1 Hereniging
Het schip snelde huiswaarts.
De wind draaide en de stem van de kapitein schalde. Klauterend door het want willigde zijn bemanning de eisen in van een stevige bries en van een kapitein die zo snel mogelijk veilig de haven binnen wilde lopen. De kapitein was een doorgewinterde zeilmeester, die al bijna dertig jaar bij de koninklijke marine diende en al zeventien jaar het bevel voerde over zijn eigen schip, de Koninklijke Adelaar, het beste schip van de koninklijke vloot. Toch verlangde de kapitein nog iets meer wind, nog iets meer snelheid, want hij zou pas rust hebben als zijn passagiers veilig aan land waren.
Op het voordek stonden de drie mannen die de reden vormden voor de bezorgdheid van de kapitein. Twee, een blonde en een donkere, stonden aan de reling, beiden lachend om een grap. Beiden waren zeker vier duim langer dan zes voet en beiden hadden de zelfverzekerde houding van een strijder of een jager. Lyam, koning van het Koninkrijk der Eilanden, en Martin, zijn oudere broer, de hertog van Schreiborg, spraken over de jacht en goede maaltijden, verre reizen en politiek, oorlog en tweedracht, en zo nu en dan over hun vader, hertog Borric.
De derde man, die niet zo lang en breedgeschouderd was als de andere twee, leunde een eindje verderop tegen de reling, diep in gepeins verzonken. Arutha, Prins van Krondor, de jongste van de drie broers, stond ook stil bij het verleden, maar het beeld dat hem voor ogen zweefde was niet dat van de vader die was gesneuveld in wat nu werd genoemd de Oorlog van de Grote Scheuring, de oorlog met de Tsurani. Wat hij zag in het boegwater van het schip dat door een smaragdgroene zee kliefde, waren twee fonkelende ogen van die kleur.
De kapitein keek even omhoog en gaf het bevel de zeilen te brassen. Daarna richtte hij zijn blik weer op de drie mannen op het voordek, en opnieuw zond hij een stil gebed op tot Kilian, godin van de zeelieden, en wenste hij dat de torenspitsen van Rillanon al in zicht waren. Want deze drie waren de belangrijkste en machtigste mannen van het Koninkrijk, en de zeilmeester huiverde als hij dacht aan de chaos waarin het Koninkrijk zou worden gestort, mocht zijn schip door het noodlot worden bezocht.
Vaag hoorde Arutha het geschreeuw van de kapitein en de antwoorden van zijn bemanningsleden. Hij was moe van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar, daarom schonk hij weinig aandacht aan wat er om hem heen gebeurde. Hij kon zijn gedachten maar bij één onderwerp bepalen: hij ging terug naar Rillanon, naar Anita.
Arutha glimlachte voor zich heen. De eerste achttien jaar van zijn leven waren heel gewoontjes geweest. Toen was het Tsuranese offensief begonnen en was de wereld voorgoed veranderd. Hij was gaan behoren tot de beste bevelvoerders van het Koninkrijk, had een onvermoede oudste broer gevonden in Martin en was getuige geweest van een duizendtal gruwelen en wonderen. Maar het allerwonderlijkste wat Arutha was overkomen, was Anita.
Na Lyams kroning hadden ze elkaar niet meer gezien. Bijna een jaar lang was Lyam met de koninklijke banier langs oosterse heren en koningen van buurlanden getrokken, en nu waren ze eindelijk op weg naar huis.
Lyams stem haalde Arutha uit zijn mijmeringen. 'Wat zie je daar in de golven, broertje?'
Arutha keek op en zag Martin naar hem lachen. De voormalige jachtmeester van Schreiborg, destijds genaamd Martin Langboog, knikte zijn jongste broer toe. 'Ik wed om de belastingopbrengst van een jaar dat hij daar een paar groene ogen en een parmantige glimlach ziet.'
'Vergeet die weddenschap maar, Martin,' zei Lyam. 'Sinds ons vertrek uit Rillanon heb ik van Anita zegge en schrijve drie brieven gekregen. Arutha daarentegen heeft in diezelfde periode gemiddeld meer dan twee brieven per week van haar ontvangen. En iedereen doet zijn best om haar in Rillanon te houden, hoewel haar moeder al een maand na mijn kroning naar hun landgoed is teruggegaan. Het lijkt me niet zo moeilijk om daaruit een conclusie te trekken.'
'Ik zou ook maar wat graag teruggaan als er iemand als zij op mij zat te wachten,' stemde Martin in.
Arutha was een gesloten mens, die niet graag met zijn diepste gevoelens te koop liep, en hij was tweemaal zo gevoelig waar het Anita betrof. Hij was tot over zijn oren verliefd op de slanke jonge vrouw, helemaal in vervoering van de manier waarop ze liep, sprak of naar hem keek. Zijn broers waren waarschijnlijk de enige twee mannen op heel Midkemia bij wie hij zich genoeg op zijn gemak voelde om zijn gevoelens te uiten, maar Arutha had er nooit goed tegen gekund als hij het idee had dat hij ergens mee werd gepest.
