10 Sarth
De abdij scheen verlaten.
De binnenplaats verried wat ze vanaf de weg al hadden gezien. Dit moest eens een fort zijn geweest. Rond de eeuwenoude toren was later een groot gebouw geplaatst, evenals twee buitengebouwen die erachter net zichtbaar waren. Eén daarvan scheen een stal te zijn. Maar nergens zagen ze enig teken van leven.
'Welkom in Ishaps Abdij van Sarth,' klonk een stem achter een van de poortdeuren. Arutha's zwaard was al half uit de schede voordat de spreker eraan toevoegde: 'U hebt niets te vrezen.'
De spreker kwam achter de poort vandaan. Arutha borg zijn wapen op. Terwijl de anderen afstegen, bekeek Arutha de man. Hij was stevig gebouwd, van middelbare leeftijd, klein, en toonde een jeugdige glimlach. Hij had kortgeknipt en piekerig bruin haar en zijn gezicht was glad geschoren. Zijn kleding bestond uit een eenvoudige bruine pij met rond het middel een enkele leren riem en daaraan een buidel en een voorwerp dat blijkbaar diende als heilig symbool. Hij was ongewapend, maar Arutha had de indruk dat hij zich bewoog als iemand die met wapens had leren omgaan. Uiteindelijk zei Arutha: 'Ik ben Arutha, Prins van Krondor.'
Geamuseerd keek de man op, maar hij glimlachte niet. 'Welkom dan in Ishaps Abdij van Sarth, Hoogheid.'
'Drijft u de spot met mij?'
'Neen, Hoogheid. Wij van de Orde van Ishap hebben weinig contact met de buitenwereld en we krijgen maar weinig bezoek, laat staan van iemand van koninklijken bloede. Neemt u het mij niet kwalijk als uw eer het u toestaat, want het was niet kwaad bedoeld.'
Arutha steeg nu ook af, en met vermoeide stem zei hij: 'Neemt u het mij niet kwalijk... '
'Broeder Dominicus, maar verontschuldigt u zich alstublieft niet. Uit de omstandigheden van uw aankomst had ik al opgemaakt dat u onder hoge druk stond.'
'Hebben we u te danken voor dat geheimzinnige licht?' vroeg Martin.
De monnik knikte.
'Er valt geloof ik een hoop te vertellen, broeder Dominicus,' zei Arutha.
'Er zijn vele vragen, maar voor de meeste antwoorden zult u moeten wachten tot het vader abt gelegen komt, Hoogheid. Kom, ik zal u de stal wijzen.'
Maar Arutha's ongeduld was zo groot dat hij geen moment meer kon wachten. 'Ik ben gekomen met een uiterst dringende kwestie. Ik moet uw abt spreken, nu meteen.'
De monnik spreidde zijn handen in een gebaar waarmee hij aangaf dat dit buiten zijn gezagsgebied lag. 'Vader abt is nog een tweetal uren niet beschikbaar. Hij is in de kapel, in meditatie en gebed met de anderen van onze orde, wat de reden is dat ik als enige u kom begroeten. Komt u met mij mee, alstublieft.'
Arutha stond op het punt te protesteren, maar Martins hand op zijn schouder kalmeerde hem. 'Nogmaals mijn verontschuldigingen, broeder Dominicus. Wij zijn, uiteraard, uw gasten.'
Aan Dominicus' gezicht was te zien dat hij geen aanstoot nam aan Arutha's opvliegendheid. Hij ging hen voor naar het ene bijgebouw achter de toren die eens de centrale veste was geweest. Het was inderdaad een stal. De enige dieren die er op dat moment waren ondergebracht, waren een paard en een stevig gebouwd ezelt je die een onverschillige blik op de nieuwkomers wierpen. Terwijl ze voor hun rijdieren zorgden, vertelde Arutha van de beproevingen van de afgelopen weken. Toen zijn verhaal gedaan was, vroeg hij: 'Hoe hebt u de zwarte ruiters weten te verslaan?'
'Mijn titel is Hoeder van de Poort, Hoogheid. Ik kan een ieder de abdij binnenlaten, maar iemand met slechte bedoelingen komt zonder mijn toestemming niet door de poort. Eenmaal op het terrein van deze abdij waren degenen die u van het leven wilden beroven onderworpen aan mijn macht. Ze namen een groot risico door u zo dicht bij de abdij aan te vallen, een risico dat hun allen het leven had kunnen kosten. Maar verdere bespreking hiervan en van andere onderwerpen moet wachten op onze vader abt.'
'Als verder iedereen in de kapel zit, hebt u hulp nodig voor het verwijderen van die lijken,' zei Martin. 'Ze hebben de vervelende gewoonte opnieuw tot leven te komen.'
