HOOFDSTUK XIX

Jackson begon de vingers van zijn rechterhand met zijn linkerhand te kneden en een rilling ging door hem heen bij de gedachte hoeveel er van die gevoelige instrumenten afhing deze nacht.

Het ging hem niet om het geld. Dat had hij al in bezit en hij had het van Doc Hayman zelf, die dief en schurk par excellence....

Het ging hem dus niet om het geld; het ging hem er uitsluitend om de jonge Tucker voor eens en voor al te genezen van zijn wilde neigingen naar de ongebondenheid van het bandietenbestaan.

Hij was van plan Jack Tucker terug te brengen naar de ranch van zijn vader. En dan zou hij Mary's gezicht weleens willen zien!

Jacksons hart begon wild te bonzen bij de gedachte alleen al.

Toen zag hij de nachtwaker aankomen langs de oostelijke zijkant van de bank en de hoek omslaan naar de voorzijde. Vlak voor de deur bleef hij staan om een pijp te stoppen en aan te steken, slenterde dan verder met een sliert tabaksrook rond zijn schouders.

Het was een grote stevige gebouwde kerel met een postuur dat vertrouwen wekte.

Zodra hij rond de westelijke hoek uit het gezicht was verdwenen, stootte Jackson Tucker aan en stak de straat over. Ze benutten de schaduw van de hoge valse voorgevel van het warenhuis en stonden even later voor de deur van de bank.

Jackson voelde Tuckers hijgende ademhaling in zijn nek, terwijl hij met zijn haaksleutel het deurslot bewerkte. De jongen was bang, maar hij hield zich goed. Het slot klikte zachtjes en Jackson opende de deur, stapte binnen, op de voet door Tucker gevolgd.

Een schaduw werd zichtbaar op de vaag verlichte vloer van de bank - verlicht door de weerschijn van de sterke petroleumlamp voor het hotel.

Jackson hurkte neer op de vloer, Tucker met zich meetrekkend. Buiten slenterde de nachtwaker voorbij, een lustig deuntje fluitend. De schaduw gleed weg, maar Jackson wachtte tot het gefluit was weggestorven alvorens op te staan. Hij sloop naar het stalen hekje dat de verbinding vormde tussen de bezoekersruimte en de kassiersruimte en ook deze deur week bijna onmiddellijk voor zijn magische kracht.

«Grote hemel,» fluisterde Tucker eerbiedig, «hoe flik je dat toch?»

«Het is meer een trucje,» zei Jackson. «Wacht jij maar even hier, en steek de lantaren vast aan, dan ga ik het terrein even verkennen.»

Hij sloop naar de achterzijde van het gebouw, vond daar de deur en had ook die in de kortste keren open. De weg was vrij voor zijn hulptroepen zodra die zouden arriveren. Eventueel natuurlijk ook voor minder welkome belangstellenden, maar dat was een risico dat nu eenmaal niet vermeden kon worden.

Naar de voorzijde terugkerend trof hij de jonge Tucker zo stijf als een standbeeld aan.

«Ik dacht waarachtig even dat je niet meer terug zou komen...» begon Tucker.

Jackson wuifde hem tot stilte en knielde voor de grote safe neer. Hij legde zijn oor tegen de deur zo dicht mogelijk bij het slot en zijn gevoelige vingers begonnen hun taak.

Het was het oude werk maar voor Jackson verloor het nooit de bekoring van het nieuwe.

Spoedig had hij de eerste cijfercombinatie gevonden en hij wenkte Tucker om hem een beetje licht te geven, zodat hij het cijfer kon lezen.

Even later volgde het tweede en, na wat Tucker een eeuwigheid voorkwam maar Jackson zelf een bevredigend korte tijd, het derde en laatste. De massieve deur zwaaide open. De rijen kluisladen werden zichtbaar in het licht van de dievenlantaren.

«Grote hemel!» fluisterde Tucker nerveus. «Moet je die ook nog allemaal open maken?»