Toen Arutha's gezicht betrok, zei Lyam: 'Kijk niet zo vuil naar me, donderwolkje. Niet alleen ben ik jouw koning, ik ben ook nog je grote broer, en als het nodig is kun je nog steeds een draai om je oren van me krijgen.'
Het gebruik van het koosnaampje dat hun moeder hem had gegeven en het onwaarschijnlijke beeld van de koning die de prins van Krondor een draai om zijn oren gaf, ontlokte Arutha een flauwe glimlach. Even bleef hij stil, toen zei hij: 'Ik maak me zorgen dat ik haar gevoelens voor mij verkeerd interpreteer. Al schrijft ze vriendelijk, ze blijft formeel en soms zelfs afstandelijk. En er zijn een hoop jonge hovelingen in jouw paleis.'
'Vanaf het moment dat wij uit Krondor zijn ontsnapt, was jouw lot bezegeld, Arutha,' zei Martin. 'Ze had jou vanaf het allereerste moment al in het vizier, als een jager die zijn pijl richt op een hert. Nog voordat we in Schreiborg waren, toen we ons nog verborgen hielden, keek ze al op een bepaalde manier naar jou. Nee, ze wacht op je, twijfel daar maar niet aan.'
'En trouwens,' voegde Lyam eraan toe, 'je hebt haar toch verteld wat je voor haar voelt?'
'Nou, ja, niet met zoveel woorden. Maar ik heb haar mijn grootste genegenheid betoond.'
Lyam en Martin keken elkaar aan. 'Arutha,' zei Lyam, 'jij schrijft met de hartstocht van een klerk die een belastingrapport opmaakt.'
Alle drie schoten ze in de lach. Tijdens de maandenlange reis hadden ze hun onderlinge relaties opnieuw kunnen bepalen. Martin was voor zijn twee broers in hun jonge jaren zowel leraar als vriend geweest en had hen onderwezen in de jacht en de houtsnijkunst. Maar hij had tot het gewone volk behoord, ook al had hij als jachtmeester een hoge plaats aan het hof van hertog Borric gehad. Toen bekend werd dat hij de bastaardzoon van hun vader was, een oudere halfbroer, hadden ze alle drie tijd nodig gehad om zich aan te passen. Sindsdien hadden ze te kampen gehad met de valse kameraadschap van lieden die er beter van wilden worden, de holle beloften van vriendschap en trouw van mensen die uitsluitend op hun eigen voordeel uit waren, en daar hadden ze veel van geleerd. Ze wisten nu dat ze elkaar konden vertrouwen. Alle drie begrepen ze wat het betekende om plotseling tot grote hoogte te stijgen en de druk te voelen van pas verworven verantwoordelijkheden. Ze waren vrienden geworden.
Hoofdschuddend stond Arutha om zichzelf te lachen. 'Ik denk dat ik het eigenlijk wel vanaf het begin heb geweten, ook al had ik mijn twijfels. Ze is nog zo jong.'
'Ongeveer even oud als moeder was toen ze vader trouwde, bedoel je?' zei Lyam.
Met een sceptische blik keek Arutha hem aan. 'Heb jij dan altijd en overal een antwoord op?'
Martin sloeg Lyam op de rug. 'Natuurlijk,' zei hij, en toen op zachte toon: 'Daarom is hij koning.'
Lyam schonk zijn oudste broer een quasi afkeurende blik, en Martin grijnsde. Toen vervolgde hij: 'Vraag haar ten huwelijk zodra we er zijn, beste broer. Dan kunnen we pater Tully uit zijn stoel bij de haard slepen en gaan we allemaal naar Krondor voor een vrolijke bruiloft. En dan is al dat vervelende heen en weer gereis eindelijk achter de rug en kan ik terug naar Schreiborg.'
Van boven klonk de roep: 'Land in zicht!'
'Richting?' riep de kapitein.
'Recht vooruit.'
Martin, met zijn geoefend jagersoog, was de eerste die de kust kon zien. Zwijgend legde hij zijn handen op de schouders van zijn broers.
Een tijd later zagen ze alle drie de kleine silhouetten van hoge torens tegen een azuurblauwe lucht.
Zacht zei Arutha: 'Rillanon.'
Met licht tikkend schoeisel en het ruisen van een opgehouden wijde
rok boven haastige voeten stapte een slanke gestalte doelbewust
door een lange gang. De knappe gelaatstrekken van de vrouwe die
terecht bekend stond als de grootste schoonheid van het hof,
toonden niet bepaald een plezierige uitdrukking. De paleiswachten
in de gang stonden stram in de houding, maar hun ogen volgden haar
in het voorbijgaan. Menig wachter kende het vermoedelijke doelwit
van het beruchte humeur van de vrouwe en moest van binnen grijnzen.
De zanger stond op het punt ruw uit zijn dromen te worden geschud.
Letterlijk.
Op welhaast onbetamelijke wijze beende prinses Carlina, de zuster van de koning, langs een verraste bediende die tegelijkertijd probeerde opzij te springen en een buiging te maken, wat hem op zijn gat deed belanden terwijl Carlina in de gastenvleugel van het paleis verdween.