'Ik dank u voor het aanbod, maar dat lukt me wel. En ze blijven dood. De magie waarmee ze ten val zijn gebracht heeft hen gereinigd van het kwaad dat hen bestuurde. Nu moet u rusten.'
Ze verlieten de stal en de monnik bracht hen naar iets wat er uitzag als een kazerne. 'Het ziet er hier wat krijgskundig uit, broeder,' zei Gardaan.
Een lange ruimte met een enkele rij bedden betredend zei de monnik: 'In vroeger tijden was dit fort het onderkomen van een roversbaron. Het Koninkrijk en Kesh lagen nog zo ver weg dat hij zijn eigen wetten kon stellen en zonder angst voor vergelding kon roven, plunderen en verkrachten. Na enige tijd werd hij eruitgegooid door de bevolking van de omliggende steden, moedig geworden door zijn tirannie. Het gebied aan de voet van deze vesting werd akkerland, maar de haat jegens de baron zat zo diep dat de veste onbewoond bleef. Toen deze plek werd ontdekt door een bedelbroeder van onze Orde der Zwervenden, stuurde hij bericht naar de tempel in de stad Kesh. Toen wij deze veste in gebruik wilden nemen als abdij, maakten de afstammelingen van de mensen die de baron hadden afgezet geen bezwaar. Vandaag de dag kennen alleen wij die hier dienen de geschiedenis van dit fort. Voor de mensen in de steden en dorpen langs de Schepenbaai is dit altijd de abdij van Ishap in Sarth geweest.'
'Ik neem aan dat dit de kazerne was?' zei Arutha.
'Ja, Hoogheid,' antwoordde Dominicus. 'We gebruiken hem nu als verpleeghuis of als onderkomen voor onze zeldzame gasten. Maakt u het zich gemakkelijk, want ik moet weer aan het werk. Vader abt zal u straks komen opzoeken.'
Dominicus vertrok en met een diepe zucht liet Robbie zich op een van de bedden vallen. Martin liep naar een klein fornuis aan de andere kant van de kamer en zag dat het aan was. Vlakbij trof hij de benodigdheden aan voor thee en hij zette meteen een pot op het vuur. Onder een doek vond hij brood, kaas en fruit, dat hij uitdeelde. Laurie ging zitten, controleerde zijn luit op beschadigingen en begon hem te stemmen. Gardaan nam plaats tegenover de prins.
Arutha slaakte een lange diepe zucht. 'Ik ben doodop. En ik ben bang dat deze monniken niets weten over zilverdoorn.' Heel even verrieden zijn ogen zijn zieleleed, toen stond zijn gezicht weer onbewogen.
Met schuingehouden hoofd dacht Martin hardop: 'Toch schijnt Tully te denken dat ze een hoop weten.'
Laurie legde zijn luit weg. 'Iedere keer dat ik in aanraking kwam met magie, priesterlijke of een andere soort, kwam ik ook altijd in de penarie.'
'Die Puc leek me anders een vriendelijke vent voor een magiër,' zei Robbie tegen hem. 'Ik had nog wel wat met hem willen spreken, maar...' Hij zei maar niets over de gebeurtenissen die hem dat hadden belet. 'Hij ziet er helemaal niet zo bijzonder uit, maar de Tsurani schijnen hem te vrezen en aan het hof wordt over hem gefluisterd.'
'Dat is nog eens een sage die nodig moet worden bezongen,' reageerde Laurie en hij vertelde Robbie van Pucs gevangenschap en hoe hij in de Tsuranese gelederen was opgeklommen. 'De beoefenaars van geheime kunsten zijn op Kelewan boven de wet verheven en hun bevel wordt zonder aarzelen opgevolgd. Op deze wereld kennen we geen gelijken. Daarom hebben de Tsurani van LaReu zo'n ontzag voor hem. Oude gewoonten zijn nu eenmaal wat hardnekkig.'
'Dan heeft hij een hoop opgegeven door terug te komen,' merkte Robbie op.
Laurie begon te lachen. 'Ik kan niet zeggen dat hij veel keus had.'
'Hoe ziet Kelewan er eigenlijk uit?' vroeg Robbie en Laurie begon aan een kostelijk en kleurrijk verhaal over zijn avonturen op die wereld, met het oog voor detail dat aan zijn vak ten grondslag lag, samen met zijn goede stem en speelvaardigheid. De anderen maakten het zich gemakkelijk en dronken tijdens het luisteren ontspannen van de thee. Ze kenden allemaal het verhaal van Laurie en Puc en van hun aandeel in de Oorlog van de Grote Scheuring, maar telkens wanneer Laurie het vertelde, was het opnieuw een boeiend avontuur dat kon worden ingedeeld bij de grote legenden.
