Zelfmoordpoging

Ik weet nu eindelijk zeker dat mijn man met heel veel verschillende vrouwen naar bed is geweest. Ik probeer daar zo min mogelijk aan te denken. Af en toe vraag ik me af wat er gebeurd zou zijn als ik een keer was vreemdgegaan. Sertan zou me dan waarschijnlijk in elkaar slaan en dwingen om als hoer te gaan werken. Hij zou niet de relatie verbreken, want hij heeft graag een vrouw die chantabel is. ‘Een haan kan alle kippen bevruchten die hij wil, maar een kip heeft nooit meerdere hanen,’ zegt hij.

Ik heb dat foute huwelijk heel lang laten doorsudderen. Niet alleen omdat ik bang was voor de gevolgen, maar ook omdat ik vond dat mijn jongens een vader nodig hadden.

Ik heb nooit gedacht dat ik ooit een echtscheiding zou aanvragen, maar vandaag heb ik dat toch gedaan. Ik dacht dat ik me daardoor blij en opgelucht zou voelen, maar het tegendeel is waar. Dit is blijkbaar niet het einde van mijn voettocht door een dal van tranen en ongeluk.

 

‘Elisa heeft me gebeld,’ meldt Anna. ‘Ze zei dat ze nu alles weet en dat jullie afspraak niet doorging.’

‘Is ze boos op jou?’

‘Niet echt. Ze zei wel dat ik goed toneel kon spelen.’

‘Erkenning voor je talent. Je wilt toch filmster worden?’

‘Doe niet zo mal, Mer. Ik heb helemaal geen toneel gespeeld. Ik heb simpelweg mijn problemen verzwegen.’

‘Elisa zei dat je nooit blauwe plekken had en ze was verbaasd toen ze las dat je geslagen werd.’

‘Sertan zorgde ervoor dat ik uiterlijk niets mankeerde. Meestal stompte hij me in mijn rug tot ik op de grond viel en trapte me daarna met zijn voeten. Hij trok ook heel vaak aan mijn haar, zo hard dat ik soms kleine kale plekjes overhield. Maar blauwe plekken: nee, die had ik inderdaad niet. Slechts een keer op mijn benen. Mensen denken vaak dat als vrouwen geen blauwe plekken hebben, ze onmogelijk mishandeld kunnen worden. Daarom zijn er zoveel geheime slachtoffers die door niemand geholpen worden.’

Er valt een korte stilte.

‘En, ga je opschrijven wat Elisa je allemaal verteld heeft?’ vraagt Anna.

‘Ik heb bijna een uur met haar gepraat, maar uiteindelijk ben ik niets wijzer geworden. Ze heeft me geen nieuwe dingen over jou verteld, ze wist niets interessants over Sertan te melden en...’

‘En wat?’ vraagt Anna, als ze ziet dat ik twijfel.

‘Ik hoopte je eerlijk gezegd op een leugen te betrappen, maar zelfs dat is me niet gelukt.’

Anna barst in lachen uit om al deze lompe eerlijkheid. ‘Volgens mij gaat dat je ook niet lukken. Ik heb zo veel meegemaakt dat ik geen leugens nodig heb om mijn leven interessant te maken. Ik ben nu blij dat ik eindelijk van al die halve waarheden af ben.’

Ik bewonder de geestelijke veerkracht van Anna. Ik zeg dat niet met zoveel woorden tegen haar, want ze zit bepaald niet op mijn complimenten te wachten. Voor iemand die zo veel heeft meegemaakt, vind ik haar vrij positief en optimistisch. Als ik dat suggereer, wimpelt ze mijn complimentje met een grapje weg: ‘Ach, het is mijn gelukspil, dat is mijn was ik op eigen kracht allang in elkaar gestort,’ zegt ze.

 

De geestelijke kracht van Anna wordt de komende weken op de proef gesteld. Sertan begint haar telefonisch te terroriseren. Soms belt ze me daarna op om haar hart te luchten.

‘Vandaag heeft hij al drie keer gebeld. Allemaal onzin; ik denk dat hij zich inmiddels stierlijk verveelt in de gevangenis. Mijn ex vroeg eindelijk hoe het met de kinderen ging. Ik vertelde hem dat ik wat problemen had met de oudste. “Natuurlijk heb je problemen met hem; hij heeft slechte Oekraïense genen,” luidde zijn conclusie.’

‘Heb je Sertan helpen herinneren dat hij dankzij zijn goede genen nu in de gevangenis zit?’