Bij een deur aangekomen bleef ze staan. Haar loshangende donkerbruine haar herschikkend, hief ze een hand op om te kloppen, maar stokte in die beweging. Haar blauwe ogen werden spleetjes toen ze zich ergerde aan het idee te moeten wachten tot de deur openging, dus duwde ze hem gewoon open zonder zichzelf aan te kondigen.
Het was donker in de kamer, want de gordijnen waren nog dicht. In het grote bed lag een dikke bult onder de dekens die kreunde toen Carlina de deur achter zich dichtsloeg. Ze zocht zich een weg over de met kledingstukken bezaaide vloer en rukte de gordijnen open om het stralende late ochtendlicht binnen te laten. Weer steeg er een gekreun op uit de bult en twee roodomrande ogen loerden boven de dekens uit. 'Carlina,' klonk het droog krakend, 'moet ik soms verschrompelen?'
Ze liep naar het bed en snauwde: 'Als jij niet de hele nacht had zitten brassen en keurig bij het ontbijt was verschenen, zoals van je werd verwacht, dan had je kunnen horen dat het schip van mijn broers in aantocht is. Over twee uur liggen ze aan de kade.'
Laurie van Tyr-Sog, minstreel, reiziger, held uit de Oorlog van de Grote Scheuring en sinds kort hofzanger en onafscheidelijke metgezel van de prinses, kwam overeind, wrijvend in zijn ogen. 'Ik heb niet zitten brassen. De graaf van Dolth stond erop mijn hele repertoire te horen. Ik heb gezongen tot het bijna licht was.' Hij knipperde met zijn ogen en keek Carlina glimlachend aan. Krabbend in zijn keurig geknipte blonde baard zei hij: 'De man heeft een onuitputtelijk geduld, maar ook een uitstekende smaak op het gebied van muziek.'
Carlina ging zitten op de rand van het bed, boog zich naar hem toe en gaf hem een vluchtig kusje. Behendig maakte ze zich los uit een paar armen die haar wilden insluiten. Hem met een hand op zijn borst op afstand houdend, zei ze: 'Hoor eens hier, amoureuze nachtegaal, Lyam, Martin en Arutha zijn straks hier en zodra Lyam hof houdt en alle formaliteiten achter de rug heeft, ga ik met hem praten over ons huwelijk.'
Laurie keek rond alsof hij zocht naar een hoek om in te verdwijnen. In het afgelopen jaar was hun relatie dieper en gepassioneerder geworden, maar Laurie had een welhaast reflexmatige afkeer van het onderwerp huwelijk. 'Maar Carlina... ' begon hij.
'Niks "maar Carlina"!' onderbrak ze, met een vinger priemend in zijn blote borst. 'Er zijn oosterse prinsen, hertogszonen van het Koninkrijk en wie weet wat nog meer geweest die kwamen smeken om mij het hof te mogen maken. En ik heb ze allemaal genegeerd. En waarvoor? Voor een of andere achterlijke muzikant die het niet al te nauw neemt met mijn gevoelens. Nou, het wordt tijd dat de rekening eens wordt opgemaakt.'
Met een grijns veegde Laurie zijn verwarde blonde haren naar achteren. Toen boog hij zich naar haar toe en voordat ze iets kon doen, gaf hij haar een dikke zoen op haar mond. 'Carlina,' zei hij, 'schat van mijn hart, alsjeblieft. Daar hebben we het al eens eerder over gehad.'
Haar ogen, die tijdens de kus half gesloten waren geweest, werden groot. 'O! Hebben we het daar al eens eerder over gehad!' zei ze woedend. 'En dat betekent voor jou zeker dat het onderwerp daarmee is afgehandeld? Nou, wij gaan trouwen, en daarmee uit.' Ze stond op om nogmaals zijn omhelzing te ontwijken. 'Het is het schandaal van het hof: de prinses en haar minstreel. Het is niet eens een origineel verhaal. Iedereen lacht me achter mijn rug om uit. Verdomme, Laurie, ik ben bijna zesentwintig. Bijna alle vrouwen van mijn leeftijd zijn al acht, negen jaar getrouwd. Moet ik soms sterven als een oude vrijster?'
'Dat nooit, mijn lief,' antwoordde hij, nog steeds geamuseerd. Niet alleen was ze buitengewoon mooi en was de kans dat iemand haar ooit een oude vrijster zou noemen zeer gering, maar ze was ook tien jaar jonger dan hij en in zijn ogen nog bijna een kind, een opvatting die versterkt werd door haar opvliegendheid.
Hij ging rechtop zitten en spreidde zijn handen in een gebaar van hulpeloosheid. 'Ik ben wat ik ben, lieverd, niets meer en niets minder. Als vrij man ben ik nog nooit zo lang op één plek geweest als nu hier. Al moet ik toegeven dat dit een veel prettiger gevangenis is dan de vorige,' zei hij, sprekend over de jaren die hij als slaaf had doorgebracht op Kelewan, de thuiswereld van de Tsurani. 'Maar je weet maar nooit wanneer ik weer aan het zwerven wil.' Terwijl hij het zei, zag hij haar opnieuw woedend worden, en hij moest toegeven dat hij vaak het slechtste in haar naar boven wist te halen. Snel gooide hij het over een andere boeg. 'Trouwens, ik weet niet eens of ik wel deug als... dinges, of hoe ze de man van de zus van de koning ook mogen noemen.'
