andere plek gebracht, waar jullie door anderen worden meegenomen. Zo kunnen jullie vele malen in andere handen overgaan voordat je op de plek van bestemming komt, dus schrik maar niet als je onverwachte stemmen in het donker hoort. Ik weet niet wat jullie uiteindelijke bestemming is, want dat hoef ik niet te weten. Ik weet ook niet wie jij bent, man, maar iemand van zeer hoge rang heeft de opdracht gegeven dat jullie snel en ongedeerd moeten worden afgeleverd. Maar wees gewaarschuwd: het is gevaarlijk om je blinddoek af te doen. Vanaf dit moment mag je niet meer weten waar je bent.' Arutha voelde dat er een touw rond zijn middel werd gebonden en hoorde de spreker zeggen: 'Hou je goed vast aan het touw en verlies je evenwicht niet. We houden er een stevig tempo in.'
Zonder een verder woord werd Arutha met een ruk meegevoerd de nacht in.
Meer dan een uur, zo kwam het de prins tenminste voor, was hij al
door de straten van Krondor geleid. Tweemaal was hij gestruikeld en
had hij door de zorgeloosheid van zijn gidsen blauwe plekken
opgelopen. Minstens driemaal waren ze in andere handen overgegaan,
dus hij had geen flauw idee wie hij zou zien als de blinddoek werd
losgemaakt.
Ten slotte moest hij een trap op. Hij hoorde verscheidene deuren open en dicht gaan voordat sterke handen hen in een stoel drukten. Eindelijk werd hem de blinddoek afgedaan en verblind door het licht knipperde Arutha met de ogen.
Op een tafel tegenover hem stond een rij lantarens met de spiegel naar hem toe gekeerd. Elk wierp een fel licht in de ogen van de prins, zodat hij onmogelijk kon zien wie er achter die tafel zat.
Naar rechts kijkend zag hij Robbie op een andere stoel zitten. Na een lange stilte klonk er een zware stem vanachter de lampen. 'Gegroet, Prins van Krondor.'
Arutha tuurde tegen het licht in, maar kon geen glimp opvangen van degene die gesproken had. 'Spreek ik met de Oprechte Man?'
Een lange stilte ging aan het antwoord vooraf. 'Wees tevreden met de wetenschap dat ik gemachtigd ben om tot iedere mogelijke schikking te komen die u wenst. Ik spreek met zijn stem.'
Even dacht Arutha na. Toen zei hij: 'Goed dan. Ik kom voor een verbond.'
Achter het licht werd gegrinnikt. 'Waar heeft de Prins van Krondor de hulp van de Oprechte Man voor nodig?'
'Ik ben op zoek naar de geheimen van het moordenaarsgilde.'
Opnieuw volgde een lange stilte. Arutha wist niet of de spreker een ander raadpleegde of alleen maar nadacht. Toen zei de stem: 'Breng de jongen naar buiten en hou hem daar vast.'
Vanuit het donker verschenen twee mannen die Robbie ruw beetgrepen en hem de kamer uit sleepten. Toen hij weg was, zei de stem: 'De Nachtraven vormen een probleem voor de Oprechte Man, Prins van Krondor. Ze betreden de Dievenheerbaan zonder toestemming en door hun lafhartige moorden wordt de bevolking opgeschrikt, waarmee de veelheid aan activiteiten van de Snaken in een ongunstig licht komt te staan. Om kort te gaan: ze zijn slecht voor de zaken. We zouden ermee gediend zijn als ze werden opgerold. Maar welke reden heeft u daartoe, behalve de gebruikelijke van een vorst wiens onderdanen moedwillig worden vermoord in hun slaap?'
'Ze vormen een bedreiging voor mijn broer en mijzelf.'
Weer die lange stilte. 'Dan mikken ze erg hoog. Maar toch, vorsten moeten soms net zo goed worden vermoord als gewone burgers en een man moet aan zijn brood zien te komen, ook al is het een moordenaar.'
'Het is u vast wel duidelijk dat de moord op een prins niet best voor de zaken zou zijn,' zei Arutha droogjes. 'Het Snakenwerk zou wat last kunnen ondervinden als de stad in staat van beleg werd gesteld.'
'Dat is zeker zo. Wat is uw voorstel?'
'Ik doe geen voorstel. Ik eis medewerking. Ik heb informatie nodig. Ik moet weten waar zich het hart van de Nachtraven bevindt.'