Aan het einde van Lauries verhaal zei Robbie: 'Het lijkt me een heel avontuur om naar Kelewan te gaan.'
'Dat kan niet meer,' zei Gardaan, 'en dat is maar goed ook.'
'Als het één keer kon, waarom dan niet een tweede keer?' vroeg Robbie.
'Arutha,' zei Martin, 'jij was bij Puc toen Kulgan die brief van Macros voorlas waarin hij uitlegde waarom hij de scheuring had gesloten.'
'Scheuringen zijn onvoorspelbare dingen,' vertelde Arutha, 'die een brug vormen over een onmogelijk nergens tussen twee werelden, misschien zelfs ook door de tijd. Je kunt nooit zeggen waar hij uit zal komen, maar als er een gemaakt is, schijnen andere scheuringen dat pad te volgen en in hetzelfde gebied uit te komen. Maar die eerste scheuring kun je onmogelijk sturen. Zoveel heb ik ervan begrepen. Verder zou je het Kulgan of Puc moeten vragen.'
'Puc,' zei Gardaan, 'want als je het Kulgan vraagt, krijg je een hele lezing.'
'Dus Puc en Macros hebben die eerste scheuring gesloten om een einde aan de oorlog te maken?' vroeg Robbie.
'Meer dan dat,' zei Arutha.
Robbie keek de kamer rond. Hij voelde dat ze allemaal iets wisten waarvan hij niet op de hoogte was.
'Volgens Puc was er heel vroeger een gigantische kwade macht die de Tsurani alleen maar kenden als de Vijand,' zei Laurie toen. 'Macros zei dat die de weg naar de twee werelden kon vinden als de scheuring openbleef, erdoor aangetrokken als metaal door een magneet. Het was een wezen met een ontzaglijke kracht dat hele legers en machtige magiërs had verslagen en verwoest. Dat heeft Puc me tenminste uitgelegd.'
Robbie hield zijn hoofd schuin. 'Is die Puc dan zo'n belangrijk magiër?'
Opnieuw moest Laurie lachen. 'Als je het Kulgan vraagt, is Puc de machtigste beoefenaar van de magische kunsten sinds Macros' dood. En hij is familie van de hertog en de prins, en van de koning.'
Robbies ogen werden groot.
'Dat is waar,' zei Martin. 'Onze vader heeft Puc geadopteerd. Maar jij praat over magiërs alsof je er nog nooit een hebt gezien.'
'Ik weet er wel iets van. Er zijn wel een paar heksenmeesters in Krondor, maar die zijn over het algemeen van een wat twijfelachtig allooi. Er zat bij de Snaken eens een dief die de Grijze Kater werd genoemd omdat hij onhoorbaar kon lopen. Hij hield ervan brutale staaltjes uit te halen, en op een keer stal hij een stukje speelgoed van een magiër, die hem dat niet in dank afnam.'
'Wat gebeurde er met hem?' vroeg Laurie.
'Hij is nu de grijze kater.'
De vier luisteraars waren even stil, toen begon het hun te dagen en Gardaan, Laurie en Martin barstten in lachen uit. Zelfs Arutha grijnsde om de grap en schudde geamuseerd het hoofd.
Het gesprek kabbelde ontspannen voort en de groep reizigers voelde zich voor het eerst sinds het vertrek uit Krondor veilig.
Toen werden in het hoofdgebouw de klokken geluid en even later kwam er een monnik binnen. Zwijgend gebaarde hij hen te komen. 'Moeten we met u mee?' vroeg Arutha. De monnik knikte. 'Naar de abt?' Weer knikte de monnik.
Arutha sprong van zijn bed, alle vermoeidheid vergeten. Hij was als eerste achter de monnik de deur uit.
De kamer van de abt was, zoals het iemand die zijn leven wijdde aan spirituele contemplatie betaamde, in alle opzichten sober. Verrassend waren echter de boekenplanken aan alle muren met tientallen boeken elk. De abt, pater Johannes, was een vriendelijke man van gevorderde leeftijd, met een slank en ascetisch voorkomen. Zijn grijze haar en baard vormden een scherp contrast met zijn donkere huid die was gerimpeld en geplooid als zorgvuldig gesneden mahoniehout. Achter hem stonden twee mannen, broeder Dominicus en ene broeder Antonius, een klein kereltje van ondefinieerbare leeftijd met afhangende schouders dat steeds naar de prins stond te loeren.