'Nou, wen er maar aan. En nu eruit en aankleden.'
Laurie ving de broek op die ze hem toesmeet en trok hem snel aan. Toen hij zich had aangekleed ging hij voor haar staan en sloeg zijn armen rond haar middel. 'Sinds de dag van onze eerste ontmoeting ben ik jouw bewonderende onderdaan geweest, Carlina. Ik heb nog nooit zo van iemand gehouden als nu van jou, maar -'
'Weet ik. Ik hoor al maandenlang dezelfde smoesjes.' Ze porde hem weer met een vinger in de borst. 'Je bent altijd al reislustig geweest,' zei ze spottend. 'Je bent altijd vrij geweest. Je weet niet of je wel lang op één plek kunt blijven - al is het me wel opgevallen dat je het hier in het koninklijk paleis best uit weet te houden.'
Laurie wierp een blik hemelwaarts. 'Dat is zo, ja.'
'Nou dan, lief van me, die smoesjes zijn misschien goed genoeg voor een arme herbergiers dochter, maar hier schiet je er niets mee op. We zullen eens zien wat Lyam er allemaal van vindt. Ik kan me zo voorstellen dat er nog wel ergens een oude wet in de archieven ligt die iets zegt over burgers die zich inlaten met de adel.'
'Dat klopt, ja,' zei Laurie grinnikend. 'Mijn vader krijgt een gouden soeverein, een paar muilezels en een boerderij omdat je mij hebt verleid.'
Ineens begon Carlina te giechelen. Ze probeerde het in te houden, toen moest ze hardop lachen. 'Smiecht.' Met haar hoofd op zijn schouder drukte ze hem stevig tegen zich aan. Ze slaakte een zucht. 'Ik kan nooit lang kwaad op je blijven.'
Hij wiegde haar in zijn armen. 'Al geef ik je daar soms wel reden voor,' zei hij zacht.
'Ja, dat doe je zeker.'
'Nou zeg, zó vaak ook weer niet.'
'Pas jij maar op, jongentje,' zei ze. 'Mijn broers lopen straks de haven binnen en jij staat hier maar te leuteren. Je mag dan je schaamteloosheid ongestraft kunnen botvieren op mijn persoon, maar de koning is wat dat betreft misschien minder ruimdenkend.'
'Daar ben ik ook bang voor,' zei Laurie, oprecht bezorgd.
Opeens werd Carlina's gemoed zachter. Ze zei op geruststellende toon: 'Lyam doet alles wat ik vraag. Al sinds ik nog maar heel klein was, heeft hij nooit nee kunnen zeggen als ik iets werkelijk wilde. Bovendien, dit is Schreiborg niet. Hij weet dat het er hier anders aan toe gaat en dat ik geen kind meer ben.'
'Dat is mij ook opgevallen, ja.'
'Schurk. Hoor eens, Laurie, jij bent geen eenvoudige boer of schoenlapper. Je spreekt meer talen dan al die "ontwikkelde" edelen die ik ken. Je kunt lezen en schrijven. Je hebt veel gereisd, zelfs naar de Tsuranese wereld. Je bent slim en je hebt talenten. Jij bent veel beter in staat te regeren dan een hoop lieden die daarvoor zijn opgeleid. En trouwens, als ik een oudere broer heb die jager was voordat hij hertog werd, waarom dan niet een man die zanger was?'
'Jouw logica is vlekkeloos. Ik heb er gewoon geen goed antwoord op. Ik hou onbeperkt veel van je, maar de rest...'
'Het probleem met jou is dat je best kunt regeren, maar dat je de verantwoordelijkheid niet wilt. Je bent lui.'
Hij schoot in de lach. 'Daarom heeft mijn vader me ook het huis uit gegooid toen ik dertien was. Hij zei dat ik nooit een goede boer zou worden.'
Zacht duwde ze hem van zich af en haar stem kreeg een ernstiger klank. 'De dingen veranderen, Laurie. Ik heb hier lang over nagedacht. Ik heb al twee keer eerder gedacht dat ik van iemand hield, maar jij bent de enige man die me zover kan krijgen dat ik vergeet wie ik ben en me schaamteloos gedraag. Als ik bij jou ben staat alles op z'n kop, maar dat geeft niet, want het kan me niet schelen of het raar is hoe ik me voel. Maar in dit geval kan ik niet zorgeloos zijn. Dus maak een keuze, maar wees er wel snel mee, want ik wed om mijn juwelen dat Arutha en Anita voordat mijn broers een dag in het paleis zijn hun verloving zullen aankondigen, wat betekent dat we allemaal naar Krondor gaan voor de bruiloft. En als ze getrouwd zijn, ga ik met Lyam terug hierheen. Aan jou de keus of je met ons meegaat, Laurie.' Ze hield zijn blik vast. 'Ik heb een prachtige tijd met je gehad. Ik heb dingen gevoeld die ik niet voor mogelijk had gehouden toen ik nog mijn kinderachtige dromen koesterde over Puc en later over Roland. Maar je zult een keuze moeten maken. Jij bent mijn eerste minnaar en je zult altijd mijn grootste liefde blijven, maar als ik hier terugkom, ben je ofwel mijn man, ofwel een herinnering.'
