Elke dag verkracht

‘Man is stoer, vrouw is hoer.’ Dit is hoe Sertan denkt. Hij komt vaak dronken thuis en dan is hij helemaal niet lief. Hij maakt me midden in de nacht wakker om zijn hoofd te masseren. Dat verlicht zijn kater. Ik doe het wel, ook als ik heel erg slaperig ben. Anders wordt hij agressief.

Soms ben ik bang dat Sertan me vermoordt. Als hij kwaad is, is hij tot alles in staat. Hij heeft me al een paar keer bedreigd: ‘Denk erom: je blijft altijd bij mij; als je me verlaat, maak ik je koud. Niemand gaat je zoeken.’

Ik kan het bijna niet geloven dat ik zijn bezit ben.

 

In de krant van vandaag staat een verhaal over slachtoffers van mensenhandel die nog wekenlang bij hun pooier moeten blijven slapen omdat er geen opvangplaatsen zijn. Veel van die jonge vrouwen vinden hun toekomst zo uitzichtloos dat ze zelfmoord plegen. Een van de slachtoffers sliep maanden na haar ontsnapping samen met haar twee kinderen in de aanmeldruimte van een asielzoekerscentrum. En dat onder papieren lakens. Onvoorstelbaar dat dit in Nederland gebeurt.

Terwijl ik nog midden in het verhaal zit, gaat de deurbel. Anna. Ik ben zo in gedachten verzonken dat ik helemaal vergeten ben dat ze vandaag zou komen.

‘Heb je gisteravond Oprah gezien?’ zegt ze, terwijl ze op de hoekbank in de woonkamer gaat zitten.

‘Oprah? Ik kijk haast geen televisie.’

‘Ik ook niet, maar gisteren zag ik toevallig een stukje en ik bleef kijken. Een vrouw vertelde dat ze verkracht werd door haar eigen man. Is dit zo bijzonder? vroeg ik me af. Sertan verkrachtte me bijna elke dag.’

‘Wat zeg je?’

‘Precies wat je hoort. Hij verkrachtte me niet eenmalig, maar zowat dagelijks. Klagen of tegenstribbelen hielp niet. Ik was daar zo gewend aan geraakt dat het niet bij me opkwam dat dit verkrachting genoemd kon worden. “Ik ben een man en mannen moeten wel,” zei Sertan steeds. Als we ruzie hadden, trok hij me vaak aan mijn haar en riep: “Pijpen maar.”

Ik had geen keus, anders deed hij me nog meer pijn. Ik voelde me geen vrouw, maar een ding. Als hij me verkrachtte, vond ik mezelf daarna meestal heel vies. Ik ging altijd huilen. Ik voelde me zo kwaad en zo machteloos tegelijk. Gelukkig ben ik niet mijn lichaam gaan haten, zoals dat met veel slachtoffers wel gebeurt.’

 

Ik staar Anna met open mond aan. Mijn hoofd staat op springen. Te veel informatie, te snel en te gruwelijk. Hoe kan een vrouw zich zo lang laten vernederen? Ik vraag me af wat zich achter de sluier van Anna’s uiterlijke rust bevindt.

‘Je vindt me een slappeling, hè,’ zegt ze. Dat klinkt niet als een vraag, eerder als een conclusie.

‘Ik vind mezelf ook een slappeling,’ vervolgt zij. ‘Vooral nu. Toen voelde ik me gewoon machteloos. Ik kende het land niet goed, ik wist niet waar ik om hulp kon vragen. Ik was gewoon bang dat ik met mijn kinderen op straat zou belanden als ik Sertan niet plezierde.’

De verplichte seks vond ze vooral emotioneel heel zwaar. ‘Ik heb er verschillende keren aan gedacht om in zijn pik te bijten toen hij me dwong om hem te pijpen.

Maar ik durfde het steeds niet.’

Haar woorden tokkelen op mijn snaar van medelijden, maar wat uit mijn mond komt, is vreemd genoeg onbegrip. ‘Is het nooit bij je opgekomen om naar de politie te stappen?’

‘Jawel,’ zegt Anna, ‘maar hij wist dat steeds te voorkomen. Als Sertan me flink geslagen had, want dat deed hij ook wel eens, sloot hij me gewoon op. Hij wachtte net zo lang tot we allebei afgekoeld waren. Daarna kwam hij het goedpraten en vertellen hoeveel hij van me hield.’