De abt glimlachte en er verschenen rimpeltjes bij zijn ooghoeken, wat Arutha onmiddellijk deed denken aan de afbeeldingen van de Oude Vader Winter, een mythische figuur die bij het Midwinterfestival snoepjes gaf aan de kinderen. Met een zware, jeugdige stem zei de abt: 'Welkom in Ishaps abdij, Hoogheid. Waarmee kunnen we u van dienst zijn?'
Snel deed Arutha het verhaal van de afgelopen weken en de glimlach van de abt verdween. Toen de prins was uitgesproken, zei de abt: 'Hoogheid, deze dodenbezwering in het paleis baart ons grote zorgen. Maar wat de tragedie betreft die uw prinses is overkomen, hoe kunnen we u daarbij helpen?'
Arutha merkte dat het hem moeilijk viel te spreken, alsof hij ten slotte werd overmand door zijn angst dat er geen hulp bestond. De terughoudendheid van zijn broer bemerkend zei Martin: 'Een trawant van de moordenaars zei dat hij het gif had gekregen van een moredhel en dat het met occulte kunsten was gemaakt. Hij noemde het middel zilverdoorn.'
De abt leunde achterover in zijn stoel, zijn medeleven duidelijk zichtbaar op zijn gezicht. 'Broeder Antonius?'
'Zilverdoorn?' zei de kleine man. 'Ik ga meteen zoeken in de archieven, vader.' Met schuifelende tred verliet hij vlug de vertrekken van de abt.
Arutha en de anderen keken de gebogen gestalte na. 'Hoe lang gaat dat duren?' vroeg de prins toen.
'Dat hangt ervan af,' antwoordde de abt. 'Broeder Antonius heeft de opmerkelijke vaardigheid feiten schijnbaar uit het luchtledige te plukken door zich dingen te herinneren die hij in de afgelopen, pak weg, tien jaar een keer heeft gelezen. Daarom is hij ook opgeklommen tot de rang van hoofdarchivaris, onze Hoeder van Kennis. Maar het zoeken kan dagen in beslag nemen.'
Het was duidelijk dat Arutha niet begreep waar de abt het over had. De oude priester zei: 'Broeder Dominicus, waarom laat u de prins en zijn gezelschap niet even zien wat wij hier allemaal doen in Sarth?' De abt stond op en maakte een lichte buiging voor de prins terwijl Dominicus naar de deur ging. 'Breng hen daarna naar de voet van de toren.' Tegen Arutha voegde hij eraan toe: 'Wij spreken straks verder, Hoogheid.'
Ze volgden de monnik naar de centrale gang van de abdij. 'Deze kant op,' zei Dominicus en hij ging hen voor door een deur, toen langs een trap omlaag naar een overloop waarop vier gangen uitkwamen en vervolgens voorbij een reeks deuren. Tijdens het lopen zei hij: 'Deze heuvel is anders dan de omliggende, zoals u beslist zult hebben gezien op weg hier naar toe. Hij bestaat voornamelijk uit massief gesteente. Toen de eerste monniken naar Sarth kwamen, ontdekten ze deze tunnels en kamers onder de veste.'
'Wat zijn het?' vroeg Robbie.
Bij een deur aangekomen haalde Dominicus een grote sleutelring te voorschijn, die hij gebruikte om het zware slot te openen. Met veel kabaal zwaaide de deur open en toen iedereen erdoor was, sloot hij hem weer af. 'De roversbaron die hier eerst woonde gebruikte deze uitgehakte ruimten als voorraadkamers in geval van een beleg en om buit in op te slaan. Hij moet beslist zijn verdediging hebben verwaarloosd, want de dorpelingen zijn uiteindelijk in hun beleg geslaagd. Er is hier genoeg plaats voor jaren voorraad. We hebben het stelsel uitgebreid tot de hele heuvel één grote gatenkaas was van kamers en gangen.'
'Met welk doel?' vroeg Arutha.
Dominicus gaf aan dat ze hem moesten volgen door een andere deur, die niet was afgesloten. Ze betraden een grote gewelfde zaal met planken langs de muren en vrijstaande stellingen in het midden. Alle planken puilden uit van de boeken. Dominicus liep naar een plank, pakte een boek en gaf het aan de prins.
Arutha bekeek het oude, dikke boekdeel. In de omslag waren vervaagde gouden letters ingelegd en toen hij het boek voorzichtig opensloeg voelde hij een lichte weerstand, alsof het jaren ongebruikt was geweest. Op de eerste bladzijde zag hij vreemde letters van een onbekende taal, nauwgezet geschreven in een stijf handschrift. Hij hield het boek voor zijn gezicht en rook eraan. Het papier had een vage, prikkelende geur.
Toen Arutha het boek teruggaf, zei Dominicus: 'Conserveringsmiddel. Alle boeken hier zijn behandeld om verval tegen te gaan.' Hij gaf het boek aan Laurie.