Voordat hij kon reageren, liep ze naar de deur. 'In alle opzichten hou ik van je, schurk. Maar de tijd dringt.' Even zweeg ze. 'En kom nu mee, dan gaan we de koning begroeten.'
Hij ging naar haar toe en deed de deur voor haar open. Vlug liepen ze naar de rijtuigen die klaar stonden om het ontvangstcomité naar de haven te brengen. Laurie van Tyr-Sog, minstreel, reiziger en held uit de Oorlog van de Grote Scheuring, was zich scherp bewust van de aanwezigheid van deze vrouw aan zijn zij en hij vroeg zich af hoe het zou zijn als hem die aanwezigheid voorgoed werd ontzegd. Hij vond het een uiterst onprettig vooruitzicht.
Rillanon, de hoofdstad van het Koninkrijk der Eilanden, was gereed
om haar koning te verwelkomen. De gebouwen waren versierd met
feestvlaggetjes en kasbloemen. Op de daken wapperden fiere wimpels
en boven de straten waarlangs de koning zou komen hingen kleurrijke
banieren van gevel tot gevel. De Parel van het Koninkrijk, zoals
Rillanon werd genoemd, lag verspreid over een groot aantal heuvels,
een schitterende stad vol sierlijke spitsen, hoge bogen en broze
overspanningen. De vorige koning, wijlen Rodric de Vierde, was
begonnen met een groots plan om de stad te restaureren en de meeste
gebouwen voor het paleis hadden een prachtige marmeren en kwarts
stenen gevel gekregen, zodat de stad in het licht van de middagzon
leek op een fonkelend sprookjesland.
De Koninklijke Adelaar naderde de koninklijke kade, waar het welkomstcomité stond te wachten. In de verte, op de gebouwen aan de haven en op de heuvels met een vrij zicht op de kade, stonden grote groepen mensen te juichen om de terugkeer van hun jonge koning. Jarenlang was Rillanon gebukt gegaan onder de donkere wolken van een geesteszieke koning, en al was Lyam voor de meeste stadsbewoners nog steeds een vreemde, hij was geliefd, want hij was jong en knap, zijn dapperheid ten tijde van de Oorlog was alom bekend en zijn vrijgevigheid was groot: hij had de belastingen verlaagd.
Met meesterlijke vaardigheid bracht de havenloods het schip van de koning naar zijn plek. Snel werd er vastgemaakt en een loopplank neergelaten.
Arutha keek naar Lyam, die als eerste van boord ging. Zoals de traditie het voorschreef, liet hij zich op de knieën zakken en kuste de grond van zijn vaderland. Arutha liet zijn blik over de menigte gaan, op zoek naar Anita, maar in het gedrang van edellieden die naar voren kwamen om Lyam te begroeten zag hij geen spoor van haar. Even voelde hij een koude steek van twijfel.
Toen stootte Martin hem aan. Volgens het protocol moest Arutha als tweede omlaag. Snel liep hij over de loopplank, met Martin op zijn hielen. Arutha's aandacht werd gevangen door zijn zus, die de zanger Laurie verliet om naar voren te stormen en Lyam in een woeste omhelzing te sluiten. Sommige leden van het ontvangstcomité waren lang niet zo vrij met rituelen als Carlina, maar er werd spontaan gejuicht door de hovelingen die hun koning stonden op te wachten. Toen had Arutha Carlina's armen om zijn hals en werd hij gezoend en omhelsd. 'O, wat heb ik dat norse gezicht van jou gemist,' zei ze blij.
Arutha's gezicht stond altijd wat stug als hij in gepeins was verzonken. 'Wat nou, nors gezicht?' zei hij.
Carlina keek hem aan en zei met een onschuldige glimlach: 'Je kijkt alsof je net iets hebt ingeslikt dat nu beweegt.'
Martin begon hardop te lachen; toen werd hij op zijn beurt door Carlina omhelsd. Eerst verstijfde hij, want hij was nog steeds minder op zijn gemak met een zus dan met twee broers, toen ontspande hij zich en sloeg zijn armen om haar heen.
'Ik heb me verveeld toen jullie weg waren,' zei Carlina.
Hoofdschuddend keek Martin naar Laurie, die een eindje verderop stond. 'Dat valt best mee, denk ik.'
Op speelse toon zei Carlina: 'Er is geen enkele wet die zegt dat alleen mannen hun gang kunnen gaan. Trouwens, het is de liefste man die ik ooit heb ontmoet en die niet mijn broer is.' Daar kon Martin alleen maar om glimlachen, terwijl Arutha onverminderd doorging met zoeken naar Anita.