‘Dat heeft geen nut,’ zucht Anna. ‘Mijn ex is ervan overtuigd dat hij een goed mens is. Als de kinderen niet luisteren, komt dat door mijn slechte invloed. Punt uit.’

‘Hoe kan iemand zo zelfingenomen zijn?’

‘Dat vraag ik me ook wel eens af. Maar voor Sertan is er geen twijfel over mogelijk: hij heeft een heel goed, behulpzaam karakter en ik moet er voor zorgen dat de kinderen op hem gaan lijken en niet op mij.’

Dat je in de gevangenis zit en jezelf een goed voorbeeld voor de kinderen noemt! Je moet er wel lef voor hebben.

De kinderen vragen trouwens nog nauwelijks naar hun vader. Anna vindt dat een goede zaak.

‘Sinds hij weg is, schelden mijn zoons niet meer,’ zegt zij. ‘Dat hadden ze echt van hem opgepikt, want hij noemde me geregeld kankerhoer. Daar was ik aan gewend, maar toen mijn zoontje me een keer kankermoeder noemde, werd het me allemaal te veel. Ik heb hem op het bed geduwd en hem duidelijk gemaakt dat ik dat woord nooit meer wilde horen. Dat heeft hij later toch nog een paar keer herhaald, maar op het moment dat zijn vader uit zijn leven verdween, was het zomaar afgelopen met het schelden.’

Anna hoopt dat de problemen met haar oudste zoon niet door haar ongelukkige huwelijk zijn ontstaan. Tegelijkertijd weet ze dat kinderen heel veel dingen niet zomaar ontgaan. ‘We vochten onze ruzies nooit in het bijzijn van de kinderen uit, maar ze hoorden ons wel vanuit de slaapkamer schreeuwen,’ vertelt Anna. ‘Mijn jongste zoon werd tot zijn zevende jaar elke nacht wakker. Hij had nachtmerries. Sven begon spullen op de grond te smijten en dat om drie uur ’s nachts. Ik ben met hem naar alle mogelijke specialisten geweest, maar ze konden niets ontdekken.’

‘Heb je ze verteld over de gespannen sfeer in huis?’

‘Nee, daar vroegen ze niet naar en ik schaamde me dat we het zo ver hadden laten komen. Gelukkig kregen we in de loop der jaren minder vaak heftige ruzies. De laatste tijd sloeg Sertan me ook nauwelijks meer. We groeiden gewoon uit elkaar en bemoeiden ons niet met elkaars leven. Daarom werd de situatie thuis ook rustiger.

Sertan zei soms letterlijk: “Bemoei je niet met mij. Laat me mijn gang gaan. Over een paar jaar heb ik genoeg verdiend, dan hoef ik niet meer zo hard te werken en dan wordt alles anders.” Ik weet niet in hoeverre ik dat geloofde, maar ik bleef bij hem omwille van mijn zoons. Kinderen maken je sterk. Ze waren de enige waar ik voor leefde. Ook al heb ik een keer bijna op het punt gestaan om zelfmoord te plegen.’

‘Daar heb je me nog nooit iets over verteld.’

‘Ach, het is best lang geleden,’ zegt Anna. ‘Niet dat ik het wil verzwijgen, hoor, maar een poging tot zelfmoord is minder spannend dan het klinkt. Op een gegeven moment kon ik er gewoon niet meer tegen, tegen de pijn van de dagelijkse vernederingen. Je bent dom en ook niet mooi, je hebt niets wat een man zou willen, je komt uit een vies en armoedig land... Ik was de beledigingen van mijn man zo zat dat ik naar de pier van IJmuiden ging om mezelf van het leven te beroven. Ik wilde in het water springen, verdrinken in die koude donkere zee.

Tranen stroomden over mijn wangen. Niemand leek me te zien, niemand vroeg waarom ik huilde. Ik weet niet of ik antwoord had gegeven als iemand dat had gevraagd, maar niemand toonde interesse in de wanhoop van een jonge vrouw.

Het was zo simpel om in het water te springen en naar de hemel te gaan. Eigenlijk was het maar een kleine stap naar de hemel.

Toen dacht ik opeens aan mijn kinderen, hoe erg het voor hen moet zijn om hun moeder nooit meer te zien. Welke moeder is zo egoïstisch om alleen aan haar eigen geluk te denken? Ik ging terug naar huis. Mijn leven was net een pier die doodliep in de zee.’