HOOFDSTUK V

Neering was een van die kleine winderige veestadjes die niet op de wereldkaart verschenen zijn vanwege hun fraaie ligging of iets dergelijks, maar vanwege het feit dat ze geschikte verzorgingscentra zijn voor het omliggende gebied. Ranchers kwamen erheen met hun karretjes om levensmiddelen in te slaan, er was een winkel waar ze zadels konden kopen en leer om tuig en leidsels te repareren en dat soort benodigdheden meer. En de vrouwen konden er goedkoop kleren kopen, ook al liepen die dan een paar jaar op de mode achter. Ook een bank was Neering rijk.

Maar het centrum van Neerings maatschappelijk leven werd toch gevormd door het hotel, en meer in het bijzonder de eetzaal van het hotel.

Het was een vertrek dat meer had van een restaurant dan van een echte eetzaal van een hotel. Als in het hartje van de winter de ijskoude prairiewind door de straten van het stadje sneed, was die eetzaal het voornaamste toevluchtsoord, want midden erin stond een grote plattebuiskachel met aan de onderzijde een reling zoals aan een bar. En op die reling konden de hakken rusten terwijl de voetzolen geroosterd werden. Rond die reling stond een kringetje lage armstoelen, even lomp als degelijk. Die stoelen bleven daar het hele jaar door staan, want dezelfde mensen die er 's winters warmte kwamen zoeken, zochten er 's zomers, als de zon laaide uit een strakblauwe hemel, koelte.

Ter vervolmaking van het comfort en de service was er verder een krantenrek waar door passanten achtergelaten kranten en tijdschriften opgehangen werden en bovendien stonden er op gezette afstanden op de vloer een aantal kistjes van flinke omvang, half gevuld met vochtig zaagsel om als kwispedoors te dienen.

De eettafeltjes zelf stonden langs de wanden van het ruime vertrek geschaard, twaalf in totaal, elk met een capaciteit van vier personen. Soms als alle tafeltjes bezet waren, werden andere gasten bediend met hun bord op hun knieën waarbij ze hun koffie op de vloer zetten. Maar dat gebeurde doorgaans alleen maar met Kerstmis en gedurende het seizoen van het veetransport.

Aan een van de hoektafeltjes zat nu Jackson. Aan een ander dichter bij de deur zat een knaap met een goedlachs gezicht die een beetje mank had gelopen bij het binnenkomen. Aan een derde tafeltje zat een man met vlammend rood haar en aan een vierde iemand met doffe fletse en te ver uiteenstaande ogen.

Ze waren afzonderlijk binnengekomen en ze hadden aan aparte tafeltjes plaats genomen. Molly de serveerster bekeek de drie laatstgenoemden met een wantrouwig oog. Ze zagen er te veel als «oosterlingen» uit naar haar zin en Molly's gevoelens ten aanzien van het Oosten en de oosterlingen stonden ongeveer gelijk aan die van de Ieren ten aanzien van de Engelsen.

Maar op Jackson liet ze een welgevallig oog rusten. Zijn glimlachje was openhartig en het had iets aanstekelijks en bovendien had hij iets dat Molly's moederinstincten wakker riep. Ze bleef dan ook even bij zijn tafeltje talmen toen ze hem zijn kop koffie bracht en met een glimlachje werd beloond.

«Een vriendelijk gezicht kost zo weinig,» merkte Molly bespiegelend op. «Maar hier lijkt het soms wel alsof het met geen geld te betalen is. De glimlachjes worden de mensen gewoon van de gezichten geblazen voordat ze lang in Neering zijn. Dat zal wel door die koude februariwind komen die iemands gezicht voor het hele verdere jaar stijf vriest. Maar u bent zeker nieuw in deze streken, niet waar?»

Jackson beaamde dat. Wat hij van plan was te gaan doen? Hij wist het nog niet zeker, een beetje jagen misschien. Een beetje vakantie vieren.