Heer Caldric, Hertog van Rillanon, Eerste Adviseur van de Koning en Lyams oudoom, drukte met een brede grijns de enorme hand van de koning en schudde hem krachtig. Lyam moest bijna schreeuwen om boven het gejuich rondom hem uit te komen. 'Oom, hoe staat ons Koninkrijk ervoor?'
'Uitstekend, mijn koning, nu u terug bent.'
Toen Arutha's gezicht nog bezorgder werd, zei Carlina: 'Trek niet zo'n lang gezicht, Arutha. Ze zit in de oosttuin op je te wachten.'
Snel kuste Arutha haar op de wang, liet haar samen met een schaterende Martin staan en riep terwijl hij langs Lyam stormde: 'Met Zijne Majesteits permissie.'
De verbazing op Lyams gezicht maakte snel plaats voor pret toen hij de onthutste uitdrukking zag waarmee Caldric en de andere hovelingen het gedrag van de prins van Krondor bezagen. Lyam boog zich naar Caldric toe en zei: 'Anita.'
Caldrics oude gezicht lichtte op door een stralende glimlach en hij grinnikte begrijpend. 'Dan bent u binnenkort dus weer vertrokken, dit keer naar Krondor voor de bruiloft van uw broer?'
'Die zouden we liever hier houden, maar de traditie schrijft voor dat de prins trouwt in zijn eigen stad en die traditie moeten we in ere houden. Maar dat zal nog wel een paar weken duren. Dat soort dingen heeft tijd nodig en ondertussen moeten we een Koninkrijk regeren, al schijnt dat u tijdens onze afwezigheid goed te zijn afgegaan.'
'Misschien wel, Majesteit, maar nu de koning terug is in Rillanon, zullen veel zaken die het afgelopen jaar zijn opgeschort aan u worden voorgelegd. De petities en andere documenten die u tijdens uw reis zijn gestuurd, waren maar een tiende deel van wat u te zien zal krijgen.'
Met een gespeelde kreun keek Lyam achterom. 'Misschien moesten we de kapitein meteen maar weer laten uitvaren.'
Glimlachend zei Caldric: 'Kom, Majesteit. Uw stad wil haar koning zien.'
De oosttuin was bijna geheel verlaten. De vrouw die er als enige
was, liep stilletjes tussen de goed verzorgde perken met bloemen
die nog stevig in de knop zaten. Een paar dapperder varianten
kregen al het verse groen van de lente en veel van de
afscheidingsheggen waren groenblijvende planten, maar voor de rest
was de tuin meer een dor symbool van de winter dan de frisse
belofte van het voorjaar die ze binnen een paar weken zou
worden.
Anita keek naar de stad die zich onder haar uitstrekte. Het paleis stond boven op een heuvel, waar ooit de grote veste was gebouwd die nu nog steeds als hart ervan fungeerde. Zeven hoge boogbruggen overspanden de rivier die met haar meanderende loop het paleis omringde. Er stond een koude wind en Anita trok haar sjaal van fijne zijde strakker rond haar schouders.
Glimlachend gaf ze zich over aan haar herinneringen, haar groene ogen afwezig terwijl ze dacht aan haar overleden vader, prins Erland, en aan alles wat er in het afgelopen jaar en daarvoor was gebeurd: Gys van Bas-Tyra, die naar Krondor was gekomen en haar had willen dwingen tot een staatshuwelijk; Arutha, die incognito de stad in was gekomen. Samen hadden ze zich meer dan een maand bij de Snaken - het dievengilde van Krondor - verborgen gehouden, tot hun ontsnapping naar Schreiborg. Tegen het einde van de Oorlog van de Grote Scheuring was ze naar Rillanon afgereisd om de kroning van Lyam bij te wonen. En in die periode was ze vreselijk verliefd geworden op de jongste broer van de koning. En nu was Arutha terug in Rillanon.
Het geluid van laarzen op de stenen vloer deed haar omkijken in de verwachting een dienaar of paleiswacht te zien die haar kwam vertellen dat de koning in de haven was. In plaats daarvan kwam er een goed geklede, zij het wat verfomfaaide en vermoeid ogende man door de tuin naar haar toe. Zijn donkerbruine haar woei op in de wind en rond zijn ogen zaten donkere kringen. Op zijn welhaast broodmagere gezicht stond de lichte frons die hij had als hij ergens diep over nadacht, de frons die haar zo dierbaar was. Terwijl hij naar haar toe kwam, genoot ze in stilte van zijn manier van lopen: soepel, bijna katachtig door zijn snelheid en zijn beheerste manier van bewegen. Toen hij bij haar was, glimlachte hij, aarzelend, verlegen zelfs. Voordat de jarenlange training in zelfbeheersing die ze aan het hof had ontvangen zich kon doen gelden, voelde ze de tranen in haar ogen. Ineens lag ze in zijn armen en drukte ze hem stevig tegen zich aan. 'Arutha,' zei ze.