Anna praat met een beheerste stem, zacht noch hard. Opeens begint ze te lachen: ‘Grappig hè, hoe het menselijke geheugen werkt: je ziet een uitzending van Oprah en opeens bedenk je dat je dat ook hebt meegemaakt en in veel ergere mate. Niet dat ik het vergeten was; ik dacht er gewoon niet meer aan. Maar nu ik dit verhaal vertel, herinner ik me zelfs de kleinste details. Mijn haar lag door het hele huis, zo hard trok hij eraan. Eigenlijk had ik blij moeten zijn dat Sertan een minnares kreeg, omdat hij voortaan bij haar aan zijn seksuele gerief kon komen. Maar dat was ik helemaal niet, ik werd juist boos en jaloers. Zijn leugens deden meer pijn dan zijn vreemdgaan.’

‘Hoe wist je dat hij een minnares had?’

‘Hij was te vaak weg. Hij gedroeg zich anders. Ik raakte zo overstuur dat ik niet eens goed voor mijn kind kon zorgen. De huisarts schreef me kalmeringsmiddelen voor, maar de gedachte dat mijn man nog een vrouw had, liet me niet los. Ook ons huwelijk veranderde niets aan de situatie. De trouweed betekende niets voor Sertan; hij ging nog dezelfde avond bij zijn minnares slapen.’

‘Maar het was jullie huwelijksnacht!’ roep ik verbijsterd.

‘Klopt, maar de hele bruiloft stelde niet veel voor,’ zegt Anna. ‘We hadden niet eens ringen. Sertan zei dat we die later gingen kopen en ik nam daar genoegen mee. “Je hebt geen ringen nodig als je echt van elkaar houdt,” zei mijn toekomstige man.

Sertan vond het ook niet nodig om mensen voor de bruiloft uit te nodigen. Dit was iets van ons en daar hadden alle andere mensen niets mee te maken. Zelfs de getuigen waren van de gemeente.’

‘Maar toch, je gaat niet op je huwelijksnacht ergens anders slapen!’

‘Je begrijpt het echt niet, hè?’ zegt Anna enigszins gelaten. ‘Hij trouwde met mij omdat we samen een kind hadden, maar verder leverde ik hem niets op. Die andere vrouw bracht hem geld op, want hij was haar loverboy. Maar dat wist ik op dat moment niet.

Na een tijdje kon ik er niet meer tegen dat hij nog een vrouw had. Ik ging zes weken naar mijn moeder in de Oekraïne. Mijn man belde elke dag om me te vertellen hoeveel hij me miste. Soms drie keer per dag, meestal nog vaker. Als iemand duizenden euro’s aan je verbelt, dan denk je dat hij echt van je houdt.’

‘Daar kan ik me iets bij voorstellen, maar toen je weer terug bij hem was en je zag dat het alleen maar lieve woordjes waren, waarom heb je hem toen niet verlaten? Hoe ben je zo afhankelijk van hem geworden?’

‘Ik weet het niet. Hij had een bepaalde invloed op me, alsof ik gehypnotiseerd was,’ zegt Anne. ‘Als we ruzie hadden, wilde ik soms weglopen, maar ik wist niet waar naartoe. De eerste paar jaar had ik geen permanente verblijfsvergunning, maar ook toen ik een Nederlands paspoort kreeg, veranderde de situatie niet. Ik wilde weg, maar ik kon moeilijk met twee kinderen op straat gaan slapen. Ik voelde me volledig afhankelijk van hem. Ik zag geen enkele uitweg.’

‘Praatte je met je vrienden over je problemen?’

‘Echte vrienden had ik niet, want dat mocht niet van Sertan. Niemand wist dat ik bijna dagelijks verkracht werd. Ik onderging het gelaten en probeerde er niet bij na te denken. Ik deed mijn best om mezelf nog meer negatieve emoties te besparen. Ik zocht een stukje geluk in de antidepressiva. Ik heb heel veel verschillende soorten uitgeprobeerd. Sommige kon ik niet verdragen. Ik werd draaierig, slaperig en mijn lichaam functioneerde slecht, terwijl ik alleen maar gelukkig wilde zijn.’

‘Ik heb laatst gelezen dat één miljoen Nederlanders maandelijks naar de apotheek gaan om hun gelukspilletje te halen. Ik was helemaal verbaasd dat zoveel Nederlanders antidepressiva slikken.’

‘In dit land worden ze van het minste of geringste depressief,’ reageert Anna. ‘Al die ongelukkige Nederlanders moeten een keertje naar Rusland of naar de Oekraïne om hun ongeluk te relativeren. Daar hebben de mensen veel grotere problemen, maar ze slikken nauwelijks antidepressiva.’

‘Jij wel.’

‘Ik weet dat je me een slappeling vindt.’

‘Dat heb ik niet gezegd. Waarschijnlijk zou ik in jouw positie ook allerlei pillen gaan slikken.’

