HOOFDSTUK VII

Geestelijk sterke mannen hebben de eigenschap de hoopnooit te laten varen. En marshal Tex Arnold vormde op die regel geen uitzondering. Hij had op deze dag hopeloos gefaald en in plaats van de verhoopte roem had hij schande geoogst, maar in stede van bij de pakken neer te zitten, was zijn brein alweer druk bezig met nieuwe plannen. Hij at zijn avondmaal met het oog op de toekomst. En terstond na het eten haalde hij een gedetailleeurde kaart van de omgeving van Neering voor de dag.

In nauw overleg met Wendell begon hij het gebied en de wegen en bergpaden die er doorheen voerden onder te verdelen. Aan zijn minst intelligente volgelingen deelde hij de gemakkelijkste wegen toe, terwijl hij de moeilijkste bergpaden voor zichzelf en voor Wendell reserveerde.

De laatste uitte zijn instemming met de opzet van de marshal, maar hij kwam toch met een bezwaar.

«Neem nu eens aan,» zei hij, «dat Jackson haar eerder vindtdan wij?»

«In dat geval,» zei de marshal, «zal het meisje vermoedelijk weigeren met hem mee te gaan. Tenslotte is ze niet voor niets meer dan vijfhonderd mijl weg gevlucht. En een man kan hij met zijn trucjes of onder bedreiging met wapengeweld wel naar zijn hand zetten, maar bij een vrouw gaat die vlieger niet op. Bovendien zijn wij met twintig man en moet hij alleen zoeken. En als we Jackson nog eens op de korrel krijgen, dan wordt er niet eerst gepraat, maar direct geschoten. En geschoten om te raken.»

Wendell likte zich langs de lippen. «Wat zal de wet daarvan zeggen?» vroeg hij. «De wet,» zei de marshal, «weet dat een man die handboeien van zich af kan schudden als waterdruppels met lood tegen gehouden moet worden. Dat is alles wat ik ervan te zeggen heb.»

Wendell dacht daar even over na.

«Je zult wel gelijk hebben,» zei hij tenslotte. «Maar toch lijkt het me een beetje gortig. Om een man die een paard gestolen heeft als een massamoordenaar neer te knallen.»

«Zo moet je het in dit geval niet zien,» zei de marshal. «Het gaat om het principe. Er moet een voorbeeld gesteld worden. Jackson heeft de wet een modderfiguur laten slaan vandaag. Denk je de gevolgen eens in zodra dit bekend zal worden... dat Jackson twintig man door de vingers is geglipt met zijn handen gebonden en zijn benen gekluisterd. Denk je de gedachten eens in van duizenden roekeloze jonge blagen die een held in hem zien en die zijn voorbeeld willen volgen. Een golf van misdadigheid zou zich over het land kunnen verspreiden. We hebben de wet een slechte dienst bewezen vandaag en die fout moeten we goedmaken. En die fout zullen we goedmaken ook door Jackson voorgoed uit te schakelen.»

En het enthousiasme van de marshal groeide, als trok hij zich op aan zijn eigen woorden. En iets van zijn vuur scheen op Wendell over te slaan.

«Als we hem te pakken krijgen...» zei Wendell. «Als we hem te pakken krijgen, is jouw kostje gekocht,» zei de marshal met overtuiging in zijn stem. «Je zou je verkiesbaar kunnen stellen voor sheriff in je district en niemand zou een schijn van kans tegen je hebben. Alle deuren zouden opengaan voor de man die meegeholpen had Jackson te vangen! Wendells neusvleugels begonnen eensklaps te trillen. Hijstond op.

«Is er anders nog iets, chef?» vroeg hij. «Nee. Ga maar slapen; het is weer vroeg dag morgen.»

«Ik zal mijn best doen om te slapen,» zei Wendell. «Maar ik weet zeker dat ik van Jackson zal dromen.» «En ik anders wel,» zei de marshal. Hij wuifde zijn adjudant een goedenacht toe. En toen de ander verdwenen was, zei hij langzaam bij zichzelf:

«Ik zal van Jackson dromen vannacht. Zo vast als een huis.»

« Dat zal echt niet nodig zijn, Tex,» zei een stem. De marshal deinsde terug. In de stoel tussen de twee ramen zat Jackson, bezig zich een sigaret te fabriceren. Ja, Jackson zelf was het.

Wat zou hij gehoord hebben van het gesprek? Zou hij het helemaal gevolgd hebben en alles van Arnolds plannen weten? Of was hij pas op het laatste moment binnengekomen - en hoe? Door een van de ramen natuurlijk.