De bereisde zanger keek erin en zei: 'De taal ken ik niet, maar volgens mij is het Keshisch, al heb ik dat schrift nog nooit gezien.'
Dominicus glimlachte. 'Dit boek komt uit het zuiden van Groot Kesh, vlak bij de grens met de Keshische Confederatie. Het is het dagboek van een enigszins krankzinnige, maar verder onbetekenende edelman uit een lagere dynastie, geschreven in een taal die Laag Delkisch wordt genoemd. Hoog Delkisch was, voor zover we weten, een geheime taal die beperkt bleef tot de priesters van een of andere vage orde.'
'Wat hebt u dan aan dat boek?' vroeg Robbie.
'Wij die hier in Sarth de dienaars zijn van Ishap, verzamelen boeken, gidsen, folianten, traktaten, tekstrollen en perkamenten, zelfs fragmenten daarvan. In onze orde kennen we een gezegde: ''In Sarth heet Ishap Kennis," wat niet eens zo heel ver bezijden de waarheid is. Waar iemand van onze orde ook maar een fragment van een geschreven werk tegenkomt, uiteindelijk komt het hier terecht, dan wel een kopie ervan. In dit gewelf en in alle andere zalen onder de abdij staan zulke schappen, allemaal vol, sommige zelfs van de vloer tot aan het plafond, en voortdurend worden er nieuwe gewelven uitgehakt. Van boven in de heuvel tot aan het laagste niveau zijn er meer dan duizend zalen als deze. In elk van die zalen staan enkele honderden boeken, soms meer; in een paar van de grotere gewelven zelfs enkele duizenden. Bij de laatste telling kwamen we tot bijna een half miljoen werken.'
Arutha stond perplex. Zijn eigen bibliotheek, die hij met de troon van Krondor had geërfd, telde er nog geen duizend. 'Hoe lang bent u al aan het verzamelen?'
'Meer dan driehonderd jaar. Veel van onze ordebroeders doen niets anders dan rondreizen en alle teksten kopen die ze tegenkomen of kopieën laten maken. Sommige teksten zijn antiek, andere in onbekende talen en drie komen van een andere wereld, via de Tsurani in LaReu. Er zijn geheime boeken bij, voorspellende werken en magische handboeken, slechts toegankelijk voor de hoogstgeplaatsten in onze orde.' Hij keek de zaal rond. 'En ondanks dit alles is er nog steeds zoveel wat we niet begrijpen.'
'Hoe vindt u alles terug?' vroeg Gardaan.
'Er zijn broeders wier enige taak het is deze werken te catalogiseren, onder leiding van broeder Antonius,' antwoordde Dominicus. 'Ononderbroken worden er registers gemaakt en bijgewerkt. In het gebouw boven ons en in een andere zaal ver beneden ons bevinden zich planken met niets dan registers. Zoekt u een werk over een bepaald onderwerp, dan kunt u het vinden in de registers. Daarin staat van het werk het gewelf nummer - wij staan hier in gewelf zeventien - planknummer en vaknummer op de plank. We proberen de werken te catalogiseren naar de schrijver, indien bekend, de titel zowel als het onderwerp. Maar het werk gaat langzaam en zal nog een volle eeuw duren.'
Opnieuw werd Arutha getroffen door de gigantische omvang van zo'n onderneming. 'Maar met welk doel verzamelt u al deze boeken?'
'Ten eerste in het belang van kennis als zodanig,' zei Dominicus. 'Maar er is nog een reden, die de abt u zal uitleggen. Kom, dan gaan we naar hem toe.'
Robbie ging als laatste door de deur en nog even wierp hij een blik achterom naar de boeken in de zaal. Hij vertrok met het gevoel dat hij een glimp had opgevangen van werelden en ideeën die hij tot dusver niet had vermoed, en hij betreurde het dat hij nooit ten volle zou begrijpen wat er allemaal onder de abdij lag opgeborgen. Op een of andere manier voelde hij zich kleiner worden door dit besef. Voor het eerst merkte Robbie dat zijn wereld maar beperkt was en dat er nog een veel grotere te ontdekken viel.
Arutha en zijn metgezellen wachtten in een grote ruimte op de abt.
Een aantal fakkels wierp een flikkerend licht op de muren. Een
andere deur ging open en de abt kwam binnen, gevolgd door twee
mannen. Broeder Dominicus was de eerste, maar de ander was Arutha
onbekend. Het was een oude man, groot en nog steeds fier van
postuur, en ondanks zijn pij had hij meer weg van een soldaat dan
een monnik, een indruk die werd versterkt door de krijgshamer die
aan zijn riem hing. Zijn zwarte haar was met grijs doorschoten en
hing tot op zijn schouders, maar was, evenals zijn baard, keurig
geknipt. 'Het is tijd voor klare taal,' zei hij.
