HOOFDSTUK XVIII

De hele rit op de door Jerry gehuurde paarden verliep vlot en de maan scheen zo helder in de ijle zuivere berglucht dat ze de gloed van het kampvuur pas opmerkten toen ze het al bijna genaderd waren. Een stem riep hen aan.

«Wie daar?»

«Hallo, Doublé Deck,» zei Malone. «Niet zo hard praten, ik ben het, Malone.»

«Ja, dat zal wel,» zei Doublé Deck Joe. «Malone is gevangengenomen door marshal Tex Arnold en op de trein gezet.»

«Wie heeft je dat verteld?»

«Manhattan Jesse... die nieuwe. Wie heb je daar bij je?»

«De knaap die me de waarheid over Manhattan Jesse verteld heeft. Waar is de chef? Ga hem halen en breng hem hier heen. Maar geen woord tegen iemand anders. Ik heb nieuws dat als een bom zal inslaan. Reken maar dat we hier wat actie zullen krijgen dadelijk.»

«De chef halen?» zei Doublé Deck. «Hoe moet ik die halen? De chef is al lang en breed op weg naar Alexandrië en hij heeft Manhattan Jesse bij zich!»

«Kom mee naar het vuur. We moeten kunnen zien wat we zeggen,» riep Malone uit, nadat hij de betekenis van Doublé Decks verklaring tot zich had laten doordringen. En hij spoorde zijn paard aan terwijl Doublé Deck Joe puffend en blazend op een drafje mee liep.

Bij het kampvuur aangekomen liet Malone zich op de grond glijden. Doublé Deck ving zijn vriend op en ondersteunde hem toen hij wankelde.

«Wat is er met je gebeurd, Stew?» riep hij ontsteld uit. «Je bent gewond. Je zit helemaal onder het bloed.»

«Dat heb ik aan Manhattan Jesse te danken,» zei Stew Malone met bewonderenswaardige kalmte.

Hij was met zijn gedachten al veel verder. Zijn eigen toestand interesseerde hem minder dan niets.

«Aan Manhattan Jesse!» zei Doublé verbijsterd.

«Ja, Jesse Jackson... Manhattan Jesse.»

«Grote hemel... Jackson!» hijgde Doublé Deck. «Is dat echt waar, Stew? Jackson? De duivel!»

«Zo kun je hem gerust noemen,» verklaarde Stew Malone.

«Maar nu is hij met de chef mee, zeg je?»

«Jawel. Als zijn rechterhand.»

«Hij zal de hele zaak torpederen,» zei Malone met nog steeds die ijzige kalmte. «Wie is er nog meer in het kamp achtergebleven behalve jijzelf?»

«Niemand, ik ben alleen, Stew.»

«Dan moet je direct achter de chef aan om hem te waarschuwen,» zei Malone.

«Hoe zou ik hem nog ooit moeten inhalen?» zei Doublé Deck met een droevige blik op zijn vette buik. «Je weet zelf hoe Doc rijdt.»

«Niet praten, niet protesteren!» zei Malone ongeduldig. «Het is onze enige kans zeg ik je. Anders kunnen we met ons allen wel inpakken. Jackson wil Doc in een val lokken. Daar in die bank in Alexandrië. Hij is van plan stiekem een paar handlangers via de achterdeur van de bank binnen te smokkelen om Doc en de andere jongens te overvallen. Wie zijn er

allemaal bij?»

«Dick Kennedy, Larry Burns, Manhattan... ik bedoel Jackson, Maker, Jungle Murphy en Angel Ray.»

«Dat betekent dus Doc met vijf man tegen Jackson met twee man,» zei Malone. «Maar Jackson zal het voordeel van de verrassing aan zijn kant hebben, tenzij we Doc nog op tijd kunnen waarschuwen. Doublé Deck, jij haalt de twee beste knollen die je vinden kunt uit de corral en gaat als de gesmeerde bliksem achter de Dokter aan. Als je niet op tijd bent, betekent dat het einde van de organisatie en van ons goede leventje.» Doublé Deck wierp een wilde blik om zich heen en haastte zich dan zonder nog iets te zeggen naar de corral.

Stew Malone bleef met Jerry achter en de laatste zei verontrust:

«Het begint ernaar uit te zien dat het nog wel even zal duren voordat ik die vijftigduizend kan beuren, makker.» Malone antwoordde met een grauw.

«Hoe kon ik weten dat Hayman al weg zou zijn?» zei hij. «Dat stond niet in de kaart. Wacht maar tot hij terugkomt, dan maakt hij het wel goed met je.»