De marshal dacht aan de afstand die die ramen van de grond scheidde. Het was een hele hoogte recht naar beneden, maar de geruchten dat Jackson kon klimmen als een kat waren eens te meer bewezen, concludeerde de marshal grimmig.

Er was nog iets anders ook. Jackson zat daar met beide handen bezig een sigaret te draaien en de marshal stond tegenover hem met beide handen vrij om naar een schietijzer te klauwen. De marshal was wel in de laatste plaats een lafaard. Maar wel had hij een gezonde zucht tot zelfbehoud en een gezonde eerbied voor Jacksons legendarisch snelle trek. Daarom bewoog de marshal zich niet, maar liet zijn handen langs zijn zijden hangen.

«Je hoeft niet over me te dromen, Tex,» herhaalde Jackson, «omdat je me hier in levende lijve voor je kunt zien.» En hij keek de marshal glimlachend aan.

Het glimlachje irriteerde de marshal. Het quasi onschuldige ervan irriteerde hem en de kalmte in de ogen erachter.

«Jesse,» zei hij, «jij bent de stoutmoedigste man van de wereld. Ik zou op de vloer kunnen stampen en deze kamer in een oogwenk vol gewapende mannen hebben.»

«Tex,» zei de ander, «jij bent de verstandigste man van de wereld, want jij zult niet stampen. Of vergis ik me?»

«Je vergist je niet,» zei de marshal. «Ik weet dat je vlugger bent dan ik met een schietijzer en het heeft geen zin te sterven zonder dat het de goede zaak dient.»

«Ik wist wel dat je je verstand zou gebruiken,» zei Jackson goedkeurend. «En nu ben je zeker wel benieuwd te weten wat ik hier kom doen?»

De marshal knikte. «Maar ik kan wachten,» zei hij.

«Waarom zou je wachten?» zei Jackson. «Ik weet dat het bedtijd voor je is. Je zult morgen wel vroeg uit de veren willen om weer achter me aan te gaan...»

Dit was goed nieuws voor de marshal. Want het bewees dat Jackson het eerste deel van het gesprek met Wendell niet had afgeluisterd. Anders zou hij geweten hebben dat het het spoor van het meisje was en niet het zijne waar de marshal achteraan wilde.

«Oké,» zei de marshal. «Wat kom je doen, Jesse?»

«Ik wilde je alleen maar even komen zeggen dat je een weddenschap verloren hebt.»

«Een weddenschap?» vroeg Arnold verbaasd.

«Ben je zo slecht van geheugen?» zei Jackson. «Die weddenschap van duizend dollars tegen vijfhonderd van vanmiddag.»

De marshal schraapte zijn keel. Hij was een nauwkeurig man in geldzaken. Niet direct een vrek, maar hij gooide het geld ook niet over de balk. En duizend dollars was geen appelepap.

«Ik krijg je nog wel achter de tralies, Jesse,» zei hij, «voor het jaar om is. En wat die idiote weddenschap betreft...»

Hij zweeg eensklaps, staarde verbluft naar de revolver die als bij toverslag in Jacksons hand was verschenen en die recht op zijn hart wees.

«Weet je, Tex,» zei de ander, «je kunt een meningsverschil altijd het beste beëindigen door met harde overtuigende feiten op de proppen te komen. Is dit hard en overtuigend genoeg voor je?»

Tex Arnold was een verstandig mens. Hij keek naar het schietijzer en hij keek naar de harde, fonkelende ogen van Jackson.

«Ik dacht van wel,» zei hij. Hij voegde eraan toe: «Maar ik zal in mijn binnenzak moeten reiken voor mijn portefeuille, Jesse.»

«Ga gerust je gang,» zei Jackson uitnodigend. «Als je het mooi langzaam doet, zal er niets gebeuren.»

En mooi langzaam deed Tex Arnold het. De portefeuille bevatte een dikke stapel bankbiljetten, ten dele Arnolds eigen geld, ten dele regeringsgeld. Hij telde tien briefjes van honderd uit en legde die op tafel. Er bleef zeker nog drie of vier keer zoveel over en Arnold keek Jackson vragend aan.

«Nee, nee, Tex,» zei de ander glimlachend, terwijl hij opstond uit zijn stoel en de duizend dollars van tafel plukte. «Een eerlijk weddenschap, meer niet. Ik zou je niet graag in verlegenheid brengen bij je superieuren.»

Hij stopte het geld onverschillig in een zijzak en wandelde naar de deur.

«Een goede nachtrust, Tex,» zei hij.