‘Eén ding weet ik zeker,’ zegt Anna. ‘Ik ben blij dat ik ooit met die pillen ben begonnen, anders had ik allang zelfmoord gepleegd.’

‘Heb je geen psychische hulp gezocht?’

‘Jawel, maar ik liep gillend weg. Als je niet gek bent, word je het wel. Die psychologen luisteren naar je verhaal en ze zeggen niets terug. Zo raar. Ik dacht dat we met elkaar gingen praten, maar het enige wat ze deden was luisteren. Ik voelde me totaal niet op mijn gemak. Alsof ze me wilden uithoren. Bij de eerste psycholoog was het zo en ik dacht dat het aan haar lag. Maar ook de tweede luisterde en reageerde niet. “Ik mag je niets adviseren,” zei ze na afloop. “Het gaat erom dat je door onze sessies zelf een oplossing voor je probleem vindt.” Bekijken jullie het maar, dacht ik toen. Ik ben nooit meer teruggegaan.’

Ik zwijg. Ik wil zien hoeveel Anna vertelt zonder aanmoediging.

Zij kijkt mij taxerend aan. ‘Weet je wat ik doe bij wijze van therapie? Ik houd een soort dagboek bij. Ik heb die teksten nog nooit aan iemand laten lezen, maar als je wilt mag je mijn schriftje lenen. Misschien dat je me dan beter begrijpt.’

 

Anna brengt me nog dezelfde dag een verfrommeld schriftje.

‘Bewaar het goed,’ zegt ze. ‘Het zijn niet mijn meest dierbare herinneringen, maar dit is wel een groot gedeelte van mijn leven.’

Ze is nauwelijks vertrokken of ik sla het dagboek op een willekeurige pagina open:

 

Ik ben hoogzwanger en ik heb verschrikkelijke pijn aan mijn nieren. Sertan is steeds weg. Hij komt alleen maar terug om seks met mij te hebben. Als ik kreun van de pijn, denkt hij dat het van genot is.

Vandaag was het een hel. Mijn buik deed zo’n pijn dat ik ging schreeuwen. De buurvrouw kwam aangerend en verbaasde zich erover dat mijn man me in deze toestand alleen had gelaten. Ik schaamde me zo erg dat ik loog dat hij naar zijn zieke moeder moest.

De buurvrouw belde de ambulance. Ik was zo zwak dat ik opgenomen moest worden in het ziekenhuis.

Nu lig ik in een kale witte kamer met slechts één bed. Sertan is vandaag niet gekomen. Hij zou het te druk hebben gehad. Ik ben bang dat er de komende dagen ook geen bezoek komt. Ik heb geen familie in Nederland en van Sertan mag ik ook geen vrienden hebben. Op zulke momenten zie ik hoe zwaar eenzaamheid kan zijn. De muren komen op me af. Mijn hele leven is een doodlopende straat.

 

Ik moet me haasten voor een afspraak, maar ik kan het dagboek niet loslaten. Nog één pagina, beloof ik mezelf, en dan ga ik echt weg.

 

Ik heb nu twee weken in het ziekenhuis gelegen. Ik mag nog niet terug naar huis, maar ik mag wel wat spullen en schone kleren ophalen. De bevalling wordt over een week via een infuus ingeleid. De artsen willen niet langer wachten, omdat ik zoveel pijn aan mijn nieren heb.

Ik ben nauwelijks binnen of mijn man gooit me op de bank. Hij wil seks. Ik verzet me, want ik ben nog heel zwak en mijn hele lichaam doet pijn. Tevergeefs, want woorden als ‘alsjeblieft’ en ‘niet doen’ zeggen Sertan helemaal niets. Als hij ergens zijn zinnen op gezet heeft, laat hij zich door niets of niemand weerhouden.

Ik ben blij dat ik weer in het ziekenhuis lig. Hier voel ik me veilig. Alles doet nog pijn van de verkrachting, maar met de baby gaat het goed. Ik ben nu al bang voor wat er na de bevalling gaat gebeuren.

 

Ik werp een blik op mijn horloge. Stomme afspraak. Het is niet netjes om als journalist te laat te komen. Gelukkig is het een interview en geen rechtszaak of conferentie. Oké, nog één pagina van het dagboek. Ik verzin vast wel een acceptabele reden waarom ik te laat ben.

 

Vandaag ben ik bevallen. Een mooi jongetje. Sven. Als ik in zijn ogen kijk, voel ik me intens blij. Hij heeft mijn ogen. Ik houd zijn handje vast en probeer de afschuwelijke bevalling uit mijn gedachten te wissen.