«En als hij nou eens niet terugkomt?» zei Jerry, terwijl die angstwekkende mogelijkheid steeds helderder begon te dagen in zijn corrupte brein. «Wat dan?»

«Dan kun je naar die vijftigduizend fluiten... meer niet!» snauwde Malone.

«Naar... vijftigduizend... fluiten!» stamelde Jerry gebroken. «En Jackson zal niet rusten voordat hij me te grazen heeft... grote God!»

«Jackson zal jou heus niks doen,» zei Malone minachtend. «Een vis als jij gooit hij terug in het water als hij die vangt... als onder de maat!» De belediging had geen vat op Jerry.

«Wat bezielt die Jackson toch?» jammerde hij. «Wat bezielt hem toch om achter andere boeven aan te gaan? Hij is zelf toch ook een boef!»

«Ja, dat heb ik me zelf ook weleens afgevraagd,» zei Malone. «Maar nu ik zijn gezicht en zijn ogen gezien heb, begrijp ik het beter. Feit is dat hij het spel op zijn eentje wil spelen. Hij staat buiten de wet, maar ook buiten de 'onwet' zogezegd. Hij staat er tussen in en speelt de een tegen de ander uit. Brutaal als de beulen, dat moet ik hem nageven, maar als Doublé Deck nog bijtijds bij Doc kan komen, dan is het toch gebeurd met de koopman, dat geef ik je op een briefje!»

Jerry gaf geen antwoord. Hij staarde wezenloos in het vuur terwijl Doublé Deck rond de hoek van het huis gegaloppeerd kwam in het zadel van zijn potige pinto. Een grote stevige vos volgde aan het halster. Doublé Deck bracht zijn paard bij het vuur tot staan.

«Dat vergat ik je nog te zeggen, die nieuweling, Jack Tucker is er ook bij,» zei hij. «Dat betekent zes tegen drie. Tegen zo'n overmacht is Jackson toch zeker machteloos. Moet ik nou toch die lange rit maken?»

«Vervloekte idioot!» brulde Malone, eensklaps zijn geduld verliezend. «Hoe dikwijls moet ik je nog zeggen dat die Jackson op zijn eentje wel tien anderen waard is? En ben je nu eindelijk van plan om te vertrekken of wil je liever eerst nog meer van die onzin uitkramen? Jij alleen kunt Doc redden en daarmee jezelf! Rijd als de hel, want als je niet op tijd in Alexandrië bent, zal het de hel betekenen voor ons allemaal!» Doublé Deck was eindelijk overtuigd. Het duurde altijd geruime tijd voordat een gedachte post gevat had in zijn brein, maar als ze eenmaal vaste voet gekregen had, was ze er niet uit te krijgen ook. En nu gaf hij zijn machtige pinto de sporen en stormde weg tussen de bomen. De eerste mijl of zo reed hij als een krankzinnige. Dan herinnerde hij zich de lange weg die hij nog voor de boeg had en de vergankelijkheid van paardevlees en vertraagde zijn tempo tot een gestrekte draf, de typische kruissnelheid van het prairiepaard van het Wilde Westen.

Om de twee uur wisselde hij van paard en zo begonnen de mijlen gestaag onder de hoeven van de paarden door te vloeien.

 

Onder een schaduwrijke arcade voor het plaatselijk warenhuis stonden Jackson en Doc Hayman naast elkaar. Links van hen verspreidde de grote petroleumlamp op de veranda van het hotel een sterk wisselvallig licht, met nu en dan opflakkeringen die zelfs de sterkste zenuwen niet onberoerd lieten.

Recht tegenover hen strekte zich de voorgevel van het bankgebouw uit. Het was een lage, brede voorgevel als het gezicht van een imbeciel, maar de vensters waren van spiegelglas en zelfs van de overkant van de straat waren de glanzende tralies die de kassiersruimte afsloten duidelijk zichtbaar door het heldere glas heen.

Na praktisch binnen handbereik van hun prooi gekomen te zijn, gingen Jackson en Doc Hayman niet onmiddellijk tot de aanval over. Ze fabriceerden zich sigaretten en rookten die rustig op. Want de andere mannen waren bezig een voor een en onopvallend strategische plaatsen rond het bankgebouw in te nemen.

Doc scheen goedgeluimd en zijn diepe stem had een jovialer klank dan anders. Hij babbelde losjes over ditjes en datjes en scheen eropuit bij Jackson in het gevlei te komen. Deze antwoordde nauwelijks, staarde slechts afwezig naar Doc Haymans rechterhand die - misschien om de tijd te doden, misschien toch uit nervositeit? - met iets in zijn vestzakje speelde. Jacksons aandacht verscherpte eensklaps toen hij iets roods tussen Haymans duim en wijsvinger zag glinsteren, iets dat een eigen licht verspreidde, een flonkering die van binnen uit scheen te komen.