«Dat is maar kinderspel,» zei Jackson monter. «Hier heb ik er al een. Ik maak ze open en jij kijkt ze na. Alles wat je kunt gebruiken gooi je hier op die kanvaszak en de rest stop je terug. Je weet toch wel wat effecten zijn, hè?»

Onder het werken praatte hij zachtjes verder. Maar Jack Tucker scheen zich met weinig geestdrift aan zijn taak te wijden. Eensklaps klonk er een zacht klikje.

«Wat zullen we nou hebben?» zei Jackson. «Waarom heb je die la weer dichtgeschoven? Zo kan ik wel aan de gang blijven. Weet je niet dat dat slot automatisch weer dicht valt?»

«Laat maar dichtvallen,» zei Jack Tucker. «Aan dat geld

hebben we niets.»

«Hebben we niets?» riep Jackson uit, uiterlijk geërgerd, maar zich innerlijk verkneukelend. «Waarom hebben we er

niets aan?»

«Het is van een weduwe, Jackson, en ze heeft haar hele hebben en houden nagelaten aan een arme invalide met een been... er zit een foto van hem bij ook. Ik heb het toevallig gelezen; het was het eerste waarop mijn oog viel.»

«Het enige wat jij hier te doen hebt, is het geld en de geldswaardige papieren uit die laden te tillen en daarmee basta,» snauwde Jackson de ander toe. «Lezen doe je maar in je vrije tijd.» Hij boog zich weer over de laden en hoorde Tucker erin rommelen achter zich.

Een blik opzij leerde hem dat het hoopje geld juwelen en geldswaardige papieren nog maar bedroevend klein was.

Hij keerde zich met een ruk om en zag dat de jonge Jack Tucker zijn werk nu geheel had gestaakt.

«Wat nou weer?» snauwde Jackson hem toe. «Je denkt toch zeker niet dat we tijd hebben tot het morgen klaarlichte dag is, wel? Schiet een beetje op alsjeblieft.»

«Ik verdom het,» zei Tucker wild. «Dit is geen werk voor mij. Ik steek er geen poot naar uit.»

«Oh nee?» siste Jackson. «Schiet op zeg ik je, of je kunt hier en nu je poten uitsteken naar je schietijzer!»

«Nee,» zei Tucker. «Ik weet dat ik geen schijn van kans tegen je heb, Manhattan, maar toch vecht ik het liever met je uit dan dat ik je dat geld laat meenemen.»

«En dat moest met alle geweld boef worden,» zei Jackson honend. «Maar, man, wat wil je dan? We nemen het risico en we strijken de buit op... of sterven aan loodvergiftiging. Dat geeft ons recht op dat geld.»

«Voor mij niet,» zei de jongen. «Ik had nooit gedacht dat het zo zou zijn. Ik dacht dat een bank...»

«Gewoon een bak was om geld in te storten, hè?» zei Jackson. «Maar zo is dat niet. Elke la hier is een menselijk wezen, Jack. Elke la betekent het verschil tussen geluk en ongeluk voor een hele familie, geld voor de opvoeding van de kinderen, een spaarcentje voor de oude dag. Maar het is nu wel een beetje laat om terug te krabbelen, Jack. Van geld als dit hier houdt Hayman zijn bende draaiende. Van geld als dit heb jij gevreten de laatste weken. Van geld als dit is het paard gekocht waarop je naar Alexandrië gekomen bent. Je kunt nu niet meer terug, Jack.»

«Dat kan ik wel,» zei de jongen. «Ik ben een stomme idioot geweest. Maar ik kan nog terug. Ik ga Hayman zeggen dat ik niks meer te maken wil hebben met zijn hele rotzootje!»

«Een stomme idioot ben je,» zei Jackson, «als je denkt dat Hayman je zo maar levend en wel weg zal laten wandelen uit zijn organisatie.»

«Dat risico neem ik dan maar,» zei de jongen koppig. «Ik laat me nog liever van kant maken, dan dat ik me met dit rapalje blijf ophouden. Maar één ding geef ik je op een briefje, Manhattan...»