Een tijdlang bleven ze zo zwijgend staan, elkaar stevig vasthoudend. Toen bracht hij langzaam haar gezicht omhoog en kuste haar. Woordloos sprak hij van zijn liefde en zijn verlangen en woordloos gaf ze hem antwoord. Hij keek in haar ogen, groen als de zee; naar haar neus, verrukkelijk versierd met een paar kleine sproetjes, een aangename onderbreking van haar verder zo blanke huid. Met een vermoeide grijns zei hij: 'Daar ben ik weer.'
Toen moest hij lachen om die zinloze opmerking. Ze lachte met hem mee. Hij voelde zich opgewekt nu hij deze slanke jonge vrouw in zijn armen hield en de vage geur rook van haar donkerrode haar, dat was opgestoken op de ingewikkelde manier die dit jaar zo populair was aan het hof. Hij genoot om weer bij haar te zijn.
Ze deed een stap achteruit, maar hield zijn hand stevig vast. 'Het heeft zo ontzettend lang geduurd,' zei ze zacht. 'Het zou maar voor een maand zijn... toen nog een, toen nog een. Je bent meer dan een half jaar weggeweest. Ik kon mezelf er niet toe brengen naar de kade te gaan. Ik wist dat ik zou gaan huilen als ik je zag.' Haar wangen waren nat van tranen. Glimlachend veegde ze ze weg.
Arutha kneep in haar hand. 'Lyam had steeds meer edelen te bezoeken. De verplichtingen van het Koninkrijk,' zei hij met een lichte afkeuring in zijn stem. Vanaf de dag dat hij Anita had ontmoet, was Arutha niet in staat geweest zijn gevoelens voor het meisje onder woorden te brengen. Vanaf het eerste moment had hij zich sterk tot haar aangetrokken gevoeld en hij had na hun ontsnapping uit Krondor voortdurend met zijn emoties geworsteld. En ondanks die aantrekkingskracht zag hij haar eigenlijk nog steeds als een kind, dat weliswaar op het punt stond volwassen te worden. Maar ze had een kalmerende invloed op hem, voelde zijn stemmingen aan als geen ander, wist hoe ze zijn zorgen kon wegnemen, zijn woede kon doen bekoelen en hoe ze hem uit zijn sombere overpeinzingen kon halen. En hij was van haar zachte karakter gaan houden.
Hij had gezwegen tot de avond voor zijn vertrek met Lyam. Toen hadden ze gewandeld door deze tuin en tot laat in de avond gesproken, en al was er niet veel belangrijks gezegd, toch was Arutha weggegaan met het gevoel dat er iets tot stand was gekomen. De lichte en soms wat formele toon van haar brieven had hem zorgen gebaard, bang als hij was dat hij haar die avond verkeerd had begrepen. Maar nu hij haar aankeek, wist hij dat dat niet zo was. Zonder enige inleiding zei hij: 'Ik heb na het vertrek alleen maar aan jou gedacht.'
Hij zag de tranen weer in haar ogen komen en ze zei: 'En ik aan jou.'
'Ik hou van je, Anita. Ik wil je graag altijd bij me hebben. Ben je bereid met me te trouwen?'
Ze kneep in zijn hand en zei: 'Ja.' Toen omhelsde ze hem weer. Arutha's hoofd tolde van het geluk dat hij voelde. Haar stevig tegen zich aandrukkend, zei hij: 'Jij bent mijn bron van vreugde. Jij bent mijn hartedief.'
Zo bleven ze een poos staan, de lange, magere prins en de slanke, kleine prinses, wier hoofd nauwelijks tot zijn kin reikte. Ze spraken zacht en het enige wat telde was de nabijheid van de ander. Toen haalde het geluid van iemand die onbehaaglijk zijn keel schraapte hen uit hun mijmeringen. Bij de ingang van de tuin stond een paleiswacht. 'Zijne Majesteit is in aantocht, hoogheden,' zei de man. 'Over een paar minuten betreedt hij de ridderzaal.'
'We gaan er onmiddellijk heen,' zei Arutha. Hij nam Anita aan de hand mee langs de wachter, die op korte afstand achter hen aanliep. Hadden Arutha en Anita over hun schouder gekeken, dan hadden ze de ervaren paleiswacht zien zwoegen om een brede grijns de baas te worden.
Nog één keer kneep Arutha in Anita's hand, toen nam hij zijn plaats
in bij de deur terwijl Lyam de grote troonzaal van het paleis
binnenschreed. Waar de koning langsliep, op weg naar de verhoging
waarop zijn troon stond, maakten de hovelingen een buiging voor
hem. De hofceremoniemeester sloeg met het ijzeren beslag aan het
uiteinde van zijn ceremoniële staf op de vloer en een heraut riep:
'Zegt het voort, zegt het voort! Lyam, de eerste van die naam en
bij de gratie van de goden rechtens heerser, is bij ons
teruggekeerd en heeft zijn plaats op de troon weer ingenomen. Lang
leve de koning!'
'Lang leve de koning!' kwam het antwoord van de menigte in de grote zaal.