Molly deelde hem schamper mee dat dit wel de allerlaatste plaats op aarde was waar zij haar vakantie zou willen doorbrengen, even aangenomen dat ze zich ooit een vakantie zou kunnen permitteren. «Kijk maar eens naar een paar van die gezichten om u heen,» voegde ze eraan toe. «Harde gezichten, strakke gezichten, een glimlachje kan er niet af. Nee, het is een keihard land hier, meester, echt geen vakantiekolonie.»

«Kom kom, zo erg zal het toch zeker wel niet zijn,» zei Jackson met zijn innigste glimlachje. «Ik beweer heus niet dat ik een supermens ben. Maar jij schijnt het hier zelf toch ook wel te kunnen uithouden. En jij bent een vrouw. Als vrouwen hierheen kunnen komen, dan zal ik het toch wel zeker kunnen, dunkt me zo.»

«Jazeker,» teemde Molly, «er komen waarachtig wel eens vrouwen hierheen, waarom begrijp ik zelf niet. Misschien lezen ze over het Westen in boeken. En dan komen ze hierheen en denken dat elke cowboy een kruising is tussen een miljonair en een droomprins. Enfin, als ze eenmaal hier zijn, wordt ze de ogen wel geopend en gauw ook. Ik heb niks tegen cowboys, maar je kunt ze meestal ruiken waar ze staan. Ik heb hier gisteren toevallig nog zo'n grietje gezien.»

«Een meisje?» vroeg Jackson onschuldig.

«Ja, en een knap ding ook. Ze stapt hier binnen en ze bestelt eieren met spek en ze kijkt me een beetje eigenaardig aan bijna alsof ze jaloers op me was, zou je zeggen. Ik had echt met haar te doen. En ik vroeg haar wat ze in 's hemelsnaam in deze uithoek kwam doen. Maar ze zei dat ze het leuk vond.»

«Verblijft ze hier in het hotel?» vroeg Jackson.

«Ze was even vlug weer verdwenen als ze gekomen was,» zei de serveerster. «Ze stapte de straat weer op met haar koffertje en even later kijk ik naar buiten en ze is nergens meer te bekennen.»

«In lucht opgegaan, hè?» zei Jackson.

«Je zou het bijna zeggen. Maar ik denk dat iemand haar meegenomen heeft.»

Jackson veerde even op, bijna onmerkbaar.

«Een ontvoering, dacht je?» opperde hij.

«Nee, dat niet,» zei het meisje. «Maar iemand heeft haar daar misschien zien staan met haar koffer en haar een lift aangeboden. Zo iets zal het wel geweest zijn.»

«Toch klinkt het wel een beetje eigenaardig,» zei Jackson.

Hij sloeg de ogen neer naar de tafel. Hij voelde zijn brein tollen. Het was al moeilijk genoeg geweest haar tot hiertoe te volgen, maar als Mary de bergen in getrokken was langs een van die talloze kronkelpaden, dan zou het zoeken als naar een naald in een hooiberg voor hem worden. Paniek vonkte in hem op.

Wat zou ze van plan zijn? Wel, dat was in elk geval duidelijk genoeg. Ze wilde hem nooit meer zien, had ze geschreven, en ze deed wat ze kon om haar woorden waar te maken. Misschien zou ze nog wel weken lang blijven vluchten voordat ze zich eindelijk veilig zou voelen.

«Misschien zoekt ze wel ergens een baantje,» opperde hij. «Als kokkin op de een of andere ranch bijvoorbeeld.»

«Zij?» zei Molly, de serveerster. «Daar zag ze er anders niet naar uit. Ze leek me iemand van heel goede komaf. Maar iedereen kan natuurlijk tegenslag krijgen.»

«Dat is zo,» beaamde hij langzaam. «Ik hoop dat ze die te boven zal weten te komen.»

«Oh, ik ook,» zei Molly. «Ze was een echte dame, dat kon je wel zien. En ze praatte heel gewoon tegen me, bijna alsof ik een zuster van haar was. Helemaal niet verwaand of uit de hoogte of zo. Zoals ik al zei, iemand van goede komaf die door tegenspoed aan de grond geraakt was. Maar het goede soort raakt nooit helemaal aan de grond. Ze durven nog altijd de wereld in de ogen kijken.»

