Onzekerheid

Het is gemakkelijker om van een verslaving af te komen dan van Sertan. Mijn bovenkamer slibt dicht door de herinneringen aan alles wat ik met hem meegemaakt heb. Sommige mensen hebben een selectief geheugen, maar dat heb ik helaas niet. Al het getreiter, al die vernederingen, al die ongewenste seks, waarbij het voelde alsof niet mijn lichaam maar mijn ziel werd verkracht. Waarom ben ik zo lang bij hem gebleven? Waarom vond ik zoveel dingen normaal, die bij nader inzien niet normaal waren?

Misschien moet ik ophouden om mijn hoofd te belasten met vragen waar ik alleen maar een stom antwoord op heb. Ik hoopte steeds dat onze relatie in de toekomst ging veranderen. Hoop is een valse bondgenoot, want hoop maakt je besluiteloos. Twaalf jaar lang heeft mijn hoop me verlamd. Pas toen ik die kwijtraakte, voelde ik me vrij en gelukkig. Toch zit de knagende onzekerheid nog heel diep in mijn lijf. Vooral nu, zo vlak voor de laatste rechtszitting, ben ik één bonk stress en onzekerheid.

 

Eindelijk is het zo ver. Na al die maanden wachten krijgt Anna vandaag hopelijk te horen waar ze aan toe is. De rechtszaak begint pas om elf uur, dus ik heb tijd genoeg om een kop koffie te drinken en de ochtendkrant te lezen. Ik schrik als ik een bericht op de openingspagina zie: het openbaar ministerie en de recherche delven het onderspit in een grote vrouwenhandelzaak. De pooiers zijn vogelvrij, want de rechercheurs hebben fouten in hun onderzoek gemaakt. Het oordeel van de rechter blijkt zo onverwacht dat de advocaten van de pooiers na afloop van de zitting juichen in bijzijn van de verslagen rechercheurs en de verdediger van de slachtoffers. Toevallig is dit dezelfde advocate die het rapport ‘Zwartboek’ schreef. Nu kan ze er weer een pagina aan toevoegen.

De Alkmaarse advocate vertelt in de krant dat het haar heel veel inspanning heeft gekost om de meisjes zo ver te krijgen dat ze gingen getuigen. Nu weet ze niet hoe ze de slachtoffers moet vertellen dat hun kwelgeesten geen straf krijgen.

Er staat ook een stuk in de krant over een onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak waaruit blijkt dat maar liefst 85 procent van de Nederlanders de rechters te soft vindt, de straffen te laag en de wetten niet streng genoeg. Dit is zo’n overgrote meerderheid dat ik me afvraag hoe het mogelijk is dat de mening van de bevolking in een democratisch land zo schaamteloos genegeerd wordt.

En wie behoort tot de groep van vijftien procent die de straffen wel hoog genoeg vindt? Waarschijnlijk de criminelen zelf en hun familie. Maar ik heb van Anna begrepen dat zelfs criminelen hun eigen straf te laag vinden. Sertan lachte erom toen hij voor het eerst werd veroordeeld, omdat hij heel snel naar huis mocht. Een kennis van haar man die in Engeland had vastgezeten, beweerde dat Nederland een mekka is voor alle soorten criminelen. Ik hoef alleen maar naar de straffen voor de loverboys te kijken en naar de moeite die het kost om ze achter de tralies te krijgen om te beamen dat het zo is. Ik houd mijn hart vast hoe de zaak van Sertan afloopt. Het wordt niet alleen zijn vonnis, maar ook ons vonnis; zo voelt het, ook al hebben we strikt juridisch allebei niets met deze zaak te maken.

 

Een uur van tevoren haal ik Anna op om samen naar het gerechtshof in Amsterdam te rijden.

‘Hoe gaat het?’

‘Redelijk,’ antwoordt ze. ‘Sertan belde me op om te vertellen dat enkele pooiers niet vervolgd werden, omdat justitie geblunderd heeft.’

‘Wat heeft dat met hem te maken?’