Toen hij gezeten was, zijn eenvoudige kleine kroon op zijn hoofd en zijn purperen mantel rond zijn schouders, zei Lyam: 'Het doet ons deugd weer thuis te zijn.'
Opnieuw sloeg de ceremoniemeester met zijn staf op de vloer en de heraut riep Arutha's naam. Daarop betrad Arutha de zaal, met Carlina en Anita achter hem aan en daarachter Martin, zoals het protocol voorschreef. Ieder werd op zijn of haar beurt aangekondigd. Toen ze allemaal naast de koning op hun plaatsen stonden, gebaarde Lyam naar Arutha, die naar hem toe kwam en bukte. 'Heb je haar gevraagd?' vroeg hij.
Met een scheve grijns antwoordde Arutha: 'Wat moest ik haar vragen, dan?'
Lyam grijnsde terug. 'Of ze met je wilde trouwen, apekop. Maar dat heb je dus gedaan en aan die sentimentele grijns te zien, heeft ze ja gezegd,' fluisterde hij. 'Ga terug naar je plaats, ik zal het zo dadelijk bekend maken.' Arutha ging terug naar zijn plek naast Anita, terwijl Lyam hertog Caldric wenkte. 'We zijn vermoeid, mijn heer de kanselier. We zouden de zaken van vandaag graag kort houden.'
'Er zijn twee gevallen die naar mijn oordeel Zijne Majesteits aandacht vandaag vereisen. De rest kan wachten.'
Lyam knikte en Caldric vervolgde: 'Ten eerste: van de grensbaronnen en van hertog Vandros van Yabon hebben we berichten ontvangen over ongebruikelijke activiteiten van de gnomen in het Westelijke Rijk.'
Onmiddellijk was Arutha's aandacht van Anita afgeleid. Het Westelijke Rijk was zijn verantwoordelijkheid. Lyam keek even naar hem, toen naar Martin, om aan te geven dat ze erbij moesten blijven.
'En van Schreiborg, mijn heer?' vroeg Martin.
'Geen nieuws van de Verre Kust, Excellentie,' zei Caldric. 'Op dit moment hebben we alleen berichten uit het gebied tussen Hoogstein en het Hemelmeer: regelmatig worden daar groepen gnomen gesignaleerd die naar het noorden trekken en soms onderweg een dorp overvallen.'
'Naar het noorden?' Martin keek Arutha aan.
'Met Zijne Majesteits permissie?' zei Arutha. Lyam knikte. 'Martin, denk je dat de gnomen zich gaan aansluiten bij de Broederschap van het Onzalige Pad?'
Martin dacht na. 'Ik zou die mogelijkheid niet willen uitsluiten. De gnomen hebben de moredhel lang gediend. Maar ik had het waarschijnlijker gevonden als de Onzalige Broeders naar het zuiden trokken, om terug te keren naar hun woonplaats in de Grijze-Toren bergen.' De duistere verwanten van de elfen waren tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring door de Tsuranese invasie vanuit de Grijze Torens noordwaarts verdreven. 'Mijn heer,' vroeg Martin aan Caldric, 'zijn er ook berichten over de Onzalige Broederschap?'
Caldric schudde zijn hoofd. 'Ze worden natuurlijk wel gesignaleerd in het voorgebergte van de Tanden van de Wereld, hertog Martin, maar niets buitensporigs. De heren van Noordwacht, IJzerpas en Hoogstein sturen alleen de normale berichten met betrekking tot de Broederschap.'
'Arutha,' zei Lyam, 'we laten het aan jou en Martin over om deze berichten te lezen en te bepalen wat er in het westen moet worden gedaan.' Hij keek Caldric aan. 'En verder, mijn heer?'
'Een boodschap van de keizerin van Groot Kesh, Majesteit.'
'En wat heeft Kesh de Eilanden te zeggen?'
'De keizerin heeft haar ambassadeur, ene Abdur Rachman Memo Hazara-Khan, naar de Eilanden gestuurd teneinde aan alle geschillen die tussen Kesh en de Eilanden mogen bestaan een einde te maken.'
'Dat nieuws doet ons deugd, mijn heer,' zei Lyam. 'Te lang heeft de kwestie van het Dromendal ons Koninkrijk en Groot Kesh ervan weerhouden in andere zaken redelijk met elkaar om te gaan. Het zou voor ons beider naties zeer gunstig zijn als deze kwestie voorgoed zou zijn opgelost.' Lyam stond op. 'Stuur bericht dat Zijne Excellentie ons te Krondor komt bezoeken, want we gaan naar een bruiloft. Mijne heren en vrouwen van het hof, het is ons een groot genoegen u te vertellen van het aanstaande huwelijk van onze broer Arutha met prinses Anita.' Daarop draaide de koning zich naar hen om, nam hen allebei bij de hand en presenteerde hen aan de verzamelde hofhouding, die onder luid applaus de aankondiging toejuichte.
Vanaf haar plaats naast haar broers wierp Carlina Laurie een boze blik toe, waarna ze Anita ging feliciteren. Boven het feestgedruis in de ridderzaal uit zei Lyam: 'Voor vandaag zijn de zaken ten einde.'