'Iemand die koud in de goot ligt, schiet weinig op met altruïstisch gedrag. De arm van het moordenaarsgilde is lang.'
'Niet langer dan de mijne,' zei Arutha met een stem waar geen humor in doorklonk. 'Ik begrijp dat de activiteiten van de Snaken ernstig te lijden hebben. U weet even goed als ik wat er met de Snaken zou gebeuren als de Prins van Krondor uw gilde de oorlog verklaart.'
'Een dergelijk conflict tussen het gilde en Zijne Hoogheid zou beide partijen weinig opleveren.'
Arutha boog zich voorover, zijn donkere ogen fonkelend in het felle licht. Langzaam, ieder woord afbijtend, zei hij: 'Het hoeft me ook niets op te leveren.'
Een ogenblik stilte werd gevolgd door een diepe zucht. 'Ja, dat is zo,' zei de stem bedachtzaam. Toen werd er gegrinnikt. 'Dat is één van de voordelen van het erven van je positie. Het zou wat problematisch zijn om een gilde van verhongerende dieven te besturen. Goed dan, Arutha van Krondor, maar voor dit risico vraagt het gilde een schadevergoeding. U hebt de stok laten zien; waar blijft de wortel?'
'Noem uw prijs.' Arutha ging achterover zitten.
'Begrijp dit goed: de Oprechte Man staat geheel aan de kant van Zijne Hoogheid voor wat betreft de problemen met het moordenaarsgilde. De Nachtraven kunnen niet worden getolereerd. Ze dienen met wortel en tak te worden uitgeroeid. Maar er zijn grote risico's mee gemoeid en de kosten zullen hoog oplopen. Het zal een dure onderneming worden.'
'Noem uw prijs,' herhaalde Arutha vlak.
'Voor het risico dat iedereen loopt, mochten wij falen - tienduizend gouden soevereinen.'
'Dat slaat een groot gat in de koninklijke schatkist.'
'Zeker, maar wat kost het alternatief?'
'We hebben een akkoord.'
'Ik zal op een later tijdstip zorgen voor de instructies van de Oprechte Man betreffende de wijze van betalen,' zei de stem met een zweem van humor. 'Maar er is ook nog een andere kwestie.'
'Wat dan?' vroeg Arutha.
'Onze kleine Robbie de Hand heeft zijn eed met de Snaken gebroken, waarop de doodstraf staat. Hij zal binnen het uur worden terechtgesteld.'
Zonder erbij na te denken kwam Arutha overeind uit zijn stoel. Onmiddellijk werd hij door sterke handen van achteren omlaaggedrukt, en vanuit de duisternis verscheen een enorme dief, die alleen maar nee schudde met het hoofd.
'We zouden er niet aan denken u naar het paleis terug te brengen in een minder heilzame conditie dan die waarin u gekomen bent,' zei de stem achter de lichten. 'Maar als u in deze kamer een wapen trekt, leveren we u bij de paleispoort af in een kist, en wat de gevolgen daarvan zijn zien we later dan wel weer.'
'Maar Robbie -'
'Hij heeft zijn eed gebroken!' onderbrak de stem. 'Het was zijn plicht de kwestie met de Nachtraaf meteen te melden toen hij hem had gezien. Ook was het zijn plicht ons te vertellen van het verraad dat Lachebek Jaap heeft gepleegd. Ja, Hoogheid, daar weten wij van. Robbie heeft het gilde verraden door eerst u te waarschuwen. Bepaalde zaken kunnen hem vanwege zijn leeftijd worden vergeven, maar deze daden niet.'
'Ik zal niet toestaan dat Robbie zomaar wordt vermoord.'
'Luister dan, Prins van Krondor, want ik heb een verhaaltje voor u. Op een dag lag de Oprechte Man samen met een vrouw van de straat, zoals hij al met honderden vrouwen had gelegen, maar deze hoer baarde hem een zoon. Dit is een feit: Robbie de Hand is de zoon van de Oprechte Man, al weet hij zelf niet wie zijn vader is. Dit brengt de Oprechte Man in een wat lastig parket. Als hij gehoorzaam is aan de wetten die hij zelf heeft uitgevaardigd, moet hij zijn eigen zoon ter dood veroordelen. Maar doet hij dat niet, dan verliest hij zijn geloofwaardigheid bij zijn ondergeschikten. Een onprettige keus. Het dievengilde is al in rep en roer nu is aangetoond dat Jaap een agent van de Nachtraven was. Vertrouwen is op zijn best al een zeldzaam goed; op dit moment is het geheel en al afwezig. Weet u soms een andere oplossing?'