‘Nou, volgens hem bewijst dat hoe verkeerd de rechercheurs werken en wat voor fouten ze maken als het om vrouwenhandel gaat. “Ik zit nu ook onschuldig opgesloten, maar het komt gelukkig allemaal goed,” zei hij.’

‘Dat valt te bezien.’

 

Onderweg moet Anna veelvuldig gapen.

‘Heb je vannacht niet geslapen?’ vraag ik.

‘Niet echt. Het oude patroon keerde opeens terug in mijn slaap.’

‘Ik kan me niet herinneren dat je me iets over slaap-problemen hebt verteld.’

‘Vroeger had ik bijna elke nacht nachtmerries,’ zegt Anna. ‘Ik droomde bijvoorbeeld dat iemand me aanviel, dat ik een heftige ruzie met mijn man had of dat iemand me probeerde te vermoorden. Ik werd meestal schreeuwend wakker. Sinds Sertan vastzit, heb ik dat bijna niet meer. Maar gisteren was het weer raak. Ik werd wakker van mijn eigen geschreeuw. Mijn zoon rende mijn slaapkamer binnen: “Mama, wat heb je?” Ik zei dat ik iets engs gedroomd had, maar gek genoeg was ik dat al kwijt. Het zijn misschien de zenuwen.’

 

Als we in Amsterdam arriveren, blijkt het zoals gewoonlijk bijzonder lastig om een parkeerplek in het centrum te vinden. Gelukkig zijn we op tijd vertrokken en kunnen we het ons veroorloven om rondjes langs de grachten te rijden. Toch begint de tijd te dringen. Als we eindelijk een parkeerplek gevonden hebben, trekken we een sprint naar onze eindbestemming. Dat blijkt nergens voor nodig, want de zitting is zoals gewoonlijk vertraagd. Dat hadden we eigenlijk al moeten weten: op deze zaak rust geen zegen.

Het gerechtshof in Amsterdam ziet er een stuk minder modern uit dan de rechtbank in Haarlem. Op de houten banken in de smalle gang zitten al een paar mensen te wachten. Ik zie de besnorde rechercheur, die me het rapport over de pooierpraktijken in Alkmaar opstuurde. Blijkbaar herkent hij me ook, want hij loopt naar me toe.

‘Vordert je boek een beetje?’

‘Ja, het rapport dat u me stuurde heb ik ook gebruikt. Het wordt niet alleen een persoonlijk verhaal, maar ook een boek over hoe vrouwen slachtoffer worden van mannen zonder scrupules.’

‘Hun aantal is zo hoog dat je daar tien boeken over kunt schrijven,’ zegt de rechercheur. ‘Vrouwen worden steeds meer een lustobject. Weet je wat het ergste is: als we een loverboy oppakken, gaan zijn slachtoffers heel vaak door met hun lichaam verkopen, soms voor een andere pooier. Die meiden zijn emotioneel zo beschadigd dat het hun niet meer uitmaakt. Loverboys zijn net spinnen: als je in hun web terechtkomt, kom je er niet meer uit.’

‘In de media hebben al zoveel verhalen gestaan over loverboys die jonge meisjes met dure cadeaus en mooie woorden inpalmen, dat ik niet begrijp waarom er nog steeds vrouwen zijn die hier in trappen.’

‘Simpelweg omdat ze denken dat ze de ware hebben gevonden,’ zegt de rechercheur. ‘Daar is geen waarschuwing tegen op gewassen. Mollige tieners krijgen eerst coke om af te vallen en als ze verslaafd raken, worden ze tot prostitutie gedwongen. En als de pooiers meisjes uit arme landen een mooi toekomstperspectief bieden, dan is het helemaal moeilijk om te weigeren. De meeste vrouwen hebben geen flauw idee waar ze terechtkomen. Ons land is helaas een dankbare bodem voor mensenhandel. In de open asielzoekerscentra kunnen meisjes zo opgepikt worden en doorverkocht naar andere Europese landen. Een bende ronselde de afgelopen jaren meer dan honderd minderjarigen uit Nigeria en bracht ze hier naar toe. Nu we voldoende bewijs hebben verzameld, blijken de meeste meisjes spoorloos verdwenen.’

‘Wat erg,’ is het enige wat ik kan zeggen.