Met een bittere ondertoon in zijn stem zei Arutha: 'Dat zou zeer op prijs worden gesteld.'
Op het gezicht van de monnik verscheen een brede grijns. 'Je hebt je vaders gave iets onverbloemd te kunnen zeggen, Arutha.'
Verrast door zijn manier van spreken keek Arutha nogmaals naar de man. Toen herkende hij hem. Het was meer dan tien jaar geleden dat hij deze man had gezien. 'Dulanic!'
'Niet meer, Arutha. Nu ben ik gewoon broeder Mikha, Verdediger van het Geloof, wat betekent dat ik nu schedels splijt voor Ishap in plaats van vroeger voor je ome Erland.' Hij klopte op de hamer aan zijn gordel.
'We dachten dat u dood was.' Hertog Dulanic, Ridder-Maarschalk van Krondor, was verdwenen toen Gys van Bas-Tyra tijdens het laatste jaar van de Oorlog van de Grote Scheuring als onderkoning de macht over Krondor had gegrepen.
De man die nu Mikha heette reageerde verbaasd. 'Ik dacht dat iedereen het wist. Toen Gys in Krondor op de troon zat en Erland bijna dood was van de hoestziekte, vreesde ik een burgeroorlog. Ik nam liever ontslag uit mijn functie dan dat ik tegenover jouw vader op het slagveld kwam te staan of mijn koning moest verraden, twee ondenkbare keuzes. Maar van mijn ontslag heb ik nooit een geheim gemaakt.'
'Toen heer Barry overleed werd er overal aangenomen dat u beiden aan Gys ten prooi waren gevallen,' zei Arutha. 'Niemand wist wat er van u geworden was.'
'Vreemd. Barry stierf aan een hartaanval en ik heb Bas-Tyra op de hoogte gesteld van mijn plannen de heilige eed af te leggen. Zijn rechterhand Radbrand stond naast hem toen ik mijn ontslag indiende.'
'Dat verklaart dan een hoop,' zei Martin. 'Jocko Radbrand is aan de Keshische kust verdronken en Gys is uit het Koninkrijk verbannen. Wie zou het moeten hebben verteld?'
De abt nam het woord. 'Broeder Mikha kwam bij ons als een gekweld man, door Ishaps onzichtbare macht in onze dienst geroepen. We hebben hem beproefd en waardig bevonden, zodat zijn voorbije leven als edelman van het Koninkrijk nu tot het verleden behoort. Maar ik heb hem hier uitgenodigd omdat hij zowel een gewaardeerd adviseur als een man met strategisch inzicht is, die ons kan helpen begrijpen wat voor krachten er vandaag de dag in de wereld spelen.'
'Uitstekend. Maar wat staat ons nog meer te doen dan het vinden van een geneesmiddel voor Anita's verwonding?'
'Ons een begrip vormen van wat haar die verwonding heeft toegebracht en wat jou een kopje kleiner probeert te maken, bijvoorbeeld,' antwoordde Mikha.
Arutha keek enigszins beschaamd. 'Natuurlijk. Neem me mijn kortzichtigheid niet kwalijk. Ik zou blij zijn met alles wat een beetje licht kan werpen op de waanzin die mijn leven in de afgelopen maand is geworden.'
'Broeder Dominicus heeft u iets van ons werk hier laten zien,' zei de abt. 'Wellicht heeft hij daarbij vermeld dat we vele voorspellingen en andere werken van profeten in onze collectie hebben. Sommige zijn even betrouwbaar als de luimen van een klein kind, wat dus wil zeggen: niet. Maar een paar, en echt niet meer dan een paar, zijn waarlijk de werken van hen aan wie Ishap de gave van het toekomstschouwen heeft gegeven. In verscheidene van die boeken, enkele van de meest betrouwbare die we hebben, wordt verwezen naar een teken aan de hemel.
Er waart thans, vrezen wij, een kwade macht over de wereld. Wat voor macht het is en hoe die bestreden kan worden is ons nog niet bekend, maar dit is zeker: het is een meedogenloze, verpletterende macht, die uiteindelijk vernietigd zal worden of ons zal vernietigen. Dat is onvermijdelijk.' Omhoog wijzend vervolgde de abt: 'De toren hier boven ons is omgebouwd tot uitkijkpost om de sterren, planeten en manen te bestuderen, met vernuftige apparaten die zijn gemaakt door een paar van de meest getalenteerde vaklieden van het Koninkrijk en Kesh. Daarmee kunnen we de bewegingen van alle hemellichamen in kaart brengen. Wij spraken van een teken. Dat gaat u nu zien. Kom.'