Arutha begon te glimlachen, want hij wist een andere oplossing. 'In nog niet zo lang vervlogen dagen was het geen zeldzaamheid dat er gratie kon worden gekocht. Noem uw prijs.'
'Voor hoogverraad? Niet minder dan nog eens tienduizend gouden soevereinen.'
Hij trok een gezicht. Zijn schatkist zou op deze manier snel leeg zijn. Toch moest Robbie hebben geweten van het gevaar de Snaken te verraden toen hij hem kwam waarschuwen, en dat was veel waard. 'Akkoord,' zei Arutha zuur.
'Dan moet u de jongen bij u houden, Prins van Krondor, want hij zal nooit meer bij de Snaken kunnen zijn, al zullen we geen poging ondernemen hem iets te doen... tenzij hij opnieuw onze regels overtreedt. Dan zullen we hem bestraffen als iedere andere willekeurige vrijbuiter. Streng.'
Arutha stond op. 'Zijn we nu klaar?'
'Nog één ding.'
'Ja?'
'In nog niet zo lang vervlogen dagen was het ook geen zeldzaamheid dat er een adellijke titel kon worden gekocht voor een prijs in goud. Wat zou u een vader vragen die zijn zoon wil laten benoemen tot jonker aan het prinselijke hof?'
Ineens begreep Arutha de loop der onderhandelingen en hij begon te lachen. 'Twintigduizend gouden soevereinen.'
'Akkoord! De Oprechte Man mag Robbie erg graag. Hij heeft wel meer bastaards rondlopen, maar Robbie is iets bijzonders. De Oprechte Man wil dat Robbie niets van deze relatie te weten komt, maar het zal hem plezier doen te weten dat zijn zoon na de onderhandelingen van vanavond een betere toekomst voor zich heeft.'
'Hij zal bij mij in dienst worden gesteld zonder te weten wie zijn vader is. Zien wij elkander terug?'
'Ik denk het niet, Prins van Krondor. De Oprechte Man bewaakt zijn identiteit nauwlettend en het contact met iemand die spreekt met zijn stem brengt hem al in gevaar. Maar we zullen u een duidelijk bericht laten brengen als we weten waar de Nachtraven zich verscholen houden. En we zullen het nieuws van hun vernietiging verwelkomen.'
Robbie was zenuwachtig. Al meer dan drie uur had Arutha zich
opgesloten met Gardaan, Folmer en Laurie en andere leden van zijn
persoonlijke staf. Robbie was gevraagd te blijven wachten in een
kamer die voor hem was ingericht. De aanwezigheid van de twee
bewakers voor de deur en nog eens twee onder het balkon versterkte
de indruk aanzienlijk dat hij, om welke reden dan ook, gevangen
werd gehouden. Robbie twijfelde er niet aan dat hij 's nachts
ongemerkt zou hebben kunnen vertrekken als hij in goede
lichamelijke conditie had verkeerd, maar na de gebeurtenissen van
de afgelopen dagen voelde hij zich gebroken. Ook was hij enigszins
van zijn stuk omdat hij met de prins mee terug naar het paleis was
gebracht. De jonge dief voelde zich niet op zijn gemak. Er was iets
veranderd in zijn leven en hij wist niet wat, noch waarom.
De kamerdeur ging open en de bewaker die zijn hoofd om de hoek stak, gebaarde Robbie te komen. 'Zijne Hoogheid vraagt naar je, jongen.' Vlug liep Robbie achter de soldaat aan de lange gang door naar de raadsvertrekken.
Daar keek Arutha op van iets wat hij zat te lezen. Rond de tafel zaten Gardaan, Laurie en een paar andere mannen die Robbie niet kende. Graaf Folmer stond bij de deur. 'Robbie, ik heb hier iets voor je,' zei Arutha.
Niet wetend wat te zeggen keek Robbie de kamer rond.
'Dit is een koninklijke geloofsbrief waarin jij tot jonker aan het prinselijke hof wordt benoemd.'
Robbie was sprakeloos. Zijn ogen werden groot. Laurie zat te grinniken om zijn reactie en Gardaans ogen glinsterden. Ten slotte hervond Robbie zijn stem. 'Dit is een geintje, zeker?' Toen Arutha zijn hoofd schudde, zei de jongen: 'Maar ik... een jonker?'
'Je hebt mijn leven gered en je moet worden beloond,' antwoordde Arutha.