De politierechercheur blijkt heel erg gefrustreerd dat hij de slachtoffers van pooiers in veel gevallen niet kan helpen. ‘De scheiding tussen vrijwillig en onder dwang werken is vaak zo dun dat we niet kunnen ingrijpen. De meeste slachtoffers zijn Nederlandse meisjes. De confrontatie met jonge vrouwen die dagelijks verkracht worden laat me niet koud, maar zolang ze geen aangifte doen, krijgen de loverboys geen straf. Eigenlijk is dat gewoon belachelijk, want vaak zijn er genoeg andere bewijzen.’

Ik knik. ‘Onbegrijpelijk dat de politiek meer eisen stelt aan de verpakking van een kroket dan aan bordeelhouders. Als de controle strenger wordt, werkt dat misschien ontmoedigend.’

‘Daar ga ik ook vanuit, want sinds de regering de prostitutie gelegaliseerd heeft, is het nog moeilijker om loverboys veroordeeld te krijgen,’ zegt de rechercheur. ‘Die gasten kunnen hun gang gaan, want een kamer huren in de rosse buurt is zo geregeld en als een meisje te jong is, kopen ze voor haar een vals paspoort. Sommige meisjes worden vervolgens voor tienduizend euro doorverkocht zonder dat ze het zelf weten.’

‘De feiten zijn inmiddels bekend, maar niet de oplossing.’

‘De oplossing is om de prostitutie opnieuw te verbieden.’

Ik kijk de rechercheur verbaasd aan. In een maatschappij waar de normen en waarden steeds vrijer en soepeler worden, lijkt zo’n conservatieve oplossing totaal misplaatst.

De rechercheur kijkt me doordringend aan: ‘Soms begrijp ik niet waarom we in dit land zo mild zijn voor een sector waar negentig procent van de vrouwen onder dwang werkt. Iedereen vindt het normaal dat mannen naar de hoeren kunnen om aan hun trekken te komen, maar mannen hebben ook wel eens zin om iemand in elkaar te slaan. Waarom is dat bij wet verboden en een vrouw verkrachten niet? Natuurlijk helpt verbieden niet helemaal, maar als iets illegaal is, dan zien veel mensen er toch vanaf.’

Op dat moment zwaait de deur van de rechtszaal open. We mogen naar binnen.

Ik voel me nog meer gespannen dan de eerste keer. Misschien omdat ik nu echt betrokken ben geraakt. Niemand weet hoe dit allemaal gaat aflopen, maar als iemand te lang heeft gezeten in afwachting van het hoger beroep, kan de rechtbank strafvermindering toekennen. Bij Sertan is dat zeker het geval, want zijn zaak werd steeds uitgesteld. Zelfs als hij opnieuw tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld wordt... de tijd vliegt zo snel voorbij dat hij binnen de kortste keren bij Anna op de stoep kan staan. Of bij mij. Ik ben nog niet vergeten dat hij dreigde om ‘het boek in mijn kut te stoppen’. Ik ken die man nauwelijks en ik kan niet inschatten waartoe hij in staat is. Hopelijk hoef ik niet de rest van mijn leven over mijn schouder te kijken of ik door verdachte types gevolgd word. Ik wil wel dat het verhaal van Anna in boekvorm verschijnt; ik ben ervan overtuigd dat het belangrijk genoeg is om mijn eigen angsten opzij te zetten.

 

Als we in de rechtszaal zitten, knijpt Anna even in mijn hand. Haar gezicht is krijtwit.

Sertan wordt binnengeleid. Deze keer kijkt hij niet voor zich uit, maar recht in de ogen van zijn ex-vrouw. Anna geeft geen krimp, maar ik voel dat ze bang is. Ze maakt wrijvende bewegingen met haar handen. Eenmaal gebeten door een slang, tien jaar bang voor een stuk touw, zegt een oud Chinees spreekwoord. Ik kan me voorstellen dat Anna de confrontatie moeilijk vindt, ook al is Sertan in een beveiligd gerechtsgebouw volkomen ongevaarlijk.