«Een robijn zo groot als een duiveëi,» zei Jackson rustig bij zichzelf.

«En wie wil je mee hebben, Manhattan?» zei de Dokter. «Want je wilt toch zeker wel iemand bij je hebben in de bank, mag ik aannemen?»

«Ik zou een goede man kunnen gebruiken... de juiste man,» zei Jackson onverschillig.

«Vanzelfsprekend,» zei de Dokter. «En alle kerels die ik vannacht heb meegebracht, zijn uit het goede hout gesneden. Allemaal behalve Tucker. Dat is nog maar een groentje. Ik heb hem alleen maar meegebracht om hem een beetje ervaring te laten opdoen. Hij valt dus af. Maar van de andere kun je nemen wie je wilt.»

«Ik neem Tucker wel mee,» zei Jackson. «Wat?» riep Hayman uit. «Heb je niet gehoord wat ik zei? Die Tucker is nog zo groen als gras. Hij kan niets.»

«Hij hoeft ook niets te kunnen,» zei Jackson. «Ik heb alleen maar een knaap nodig die mijn rug kan dekken zodat ik me rustig aan mijn werk kan weiden. Wat de anderen betreft... wel. er zijn er bij die ik niet achter me zou kunnen velen als ik daar met dat combinatieslot bezig ben. Geef Tucker maar een dievenlantaren mee. Meer heb ik niet nodig.» Hayman aarzelde. Dan zei hij:

«Wel, je zult het zelf wel het beste weten, Manhattan. Maar ik vind het niet verstandig van je. Als er onverhoopt iets aan de knikker mocht komen, zal hij waardeloos voor je zijn. Je kunt veel beter een jongen als Angel Ray meenemen. Ook nog een jonge knaap, maar hard als staal. Of anders Larry Burns ; dan heb je tenminste een ouwe rot bij je.»

«Een ouwe rot met de gevangenisbibbers,» zei Jackson op zijn rustige besliste manier. «En die Ray zou me het gevoel geven alsof ik met een revolver in mijn rug zat te werken. Ik mag die knaap nu eenmaal niet. Nee, ik behelp me wel met Tucker. Hij hoeft tenslotte alleen maar de lantaren vast te houden. Dat vervloekte maanlicht. Ik zou me veel veiliger voelen in het donker.»

«Ik mag dat maanlicht wel,» zei Hayman. «De mensen denken dan dat ze alles duidelijk kunnen zien. Maar maanlicht is bedrieglijk en ze zien alles een beetje verkeerd. Het valt bijvoorbeeld niet mee zuiver te schieten bij maanlicht. Dus het wordt Tucker?»

«Ja.»

«Ik zal hem gaan halen,» zei Hayman. Hij wendde zich af, maar terwijl hij dat deed, zwaaide zijn jas een eindje open en de slanke, ongelooflijk snelle hand van Jackson dook even weg in Haymans vestzakje.

Hayman stapte weg over het trottoir en Jackson staarde met grimmige voldoening naar wat hij in de palm van zijn hand hield.

Hij glimlachte. Het kwam hem als een goed voorteken van het Lot voor wat hij daar zag - vier rode robijnen, alle ongeveer even groot; een voor zichzelf en de andere voor Bob, Jerry en de roodharige Pete.

Als hij maar een beetje verstand had van edelstenen, dan was elk van die flonkerende rode steentjes nog veel meer waard dan het part dat hij de zwervers beloofd had. Hij glimlachte opnieuw en stak de kostbare schat weg tussen zijn kleren.

Ondertussen begreep hij heel goed het gevaar waarin hij verkeerde, want Hayman zou maar in zijn vestzakje hoeven te voelen om het verlies te ontdekken. En zou hij zich dan niet herinneren dat het Manhattan Jesse geweest was, de nieuwste aanwinst van zijn bende, die vlak bij hem had gestaan voor

het warenhuis? Hayman keerde terug met de grote Jack Turner op sleeptouw. De gloed in de ogen van de laatste was duidelijk zichtbaar zelfs in de schaduw van de galerij voor het warenhuis. Hij staarde Jackson strak in het gezicht.

«Hier heb je je man,» zei Hayman. «En nu wordt het langzamerhand tijd, Manhattan. Iedereen staat op zijn post. Wacht tot de nachtwaker gepasseerd is op zijn rondgang en dan erop af!»