'Maar Hoogheid,' stamelde Robbie, 'ik... dank u, maar... ik heb ook nog een eed bij de Snaken.'
Arutha boog zich voorover. 'Die kwestie is al opgelost, jonker. Je bent geen lid meer van het dievengilde. De Oprechte Man is akkoord. Het is al rond.'
Robbie voelde zich in de val gelokt. Hij had het nooit zo leuk gevonden een dief te zijn, maar wel had hij het erg prettig gevonden een hele goede dief te zijn. Wat hem erin aantrok, was de kans zich bij iedere gelegenheid te kunnen bewijzen en iedereen te laten zien dat Robbie de Hand de beste dief van het gilde was... of op een dag zou zijn, tenminste. Maar nu was hij gebonden aan het huis van de prins en met die functie kwamen verplichtingen. En als de Oprechte Man ermee akkoord was gegaan, had Robbie geen toegang meer tot het straatleven.
Toen Laurie het gebrek aan enthousiasme van de jongen zag, zei hij: 'Mag ik, Hoogheid?'
Met Arutha's toestemming liep de zanger naar Robbie en legde een hand op zijn schouder. 'Robbie, Zijne Hoogheid houdt hiermee je hoofd boven water, letterlijk. Hij heeft moeten onderhandelen voor je leven. Had hij dat niet gedaan, dan dreef je nu rond in de haven. De Oprechte Man wist dat je je eed met het gilde gebroken had.'
Robbie zakte zichtbaar ineen en Laurie gaf hem een geruststellend kneepje in de schouder. De jongen had zich altijd boven de regels geacht, vrij van de verantwoordelijkheden die anderen bonden. Robbie had nooit geweten waarom hij er zo vaak met een schrobbering van af was gekomen waar anderen de volle prijs voor hun daden moesten betalen, maar nu wist hij dat hij iets te veel op dat voorrecht had gerekend. De jongen twijfelde er geen moment aan dat de zanger de waarheid sprak en de tegenstrijdige emoties welden in hem op toen hij besefte hoe weinig het had gescheeld of hij was vermoord.
'Het paleisleven is zo slecht nog niet,' zei Laurie. 'Het is er warm, je kleren zijn altijd schoon en er is genoeg te eten. En trouwens, er gebeuren een hoop interessante dingen.' Hij keek Arutha aan en voegde er droog aan toe: 'Vooral de laatste tijd.'
Robbie knikte en Laurie nam hem mee naar de andere kant van de tafel. Daar kreeg hij de opdracht te knielen. Snel las graaf Folmer de geloofsbrief voor. 'Aan allen in ons domein: aangezien de jongeling Robbie, een wees uit de stad Krondor, eervolle diensten heeft verricht door te verhinderen dat de koninklijke persoon van de Prins van Krondor werd verwond aan lijf en leden; en in aanmerking nemende dat wij bij de jongeling Robbie voor altijd in de schuld staan, is het mijn wens dat hij bekend is bij allen in het rijk als onze dierbare en koninklijke dienaar, en dat hem een plaats wordt gegeven aan het hof van Krondor, in de rang van jonker, met alle rechten en voorrechten van dien. Voorts zij bekend dat de titel voor het landgoed Beuzelvoord aan de rivier de Welandel aan hem en zijn nageslacht is verleend en gegeven, zolang zij leven, in volledige eigendom, met alle bedienden en roerende zaken daarop aanwezig. Aanspraak op dit landgoed berust bij de kroon tot op de dag van zijn meerderjarigheid. Getekend heden, met mijn hand en zegel, Arutha conDoin, Prins van Krondor; Ridder-Maarschalk van het Westelijke Rijk en van de Koninklijke Legers van het Westen; vermoedelijke erfgenaam van de troon te Rillanon.' Folmer keek Robbie aan. 'Neemt u deze verantwoordelijkheid op u?'
'Ja,' zei Robbie eenvoudig, waarop Folmer het perkament oprolde en aan de jongen gaf. Meer was er kennelijk niet nodig om van een dief een jonker te maken.