Deze keer wordt niet alleen Sertan ondervraagd, maar ook twee getuigen. De eerste is zijn Turkse vriend in wiens huis Sertan volgens de aanklacht een vrouw heeft verkracht; de tweede is een politieagent. De verdediging heeft nog twee getuigen opgeroepen, maar die zijn allebei niet verschenen. De ene is de vader van Sertan en de andere is de Hongaarse vrouw die aangifte tegen hem heeft gedaan. Zijn vader is niet gekomen vanwege zijn slechte gezondheid, de Hongaarse heeft een brief gestuurd dat ze al meerdere malen een verklaring heeft afgelegd en dat ze het Hof verzoekt om deze in het belang van de zaak als bewijs te gebruiken.

De advocate van Sertan hoort dat verrast aan en staat onmiddellijk op om te protesteren: ‘Deze vrouw heeft zeer belastende verklaringen afgelegd en aangezien ze verschillende tegenstrijdigheden bevatten, persisteren we erop om haar aanvullende vragen te stellen.’

De advocaat-generaal vertelt dat het openbaar ministerie er alles aan gedaan heeft om de Hongaarse getuige naar Nederland te halen, maar dat ze dat echt niet wil. ‘De enige mogelijkheid is om een Nederlandse rechter naar Hongarije af te laten reizen, maar dat gaat zeker vijf tot zes weken duren. Je kunt de zaak niet steeds aanhouden; de grens van de redelijkheid is al bereikt.’

De rechters trekken zich terug om te overleggen wat ze gaan doen. Dat duurt zo lang dat de bewakers Sertan uit veiligheidsoverwegingen afvoeren. Hij moet in een cellenblok op de benedenverdieping van het gerechtsgebouw wachten.

In de zaal kun je een speld horen vallen.

‘Ik heb het koud,’ zegt Anna. Ik geef haar mijn jas, maar ze wil die niet hebben. ‘Ik vrees dat de kou van binnen komt.’

Bij de gedachte dat de zaak opnieuw aangehouden kan worden, krijg ik het ook koud. Het overleg van de rechters duurt frustrerend lang. Maar ik kan me voorstellen dat ze daar de tijd voor nemen, want deze getuige is van een enorm belang voor de zaak. De advocate van Sertan zou haar waarschijnlijk net zo lang ondervragen tot ze verstrikt raakt in haar eigen beweringen.

Twee nieuwe bewakers brengen Sertan naar binnen en even later verschijnt het Hof. Een paar minuten later kunnen we opgelucht ademhalen: de zaak wordt niet opnieuw uitgesteld. De rechters vinden de vermeende onbetrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende reden om haar opnieuw te laten verhoren.

Dan wordt de eerste getuige binnengeleid. Hij is van Turkse afkomst, maar spreekt goed Nederlands en beantwoordt gewillig alle vragen van de advocate van Sertan. Te gewillig naar de mening van de rechters, want hij herhaalt alle woorden die ze hem in de mond legt. Het gaat om hoe gehorig zijn flat is, dat Sertan daar vaker seks met vrouwen had en dat het absoluut niet tegen de zin van het meisje was. Op een gegeven moment raakt hij echter verstrikt in zijn eigen antwoorden, want hij zegt dat hij het meisje er in eerste instantie zielig vond uitzien en even later zegt hij dat ze een vrolijke indruk maakte.

De rechter grijpt meteen in: ‘Kom op, net zei u dat ze zielig was.’

‘Af en toe was ze zielig, af en toe vrolijk,’ zegt de getuige, maar het klinkt niet echt overtuigend.

‘Hoe is mevrouw op de tafel beland waar ze seks hadden?’

‘Ze liep met Sertan mee,’ antwoordt de getuige. ‘Dat soort dingen zie je ook in erotische films. Ik had niet de indruk dat ze het tegen haar zin deed, anders had ik ingegrepen. De tafel waar ze seks hadden is heel wankel. Als je tegenstribbelt, valt die zo om. De seks duurde een kwartier en toen is Sertan weggegaan. We hadden afgesproken dat zijn vriendin die nacht bij mij bleef logeren.’

‘Waarom sliep ze bij u in bed?’ vraagt de rechter.