Ik hoopte dat Sertan bij de bevalling zou zijn, maar hij kon niet komen. Zaken zijn zaken en die gaan voor. Ik weet niet waar hij is geweest. Toen mijn man zijn zoon kwam bekijken, wilde hij daar geen antwoord op geven. Het kon hem ook niet schelen dat niet hij, maar een vreemde vrouw de navelstreng van zijn zoon had doorgeknipt.

Ik vraag me af of ik ooit zal vergeten hoe ik hier in mijn eentje lag te schreeuwen en te huilen. Niemand die me troostte, niemand die om me gaf. Maar nu heb ik Sven en ik voel zijn warmte. Een klein hulpeloos hummeltje. Ik ga hem helpen om een grote, sterke en goede man te worden. Misschien dat zijn eerste glimlach me de pijn doet vergeten.

 

Ik klap het dagboek dicht en haast me naar de auto. Hoe is het mogelijk dat zulke mannen bestaan? Waarom trouw je met een vrouw als je niets om haar geeft? Waarom laat je haar niet los als ze wil scheiden?

Vanuit de auto bel ik Anna.

‘Hoi, ik heb een paar bladzijden uit je dagboek gelezen. Over je zwangerschap en bevalling.’

‘Vond je het interessant?’ vraagt Anna.

‘Ik weet niet of dit het juiste woord is. Eerder heftig. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn?’

‘Sertan vindt zichzelf beslist niet onmenselijk. Hij zou nooit kunnen begrijpen hoeveel pijn hij me gedaan heeft. Sommige mannen hebben gewoon geen inlevingsvermogen. Ik denk dat zelfs jij me niet begrijpt, terwijl je je best doet om het te proberen.’

Anna verwacht geen antwoord, maar mijn hersens blijven malen over wat ze gezegd heeft.

‘Misschien heb je gelijk,’ zeg ik. ‘Ik zal nooit je pijn kunnen voelen. Ik zal me nooit kunnen inleven in hoe het geweest moet zijn om zo vaak geslagen en verkracht te worden. Ik denk dat alleen mensen die het zelf meegemaakt hebben jouw angsten en gevoelens volledig begrijpen. Alle anderen tonen afschuw en medeleven, maar echt begrijpen zullen ze het nooit. Sorry dat ik het zeg, maar ik kan er met mijn hoofd niet bij waarom je zolang bij hem bent gebleven. Ik begrijp wel dat je bang was, maar een erger leven bestaat haast niet.’

‘Mijn man zei steeds dat ik het nooit in mijn eentje zou redden en ik geloofde hem. Ik wilde hem bovendien helpen, omdat hij van familie en vrienden geen steun kreeg. Hij heeft een slechte jeugd gehad en ik begreep zijn boosheid en verbittering. Sertan was zo gewend om te liegen en te bedriegen dat hij waarschijnlijk niet anders kon. Ik wilde hem graag helpen veranderen, maar ik hield mezelf al die jaren voor de gek. Ik wist niet beter of pijn en liefde hoorden bij elkaar. Sterker nog, ik had nooit verwacht dat we afscheid van elkaar zouden nemen. Ik had ook nooit verwacht dat de politie hem zou opsluiten. Toen pas durfde ik om me heen te kijken om te constateren dat hij meerdere vrouwen tegelijk had en niet eens omdat hij van ze hield. Ik hoop dat hij gaat boeten voor dit bedrog.’

 

Als ik thuiskom, besluit ik het dagboek van Anna pas na de rechtszaak te gaan lezen. Ik wil proberen om net als de rechter zo onpartijdig mogelijk over Sertans handelingen te oordelen. Eigenlijk weet ik nu al te veel. Ik ben bang dat de heftige teksten van het dagboek zelfs de laatste restjes van mijn objectiviteit vernietigen.

Eenmaal in bed kan ik het toch niet laten. Eén pagina kan toch wel? Misschien sla ik het wel open juist op een bladzijde vol triviale dingetjes. Die vind je tenslotte in de meeste dagboeken.

 

Sertan heeft geen morele scrupules. Ik weet zeker dat hij mij het liefst als een hoer aan het werk ziet, maar dat durft hij niet direct te vragen. Vandaag probeerde hij het via een omweg. Hij begon er over dat we niet genoeg geld hadden en dat het eigenlijk best goed zou zijn als ik wat bijverdiende. Hij liet me daarna de hoerenbuurt zien. We reden er zogenaamd per toeval doorheen. Toen Sertan zag dat ik niet toehapte, probeerde hij me niet te dwingen. Misschien omdat ik de moeder van zijn zoon ben.

 

Ik verstop het dagboek in mijn kast. Nog een paar nachten slapen tot de rechtszaak.