Hij ging hen voor langs een lange trap die hen door de toren naar boven voerde. Ze kwamen uit op het dak, te midden van vreemde toestellen van verbazingwekkende vorm. Om zich heen kijkend zei Arutha: 'Het is maar goed dat u die dingen begrijpt, vader abt, want ik snap er niets van.'
'Evenals ik,' zei de abt, 'hebben de sterren en planeten fysieke zowel als spirituele eigenschappen. We weten dat er andere werelden cirkelen rond andere sterren. We weten dat dit zo is, omdat iemand die een tijdlang op zo'n andere wereld heeft geleefd' - hij wees op Laurie - 'hier nu bij ons staat.' Toen Laurie verbaasd opkeek, zei de abt: 'We zijn niet zo afgesloten van de rest van de wereld dat iets belangrijks als onze avonturen op Kelewan hier onbekend zijn, Laurie van Tyr-Sog.' Terugkerend naar het onderwerp, zei hij: 'Maar dat is de fysieke kant van de sterren. Verder onthullen zij geheimen aan hen die hun ordening, hun patroon en hun beweging nauwlettend volgen. Wat de reden van dit verschijnsel ook mag zijn, dit weten we zeker: soms bereikt ons vanuit de nachtelijke hemel een duidelijke boodschap en wij, die zo zijn gebrand op kennis, zullen zo'n boodschap niet negeren. Wij stellen ons open voor alle bronnen van kennis, ook de bronnen die vaak een slechte naam hebben.
Het mysterie van deze apparaten, evenals van het lezen van de sterren, is slechts een kwestie van de tijd nemen om het onderwerp meester te worden. Een ieder met voldoende gezond verstand kan het leren.' Hij maakte een zwaaiend gebaar met zijn arm. 'Deze apparaten zijn allemaal eenvoudig te bedienen als eenmaal duidelijk is gemaakt hoe en waarvoor ze worden gebruikt. Kijkt u nu alstublieft even door dit toestel hier.' Hij wees naar een vreemdsoortige bol, bestaande uit een complexe aaneenvoeging van metalen strippen. 'Dit toestel wordt gebruikt om de relatieve beweging van de sterren en de zichtbare planeten in kaart te brengen.'
'U bedoelt dat er ook onzichtbare planeten zijn?' flapte Robbie er onmiddellijk uit.
'Dat is juist,' zei de abt, de onderbreking door de vingers ziend. 'Tenminste, er zijn planeten die we niet kunnen zien, maar die we wel zouden kunnen zien als we dichterbij waren.
Nauw verbonden met de kunst van het waarzeggen is de wetenschap wanneer de voorspellingen zijn uitgekomen, in het gunstigste geval al een riskante bezigheid. Neem bijvoorbeeld de beroemde voorspelling van de krankzinnige monnik Ferdinand van Rodez. Naar algemeen wordt aangenomen is die bij drie verschillende gelegenheden uitgekomen, maar niemand is het erover eens welke gebeurtenis hij precies had voorspeld.'
Arutha keek door het apparaat naar de hemel, slechts met een half oor luisterend naar de abt. Door het ooggat zag hij een met sterren bezaaide hemel met daaroverheen een vaag netwerk van lijnen en notities, waarvan hij aannam dat ze op een of andere manier aan de binnenkant van de bol waren getekend. In het midden stond een groep van vijf sterren, roodachtig van kleur, een in het midden en via lijnen met de andere verbonden in een helderrood kruis. 'Waar kijk ik naar?' vroeg hij. Hij stond zijn plaats af aan Martin en de voormalige jager keek door het toestel.
'Die vijf sterren heten de Bloedstenen,' zei de abt.
'Die ken ik,' zei Martin, 'maar ik heb ze nog nooit in die stand gezien.'
'En dat zult u de komende elfduizend jaar ook niet meer - al is dat een schatting en zullen we moeten wachten tot deze stand zich opnieuw voordoet om er zeker van te zijn.' Het tijdsbestek scheen hem niet te deren, in feite maakte hij zelfs de indruk bereid te zijn erop te wachten. 'Wat u daar ziet is het patroon dat het Brandend Kruis of het Kruis van Vuur wordt genoemd. Er is een oude profetie die ermee te maken heeft.'
'Wat is dat dan voor profetie en wat heeft die met mij van doen?' vroeg Arutha.