‘Dat wou ze zelf. Wel heeft ze een extra dekbed gepakt. Ze was overigens niet verplicht om bij mij te blijven. De deur was open en ze kon weggaan. De volgende dag verdween ze op een rare manier, zonder afscheid te nemen. Ze liet haar tas achter, maar daar zat zowat niets in.’

‘Kunt u zich herinneren wat er in de tas zat? Geld, papieren? In de verklaring wordt over een damestampon gesproken.’

‘Waar slaat dat nou op?’ reageert de getuige geïrriteerd. ‘Ik zeg u toch dat er niets belangrijks in die tas zat. Nog even en dan vraagt u of er een fruitvliegje uit die tas kwam.’

‘Meneer Turan, het gaat hier om een heel serieuze zaak, om een verkrachting. U maakt geen grappen,’ zegt de voorzitter van de rechtbank streng.

Het verhoor levert verder niet veel op. De zitting wordt voor een korte lunchpauze onderbroken en daarna is de tweede getuige aan de beurt. Dit is de politieagent die de aangifte van het Hongaarse slachtoffer heeft opgenomen. De advocate van Sertan stelt hem talloze vragen, bijvoorbeeld of hij noteert als een slachtoffer een opgezwollen gezicht en blauwe plekken heeft.

‘Uiteraard,’ reageert de agent. ‘Een verbalisant moet aangeven wat hij waarneemt.’

1-0 voor de advocate, want de verbalisant heeft nergens ‘blauwe plekken’ genoteerd, terwijl het slachtoffer beweert dat Sertan haar bont en blauw geslagen had. Blijkbaar heeft ze gelogen.

‘Ze heeft bij de eerste aangifte niet gezegd dat ze ook verkracht was,’ vervolgt de advocate. ‘Komt het vaak voor dat iemand ruim twee jaar nodig heeft om te beseffen dat ze toen ook is verkracht?’

De rechter maakt bezwaar tegen de manier van vragen stellen en er ontstaat een discussie over wat wel en niet mag. Anna is opgelucht als het verhoor van de getuigen achter de rug is, want eindelijk, drie uur later, kan de inhoudelijke behandeling van de zaak beginnen.

 

‘Meneer Erdogan, de rechtbank heeft u veroordeeld tot vijf jaar celstraf. Dit is een voortgezette behandeling en dat betekent dat we niet alles gaan herhalen,’ zegt de voorzitter van het Hof. ‘U heeft verteld dat u als snorder werkte. De dames belden als ze u nodig hadden. U heeft ook onderdak voor ze geregeld.’

‘Klopt. Ik huurde een woning voor ze, omdat ze zelf geen woning konden krijgen,’ antwoordt Sertan.

‘Heeft u geld wat ze verdienden, afgepakt?’

‘Nee, helemaal niet.’

Sertan gedraagt zich tijdens de rechtszitting heel rustig. Hij lijkt overtuigd van zijn onschuld. Hij gelooft oprecht dat zijn ex-vriendinnen puur uit hebzucht en jaloezie hem aan de hoogste boom willen hangen. En hij begrijpt dat totaal niet. ‘Ik heb ze goed behandeld. Zie ik er als een gewelddadig iemand uit?’ vraagt hij tot drie keer aan toe aan de voorzitter van het Hof, terwijl hij haar recht in de ogen kijkt.

Ik betrap mezelf erop dat ik hem vaak geloof, juist door de manier waarop hij de vragen beantwoordt, kalm en zelfverzekerd. Is zijn manier van spreken de reden waarom al die vrouwen in zijn mooie woorden en goede bedoelingen geloofden? Als Sertan een buitenstaander met zijn rug naar haar toe op andere gedachten kan brengen, dan kan hij dat zeker met vrouwen die hij lief in de ogen kijkt.

Ik vind het opmerkelijk dat een van zijn slachtoffers, de Poolse dame die zo verliefd op hem was dat ze zelfs zelfmoord probeerde te plegen, de moed heeft verzameld om naar de zitting te komen. Ze zit op de achterste rij en ze luistert gespannen. Ik hoor haar advocaat af en toe in het Engels vertalen.