Jackson stak hem een hand toe. De jongen staarde stompzinnig van de hand naar het smalle gezicht van de brandkastenkraker.

«Wat moet je, Mahanttan?» vroeg hij.

«Noem me maar bij mijn ware naam,» zei Jackson. «Ik ben Jesse Jackson.» De mond van de jongen viel open alsof hem een muilpeer was toegediend.

«Jij bent...» begon hij. «Maar... verduiveld, ik geloof werkelijk dat je het bent, je moet het zijn. Geen andere man ter wereld had al die sloten zo spelenderwijs kunnen openen. Maar, Jackson, jij bent geen vriend van Hayman. Wat voor de duivel doe je dan in zijn bende?»

«Ik ben hier voor jou, Tucker,» zei Jackson. «Daarom heb ik je ook mee naar binnen genomen. Ik wilde je eens laten zien wat voor een ploertig gemeen werk dit is voordat het te laat zou zijn. En ik wist wel dat je ervan zou kotsen. En zullen we nu maar maken dat we weg komen, Jack?»

«Maar Haymans bende heeft de hele bank omsingeld,» zei Tucker. «Jackson, vertel me in 's hemelsnaam... waarom heb je me uit de drek gehaald?»

«Dat zeg ik je later nog wel. Het gaat er eerst om...»

Tucker greep Jackson bij een arm.

«Hoorde je dat?» fluisterde hij.

Jackson knikte. Een windvlaagje speelde door het vertrek, deed papieren ritselen.

«Er is iemand binnengekomen door de achterdeur,» fluisterde Tucker.

«Wacht hier!» zei Jackson en verdween als een schim naar achter.

Hij zag ze onmiddellijk, twee lompe schaduwen in het donker ineengehurkt onder de ramen van de achtermuur. Snel en geluidloos liep hij een kleine omweg en dook achter hen op.

«Zo, jongens?» zei hij met zijn bedaarde stem.

Ze sprongen bijna een gat in de lucht, hikkend van schrik. Beiden droegen een revolver in de hand.

«Grote hemel, Jackson,» zei de roodharige Pete, «het is een pak van mijn hart je te zien. Het is linke soep.»

«Hoezo?»

«Die hond van een Tex Arnold zit achter ons aan.»

«Nee toch!» kreunde Jackson. «Bedoel je dat hij je weer op het spoor gekomen is?»

«Reken maar dat hij ons op het spoor gekomen is,» verklaarde Bob grimmig. «De spoorlijn had hij onder bewaking staan, de rat!»

«Maar is hij jullie ook van het station hierheen gevolgd?»

«Dat weet ik niet,» zei Pete. «We hebben ons best gedaan hem af te schudden. Maar hij schijnt een speciale neus voor dat werk te hebben.»

Jackson kreunde opnieuw. «Het zou me liever geweest zijn als je helemaal weg gebleven was dan dat je hier op komt draven met Tex Arnold op sleeptouw. Maar goed, wacht hier even. Ik moet even een knaap ophalen die met ons meegaat.»

«Een van onze kant?»

«Ja, een van onze kant.»

«Ook dat,» zei Jackson. «Wacht hier! »

«Schiet alsjeblieft op,» zei Bob. «Ik krijg de bibbers van dat wachten. Wachten is nog veel erger dan schieten!»

Dat was een waar woord, bedacht Jackson afwezig, terwijl hij zich weer naar de voorzijde van de bank haastte waar hij Tucker dicht bij de deur aantrof.

«Vlug, Jack,» zei Jackson. «Het is de hoogste tijd om 'm te smeren...»

«Kijk!» zei Tucker met beverige fluisterstem.

Hij wees en Jackson zag twee mannen bij de voordeur staan, vage zwarte silhouetten achter het glas. Hij herkende de brede schouders en het machtige hoofd van Doc Hayman persoonlijk. En de andere gestalte was die van de corpulente Doublé Deck Joe!