Hijzelf zou geen betere beschrijving van Mary hebben kunnen geven, dacht Jackson. Alles wat Molly gezegd had, was waar en toch was het niet meer dan een zwakke benadering van de waarheid, zoals alleen hij kon weten.

Hij dacht terug aan de dag toen Larry Burns hem door het open raam had aangeroepen en zijn hele leven op losse schroeven gezet. Het leek wel alsof zijn leven in twee geheel afzonderlijke delen uiteen was gevallen - alles wat voor Burns komst had gelegen en nu die paar ellendige miserabele dagen erna.

Maar hoe vreemd hij het zelf ook vond, toch kon hij geen spijt hebben van wat hij gedaan had. Hij zou Burns smeekbede nooit hebben kunnen weigeren. Een mens in doodsnood schijnt een speciaal recht te hebben op de hulp van zijn medemensen. En toen hij zich eenmaal tot Burns beschermer had opgeworpen, was al het andere vanzelf gekomen, onontkoombaar.

Toen de serveerster zich verwijderde om andere gasten te gaan bedienen, zonk Jackson, misschien voor de eerste maal in zijn leven, weg in een sombere wakende droom. Hij had de ogen half gesloten. Van de katachtige waakzaamheid die hem anders altijd als een pantser omringde, was nu niets te bespeuren.

In zijn trance hoorde hij een stem kalm maar streng achter zich zeggen:

«Verroer je niet, Jackson. Ik heb je onder schot. Ik heb twee ladingen hagel voor je klaar als je een vin verroert.»

Jackson verroerde zich niet. Het was niet zozeer het noemen van het hagelgeweer dat hem van actie weerhield alswel de klank van de stem; want hij had de stem van marshal Tex Arnold herkend en hij wist dat hij zijn kaarten met de uiterste behoedzaamheid en een voor een zou moeten spelen.

Hij wierp een blik naar de deur. Die stond nu open en door de deuropening kwamen twee mannen binnen, beiden met een geweer bewapend. Hij wierp een blik op de ramen. Er waren er twee en in elk van beide zag hij een paar schouders, donker afstekend tegen het zonlicht.

«Heel kalm blijven maar, Jesse,» zei Tex Arnold achter hem. «Moet ik je binden of geef je je erewoord dat je geen ontsnappingspoging zult doen?»

Jackson glimlachte. Uit zijn ooghoeken sloeg hij zijn drie huurlingen gade. Ze keken kalm, bijna onverschillig toe en hij vroeg zich af of hij enig nut van hen zou hebben. Hij zag ook Molly, totaal verbijsterd over het gebeurde - de arrestatie van haar innemende jeugdige «groentje».

Wel, dit zou in elk geval een goed lesje in mensenkennis voor Molly zijn.

«Ik beloof niets, Tex,» zei Jackson. «Je kunt mijn handen maar beter vastbinden voor alle zekerheid.

«Achter zijn rug,» zei Arnold. «Doe jij het maar, Durham. Het is tenslotte jouw vak.»

«Ik heb wel stieren vastgebonden,» zei een andere stem achter Jacksons rug.

«Ik zal deze knaap zo stevig binden dat je een mes nodig zult hebben om zijn handen weer los te krijgen. Want de knopen die ik erin leg, haalt geen mens er meer uit!»

Jackson stak gedwee zijn handen naar achter en het binden begon, nerveus van commentaar voorzien door Tex Arnold.

«Langzaam en voorzichtig, Durham. Kijk uit wat je doet. Je kunt anderen wel gebonden hebben dat ze geen vin meer konden verroeren, maar deze knaap is een originele boeienkoning!» En toen het binden eindelijk voltooid was, vervolgde hij: «Ga nu hier staan. Jij bewaakt hem van achter. Jij let alleen op zijn handen. Bij de minste beweging die je hem ziet maken, por je hem je revolver in zijn nek. Neem geen enkel risico. Knipper niet eens met je ogen, want daar zou hij van kunnen profiteren.»