Hij wist niet eens waar Beuzelvoord aan de rivier de Welandel lag, maar land betekende inkomen en ogenblikkelijk klaarde hij op. Toen hij opstond, keek hij naar Arutha, die kennelijk ergens anders mee bezig was. Het lot had hen tweemaal bijeengebracht en tweemaal was Arutha de enige geweest die niets van hem wilde. Zelfs zijn weinige vrienden bij de Snaken hadden minstens eenmaal geprobeerd beter van hem te worden, tot hij had laten merken dat dat niet mee zou vallen. In zijn relatie met Arutha had Robbie iets nieuws gevonden. Terwijl Arutha in stilte wat papieren zat te lezen, besloot Robbie dat als het lot zich dan toch opnieuw deed gelden, hij net zo lief in het levendige gezelschap van de prins verbleef als ergens anders. En trouwens, nu genoot hij een inkomen en een comfortabel bestaan zolang Arutha leefde; al zou dat laatste, bedacht hij somber, een klein probleempje kunnen vormen.
Terwijl Robbie een blik op zijn geloofsbrief wierp, keek Arutha op zijn beurt naar hem. Hij was een straatjongen: taai, veerkrachtig, vindingrijk en bij gelegenheid meedogenloos. Arutha glimlachte bij zichzelf. Hij zou het er prima van afbrengen aan het hof.
'Jouw vorige meester is een enthousiast werker,' zei Arutha terwijl Robbie het perkament oprolde. Tegen de hele groep zei hij: 'Hier heb ik zijn bericht dat hij bijna het nest van de Nachtraven heeft ontdekt. Hij zegt dat hij ieder moment een boodschap kan sturen en dat hij tot zijn spijt van iedere directe medewerking aan hun uitroeiing moet afzien. Robbie, wat vind jij ervan?'
Robbie grijnsde. 'De Oprechte Man weet hoe hij het spelletje moet spelen. Als de Nachtraven worden vernietigd, keren de zaken terug naar normaal. Mocht dat niet lukken, dan wordt hij er niet van verdacht dat hij aan de poging heeft meegedaan. Hij kan niet verliezen.' Op ernstiger toon voegde hij eraan toe: 'En hij maakt zich zorgen over verdere infiltraties bij de Snaken. Mocht dat het geval zijn, dan zou de deelname van de Snaken de overval in gevaar kunnen brengen.'
Arutha begreep wat de jongen bedoelde. 'Is het zo ernstig geworden?'
'Naar alle waarschijnlijkheid wel, Hoogheid. Er zijn maar drie of vier mensen die de Oprechte Man direct kunnen benaderen. Dat zijn de enigen die hij volledig kan vertrouwen. Volgens mij heeft hij nog een paar eigen agenten buiten het gilde die niemand kent, behalve zijn meest betrouwbare assistenten en misschien niet eens zij. Die heeft hij vast laten uitpluizen waar de Nachtraven zitten. Er zijn meer dan tweehonderd Snaken en tweemaal zoveel bedelaars en weeskinderen die allemaal luistervink voor het moordenaarsgilde kunnen zijn.'
Arutha grijnsde zijn scheve grijns en Folmer zei: 'U bent schrander, jonker Robert. U zult een aanwinst voor het hof van Zijne Hoogheid zijn.'
Robbie keek alsof hij een vieze smaak in zijn mond had en mompelde: 'Jonker Robert?'
Arutha scheen zich niet bewust van Robbies zure toon. 'We kunnen allemaal wel wat rust gebruiken. Tot het moment dat we van de Oprechte Man horen, kunnen we het beste proberen te bekomen van de ontberingen van de afgelopen dagen.' Hij stond op. 'Ik wens u allen een goede nacht.'
Al snel had Arutha de kamer verlaten en Folmer verzamelde de papieren op de vergadertafel en haastte zich naar zijn eigen taken. 'Nou, dan zal ik je maar op sleeptouw nemen, kereltje,' zei Laurie tegen Robbie. 'Iemand zal je toch een paar dingen over het leven op stand moeten leren.'
Gardaan kwam op hen toe. 'Dan is die jongen zo goed als gedoemd voor altijd de prins in verlegenheid te brengen.'
Laurie slaakte een zucht. 'Zo zie je maar weer,' zei hij tegen Robbie, 'je kunt hem een rang opplakken, maar het is en blijft een kazerneveger.'
'Kazerneveger!' blafte Gardaan, quasi-verontwaardiging op zijn zwarte gezicht. 'Zanger, weet dat ik de afstammeling ben van een lange reeks helden...'
Met een berustende zucht volgde Robbie de twee bekvechtende mannen de zaal uit. Over het algemeen was zijn leven een week geleden nog een stuk simpeler geweest. Hij probeerde een vrolijker gezicht te trekken, maar op zijn best leek hij op een kat die in een vat room was gevallen en niet wist of hij alles op moest likken of moest zwemmen voor zijn leven.