'Het is een zeer oude profetie, die wellicht zelfs stamt uit de tijd van de Chaosoorlog. Hij luidt: "Als het Kruis van Vuur de nacht verlicht en de Heer van het Westen dood is, dan zal de Macht wederkeren." Het origineel is zeer poëtisch, maar in de vertaling gaat veel verloren. We nemen aan dat het wijst op een mogendheid die uit is op uw dood teneinde deze profetie te vervullen, of die poogt anderen ervan te overtuigen dat de profetie op het punt staat in vervulling te gaan. Een ander relevant feit is dat de profetie een van de weinige dingen in onze verzameling is die afkomstig zijn van de Pantathische slangmensen. We weten maar weinig van dit volk. Wel weten we dat ze bij die zeldzame gelegenheden dat ze opduiken, altijd een voorbode zijn van grote problemen. Het zijn duidelijk kwade krachten die zich inspannen voor doeleinden die alleen zij begrijpen. Ook weten we dat de Heer van het Westen in de profetie ook wel de Verdrijver van de Duisternis wordt genoemd.'
'Dus iemand wil Arutha dood hebben omdat het zijn lot is hen te verslaan als hij blijft leven?' vroeg Martin.
'Dat geloven ze, tenminste,' antwoordde de abt.
'Maar wie of wat?' zei Arutha. 'Dat iemand uit is op mijn dood komt niet als een openbaring. Wat kunt u me er nog meer over vertellen?'
'Weinig, ben ik bang.'
'Maar toch,' zei Laurie, 'je weet nu tenminste iets van de reden achter de aanslagen die de Nachtraven op je hebben gepleegd.'
'Godsdienstfanaten,' zei Robbie hoofdschuddend. Toen keek hij de abt aan. 'Neem me niet kwalijk, vader.'
Maar de abt negeerde de opmerking. 'Belangrijk is wel dat u begrijpt dat ze het keer op keer opnieuw zullen proberen. U bent niet van hen af tot u de stichter van de orde die u wil vermoorden, hebt gedood.'
'Zo,' merkte Martin op. 'We weten ook dat de Broederschap van het Onzalige Pad erbij betrokken is.'
'Noord,' zei broeder Mikha. Arutha en de anderen keken hem vragend aan. 'Je antwoord ligt in het noorden, Arutha. Daar moet je zoeken,' zei hij, in zijn stem nog steeds een gezaghebbende klank. 'In het noorden liggen de Hoge Marken, de barrières tegen de bewoners van het Noordland. In het westen, boven Elvandar, liggen de Grote Noordelijke Bergen. In het oosten de Bewakers van het Noorden, de Hoge Vastheid en de Droombergen. En in het midden ligt de grootste bergketen van allemaal, de Tanden van de Wereld, dertienhonderd mijl vrijwel onneembare rotsmassa's. Wie weet wat daarachter ligt? Wie, behalve vogelvrijen en wapenhandelaars, heeft zich daar gewaagd en is teruggekomen om over het Noordland te vertellen? Eeuwen geleden hebben onze voorouders de grensbaronieën gesticht om de passen bij Hoogstein, Noordwacht en IJzerpas dicht te houden. De garnizoenen van de hertog van Yabon houden alle andere grote passen ten westen van de Donderhelsteppen bezet. En geen gnoom of Onzalige Broeder die een voet op de Donderhel zet kan het navertellen, want daar doen de nomaden het werk voor ons. Kortom, we weten niets van het Noordland af. Maar daar wonen de moredhel en daar zul je het antwoord vinden.'
'Of helemaal niets,' zei Arutha. 'Jullie maken je misschien zorgen over profetieën en voortekenen, maar ik ben alleen op zoek naar het antwoord op het raadsel van de zilverdoorn. Totdat Anita is gered, zal ik me nergens anders voor inzetten.' De abt scheen door deze woorden verontrust en Arutha zei: 'Dat er een voorspelling is, daar twijfel ik niet aan, en dat er een krankzinnige met geheime krachten bezig is mijn dood te bewerkstelligen staat ook buiten kijf. Maar dat dit een groot gevaar oplevert voor het Koninkrijk is wat vergezocht. Te ver naar mijn zin. Daar heb ik hardere bewijzen voor nodig.'
De abt wilde daar net op antwoorden toen Robbie zei: 'Wat is dat?'
Alle ogen volgden zijn wijzende vinger. Laag aan de horizon gloeide een blauw licht dat steeds helderder werd, alsof er voor hun ogen een ster aan het groeien was. 'Het ziet eruit als een vallende ster,' zei Martin.
Toen zagen ze dat het geen ster kon zijn. Een vaag geluid in de verte ging met het naderende voorwerp gepaard. Steeds feller gloeide het, naarmate het geluid harder en woester werd. Door de hemel raasde een blauw vuur op hen af. Ineens snelde het recht over de toren heen, sissend en sputterend als heet ijzer in water.
Op dat moment riep broeder Dominicus: 'Van de toren af, snel!'