«Je maakt zeker maar een geintje, chef,» zei de ander. «Die knaap kan toch zeker nooit weg zoals ik hem gebonden heb.»

«Durham,» zei Arnold, «ik zeg niet dat je hem slecht gebonden hebt, maar jij kent Jackson niet. Ik ken hem wel... een beetje tenminste. Eens kijken, wat nu? Wendell, loop jij naar het station om te vragen wanneer de volgende trein naar het Oosten doorkomt. We blijven hier zitten met ons mannetje tot het tijd wordt om op de trein te stappen.» Hij voegde er aan het adres van de serveerster aan toe: «Ken jij die drie knapen die daar zitten?»

«Nee,» zei Molly beverig, nog steeds verbijsterd in Jacksons onschuldige gezicht starend. «Ik geloof niet dat ik ze al eens eerder gezien heb.»

«Hun tronies staan me niet aan,» zei de marshal. «Vraag hen of ze weg willen gaan, wil je?»

«Wacht eens even,» zei Molly, eensklaps tot leven komend nu ze in haar beroepseer werd gekwetst. «We hebben hier nog nooit een hongerig man de straat op gestuurd!»

«Laat ze dan eerst maar af eten,» zei hij. «Maar daarna moeten ze gaan. En laat geen nieuwe klanten meer binnen. Ik ben federaal marshal en ik heb het recht die dingen te eisen.»

«Meester,» zei Molly, «ik zal wel moeten doen wat je zegt. Maar... wat heeft die arme jongen gedaan?»

«Deze arme jongen,» zei de marshal, «is Jesse Jackson. Heb je die naam wel eens eerder gehoord?»

Dat had ze inderdaad. Ze werd wit van opwinding. Na nog een onthutste blik op Jackson vluchtte ze naar de keuken om daar verslag uit te brengen van haar wederwaardigheden.

Tex Arnold nam tegenover de gevangene plaats.

«Wat had je, Jesse?» zei hij. «Oververmoeidheid? Zat je een dutje te doen? Je hebt het me zo gemakkelijk gemaakt, man.»

«Ik sliep,» zei Jackson. «Ik sliep met mijn ogen open. Voor de eerste en de laatste keer. Dat maakt het voor jou tot een

feestdag.»

De marshal leunde een beetje achterover in zijn stoel. Hij riep er nog een man bij - hij scheen er wel een dozijn bij de hand te hebben - en Jackson werd grondig gefouilleerd. Ze ontlastten hem van twee revolvers, een klein pistool dat aan een koordje van paardehaar rond zijn hals hing, van zijn portefeuille en tabak en nog wat kleinigheden en tenslotte van iets wat een heel zwaar en groot mes leek.

De marshal raapte het op, frunnikte er even aan en het grote mes viel in zes delen uiteen, elk een klein mes op zichzelf.

Tex Arnold pakte ze bij de helften en spreidde ze als een waaier kaarten op de tafel uit.

Toen raapte hij er een op en liet het op zijn hand balanceren. «Ik heb er weleens van gehoord, Jesse,» zei hij, «maar- ik had zo'n apparaat nog nooit met eigen ogen gezien. De heften zijn verzwaard, zie ik,» vervolgde hij, «en ze zijn vlijmscherp. Toch valt het me zwaar te geloven wat Torn Rawlins me vertelde.»

«Wat heeft hij je dan verteld?» vroeg Jackson. «Dat jij met een van die messen een doel zou kunnen raken niet groter dan een zilveren dollar op een afstand van tien passen en liefst negen keren van de tien.» Jackson schudde glimlachend het hoofd. «Zeg maar dat hij het liegt,» zei hij. «Een keer op de drie

misschien wel.»

«Werkelijk?» zei de marshal. «Zou het je echt zo vaak lukken?»

«Maak mijn handen maar los, dan zal ik het je laten zien.»

«We zullen je handen maar laten zoals ze zijn,» haastte Tex Arnold zich te verklaren. «Bewaar jij je tovertrucjes maar voor een andere keer, Jesse.»

Iemand kwam zeggen dat de trein naar het oosten over een half uur zou vertrekken.