Als de rechter suggereert dat de aangiften elkaar versterken en op loverboypraktijken wijzen, maakt Sertan bezwaar. Hij zegt dat de vrouwen al in de prostitutie werkten en dat hij ze niet met cadeaus verleidde. Sterker nog: hij gaf ze nooit cadeaus.

‘We proberen te begrijpen waarom al die vrouwen een belastende verklaring hebben afgelegd,’ zegt de rechter. ‘Als ik u mag geloven, dan bent u een heel aardige man.’

‘Ben ik ook,’ zegt Sertan zonder een spoor van twijfel in zijn stem. ‘Maar ik hielp die vrouwen niet helemaal belangeloos. Ik probeerde ze gewoon als taxi-klant te krijgen.’

‘Duidelijk, in het reclasseringsrapport spreekt u over valse aangiften. De reclassering heeft echter geconstateerd dat u agressief bent en uw emoties niet onder controle heeft.’

‘Ik ben niet agressief tegen vrouwen en ik heb nooit een vrouw mishandeld.’

Ik merk dat Anna onrustig beweegt. ‘Hoe kan hij dat beweren! Ik krijg ademnood,’ fluistert ze met een verstikte stem.

‘Rustig aan, natuurlijk gaat hij niet toegeven dat hij vrouwen mishandelt,’ zeg ik.

Een van de bewakers werpt ons een strenge blik toe dat we moeten ophouden met praten.

We zijn weer een paar uur verder als de advocaat-generaal het woord krijgt om zijn eis te formuleren. ‘De loverboyconstructie treedt in deze zaak op de voorgrond,’ zegt hij. ‘Je hoort alle dames hetzelfde verhaal vertellen. Ik vrees dat meneer het zelf niet doorheeft dat hij vrouwen als lustobject ziet en als een handige manier om aan geld te komen. Dat is de rode draad in alle loverboyzaken: gebrek aan respect. We hebben drie verklaringen van vrouwen die zeggen: als we dat niet zouden doen, dan krijgen we een pak slag.’

Tot ieders verbazing vraagt de advocaat-generaal vrijspraak voor de verkrachting. Dat betekent dat de rechter Sertan daarvoor ook niet mag veroordelen. ‘Ik vraag om vrijspraak met tegenzin,’ legt de advocaat-generaal uit. ‘De getuige zei dat er geen sprake was van dwang. Het slachtoffer kwam er ook pas twee jaar later mee. Ik ben voor tachtig procent overtuigd, maar niet voor honderd. Hetzelfde geldt voor vrijheidsberoving. Daar heb ik te weinig gegevens voor. Daarvoor vraag ik ook vrijspraak. De kern van de zaak blijft: dat die vrouwen versierd zijn en gebruikt. Dat speelt in alle loverboyzaken. Hier gaat het om een bijzonder geraffineerde vorm van vrouwenhandel.’

Als het aan het openbaar ministerie ligt, worden de auto en al het geld van Sertan in beslag genomen.

Opeens hoor ik vier jaar. Een jaar minder gevangenis!

Emoties van ongeloof en verbijstering strijden om voorrang. Wat een rechtssysteem! Na aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, komt Sertan binnenkort vrij.

Ik durf Anna niet aan te kijken. Wanneer gaat Vrouwe Justitia haar blinddoek afdoen om te kijken wat er in haar rechtsstaat gebeurt?

Wat zich de komende minuten afspeelt, komt als een donderslag bij heldere hemel. De advocate van Sertan blijkt niet tevreden met de verlaagde eis. Ze legt de verdediging neer als protest dat twee belangrijke getuigen niet zijn verhoord. Ze had erop gerekend en ze heeft geen pleidooi voorbereid.

De advocaat-generaal reageert gepikeerd. ‘Iedereen wist dat de inhoudelijke behandeling van de zaak voor vandaag was gepland. Mevrouw heeft haar werk niet gedaan.’

‘Als ik hem niet kan bijstaan, dan heeft mijn cliënt recht op een andere advocaat.’

‘Uw stap is hoogst opmerkelijk, terwijl dat decennialang de normale gang van zaken is,’ reageert de rechter. ‘U mag gaan.’