«Dan hebben we nog mooi tijd voor een bak koffie en een praatje met jou, Jesse,» zei de marshal tevreden. «Als je tenminste met me wilt praten?»

«Waarom niet?» zei Jackson.

«Waarom heb je dat voor Burns gedaan? » vroeg Arnold.

Jackson haalde de schouders op.

«Hij is nooit een groot vriend van je geweest,» vervolgde de marshal. «En hij zal jou ook wel nooit een dienst bewezen hebben zodat je zekere verplichtingen aan hem had?»

«Nee,» zei Jackson.

«Dat maakt het allemaal des te zinlozer en des te beroerder,» zei de marshal met een zucht. «Want je begrijpt zeker wel dat dit een lange ruk achter de tralies voor je betekent,

Jesse?»

Jackson knikte. Maar even week alle kleur uit zijn gezicht en sprak er glazige angst uit zijn ogen. Hij was zich terstond weer meester, maar Arnold had aan die ene glimp meer dan genoeg. Angst was niet wat hij verwacht had in dat knappe gezicht te zien. Jesse Jackson wist niet wat angst betekende, werd door menigeen gezegd.

Maar toch dacht de marshal het te begrijpen.

Zelfs de dapperste van de dapperen heeft een Achillesplek; die van Jackson was ongetwijfeld een overweldigende angst

voor de gevangenistralies.

«Ik heb er spijt van dat ik dit moet doen,» zei Arnold. «Ik weet dat je je oude leven had opgegeven. Ik weet dat je je leven gebeterd had en dat alle oude rekeningen waren vereffend. Maar ik moest nu eenmaal mijn plicht doen.»

Jackson keek hem recht in de ogen en de doordringende blik van Jackson was zelfs voor de sterkste man moeilijk te verdragen. «Je hebt er geen spijt van, Tex,» zei hij. «Het is de mooiste

dag van je leven.»

«Je vergist je, Jesse,» zei de marshal haastig. «Maar ik

moest nu eenmaal...»

«Ik weet wel wat jij nu eenmaal moest,» zei Jackson honend. «Grote krantekoppen lezen over marshal Tex Arnold die Jesse Jackson bij de kraag heeft gegrepen en achter de tralies gewerkt. Het is de grootste dag van je leven, Tex. Geef het maar eerlijk toe.» De marshal kreeg een kleur. Maar in de grond was hij een eerlijk man.

«Misschien heb je wel gelijk, Jesse,» zei hij. «Je beweert de wet te dienen,» vervolgde Jackson, «en volgens de letter van de wet is dat misschien ook wel zo, maar volgens de geest niet. Je arresteert me wegens paardendiefstal, want meer kun je me niet maken. Maar toch weet je even goed als ik dat ik geen knaap ben om een paard te stelen. Als je de wet waarvan je zo hoog opgeeft, echt had willen dienen, dan was je achter Burns aan blijven zitten in plaats van achter mij.»

De marshal strekte de schouders.

«Ik ben hier niet om me door jou de wet te laten voorschrijven, Jackson,» zei hij.

«Je zult je nog wel meer van me moeten laten welgevallen voor ik klaar met je ben,» zei Jackson. «Je hebt me nog niet achter de tralies en je krijgt er me niet achter ook. Misschien zal ik jong sterven, maar ik zal niet achter de tralies sterven. Stop dat maar in je pijp en rook het op. En als het me lukt je uit de handen te glippen, dan zal ik van jouw leven een hel op aarde maken. Ik zal je belachelijk maken voor heel de

wereld.»

De marshal werd nog roder dan hij al was. Zijn ogen begonnen te fonkelen.

«Dat is een soort uitdaging, Jackson!» snauwde hij.

«Dat is het zeker,» zei Jackson. «Jij hebt me hier met mijn handen gebonden, met geweren voor me en geweren achter me. En toch zal ik jou mijn hakken laten zien, Arnold. En dan kun je beginnen de dag te vervloeken dat de eerzucht je er toe verleid heeft achter mij aan te komen!»