De advocate pakt haar spullen en zonder een woord te zeggen, verlaat ze de zaal. Na deze volslagen onverwachte vertoning van macht en onmacht tegelijk, weet niemand meer waar die aan toe is. Sertan zit zonder advocaat, de rechters twijfelen of ze hem zonder pleidooi mogen veroordelen en Anna moet voor de zoveelste keer in een put van onzekerheid afdalen in de hoop dat ze de sterkte vindt om er opnieuw uit te klimmen.

De rechters trekken zich terug voor overleg.

Ik loop naar de advocaat-generaal. ‘Gaan ze de zaak aanhouden, denkt u?’

‘Ik vrees van wel,’ antwoordt hij. ‘Als ze dat niet doen, lopen ze het risico dat de Hoge Raad een streep door de hele zaak trekt. Dan moeten de rechters weer van voren af aan beginnen. Ik denk niet dat ze bereid zijn om dat risico te lopen, ook al betekent dit opnieuw een paar maanden vertraging.’

Ik loop terug naar Anna en besluit nog niet aan haar te vertellen wat ik net gehoord heb. Misschien dat de rechters na een zitting van acht uur een einde aan dit hele circus willen maken, ondanks de risico’s.

 

Ik vraag me af hoe lang Anna dat eindeloze gerechtelijke getouwtrek volhoudt. Het menselijk vermogen om met tegenslagen om te gaan is net een elastiek: het rekt tot een bepaald niveau en dan knapt het.

‘Het Hof!’ roept de bode. Iedereen gaat voor de zoveelste keer opstaan. Als we weer gaan zitten, pak ik Anna’s hand vast. Ze trilt als een rietje.

‘Meneer Erdogan, wat vindt u van de gang van zaken?’ vraagt de rechter.

‘Ik begrijp er niets van, ik vind het afschuwelijk,’ antwoordt Sertan.

‘Bent u in staat om uzelf te verdedigen?’

‘Ik? Ik ken het hele dossier niet,’ protesteert hij.

‘Het is wel uw dossier,’ zegt de rechter met een soort geforceerd lachje. ‘Ik mag hopen dat u met uw raadsvrouw besproken heeft wat er allemaal in staat.’

Stilte.

Dit wordt het, denk ik bij mezelf. Het moment van de waarheid. Het moment om te zeggen dat dit het einde is en het elastiek niet te laten knappen.

‘Het Hof vindt dit een zeer belangrijke zaak,’ vervolgt de rechter. ‘Dat betekent dat we de behandeling zullen moeten aanhouden. De bedoeling is dat u niet de dupe wordt van het gedrag van uw raadsvrouw.’

‘Zullen moeten aanhouden’ echoot het in mijn hoofd. Acht uur lang in een rechtszaal gezeten en de zaak wordt weer uitgesteld.

‘Dit is niet te geloven,’ fluistert Anna.

‘Dank u wel,’ zegt Sertan tegen de rechter.

Ik draai me om en ik zie tranen in de ogen van het Poolse slachtoffer.

Anna houdt zich sterk.

We werpen tegelijkertijd een laatste blik op Sertan als hij weggevoerd wordt. Hij draait zich om naar ons toe. Een paar donkere felle ogen.

Anna huivert. ‘Die blik ken ik.’

‘Wat betekent het?’

‘Dat we niet van hem af zijn.’

Anna staart uitdrukkingsloos voor zich uit. Ik knijp zachtjes in haar hand.

Langzaam, maar zeker dringt het besef tot me door dat het helemaal niet uitmaakt hoe deze zaak afloopt. Ook al krijgt Sertan de volledige vier jaar die de aanklager geëist heeft, na aftrek van strafvermindering en voorarrest, komt hij toch binnenkort vrij. Het belangrijkste is wat er daarna gaat gebeuren.

Als meisje droomde Anna ervan filmster te worden. Haar leven is net een film. ‘Man is stoer, vrouw is hoer’ is niets meer dan een lange openingsscene. In alle volgende shots moet ze afscheid nemen van haar rol als slachtoffer en de hoofdrol in de film van haar eigen leven gaan spelen.