«Tot spoedig ziens,» antwoordde de marshal.

En ze glimlachten elkaar toe. Toen glipte Jackson door de deuropening en was verdwenen.

 

Het moet gezegd dat de marshal deed wat hij kon zodra Jackson de deur achter zich had gesloten. Hij stortte zich de gang op met zijn twee revolvers in de vuisten. Hij stormde naar het hoofd van de trap, het hele hotel wakker makend met zijn gebrul. En vanaf het hoofd van de trap ving hij een glimp op van een schaduw die over de gang een verdieping lager flitste.

Hij vuurde. Hij had erop kunnen zweren dat hij raak geschoten had, maar toen hij naar beneden stormde, was er geen spoor meer te bekennen van Jackson. Andere posseleden kwamen hun kamers uit gestommeld op het moment dat de marshal de voordeur van het hotel bereikte en tot de ontdekking kwam dat de deur op slot zat.

Tex Arnold had al heel wat bittere medicijn van Jackson te slikken gekregen, maar deze laatste lepel was zo galbitter dat hij er bijna in stikte. Hij vervloekte het hotel, de hoteldeur, het deurslot en de bandiet die het had behekst.

De marshal wist dat er niets anders opzat dan zich bij deze nieuwe nederlaag neer te leggen. Een achtervolging na een vliegende start van de vluchteling in het donker van de nacht zou zinloos zijn. Hij commandeerde zijn mannen terug naar bed en zo kwam het dat Jackson vrij als een vogel door Neering reed die nacht.

Hij reed recht naar de gevangenis. Het was het enige nieuwe en het enige sterke gebouw van het stadje en het enige dat van steen was gebouwd. Het was gebouwd als een fort en het had het district heel wat geld gekost, maar dat hadden de mensen er graag voor over gehad. Een goede gevangenis was een soort verzekeringspolis tegen veediefstallen en roofovervallen. Er bevonden zich die nacht vier gevangenen in het kleine compacte gebouwtjes, alsmede een gevangenbewaarder. Jackson steeg af, bond zijn geleende mustang aan het bindrek en besteeg de vier treden naar de voordeur. Daarop begon hij hard te beuken met zijn vuist.

«Wie is daar?» riep de gevangenbewaarder van binnen. «Vlug! Doc open,» zei Jackson. «Open waarvoor?» vroeg de bewaker. «Open voor Jackson!» zei deze.

«Grote hemel.» zei de gevangenbewaarder. «Heb je Jackson daar bij je?»

«Reken maar dat ik Jackson bij me heb,» zei hij. «Dit zal Neering beroemd maken!» riep de bewaker uit en prompt schoof hij de grendel terug en draaide de sleutel om, trok vervolgens de zware deur open. Met een lantaren in de hand sprong hij naar buiten pardoes tegen de loop van Jacksons Colt aan.

Hij was geen dwaas, die bewaker. Hij had aan één blik op Jacksons gezicht genoeg om te weten waar hij aan toe was en hij stapte gedwee weer de gevangenis in, op de voet door Jackson gevolgd.

Achter de tralies van de cellen kwamen gestalten overeind gestommeld van hun kribben en het lantarenlicht scheen op een rode haardos.

Jackson bracht de bewaker in een lege cel onder, na hem ontdaan te hebben van zijn sleutelbos en twee Colts.

«Ik hoop dat je hier geen last door krijgt met je superieuren,» zei Jackson.

De gevangenisbewaarder nam berustend op de krib plaats.

«Och,» zei hij, «als een ander me te pakken genomen had, zou ik lelijk voor aap gestaan hebben, maar Jackson...» Hij haalde de schouders op, «...dat zou de beste ook hebben kunnen overkomen.»

Jackson wendde zich naar de andere cellen. Hij hoorde Pete zeggen: «Daar komt hij aan, jongens. Wat heb ik jullie gezegd? Dat hij ons nooit in de steek zou laten! Hallo, Jesse, hoe staat het

leven?»

Jackson bevrijdde hem het eerst en vervolgens de beide anderen. De vierde gevangene stond wild aan zijn celdeur te rammelen. «Hee, mij ook, Jackson,» riep hij gespannen. «Haal er mij ook uit, man.»

Hij was een lange man met een geelachtig gezicht en afhangende schouders. Jackson stapte naar hem toe. «Waar zit je voor, broer?» vroeg hij. «Ik? Nergens voor,» zei de ander. «Ze hebben me gemept en achter de tralies gesmeten, maar ze kunnen me niks maken! Vooruit nou, Jackson, laat je handen eens even wapperen en maak deze deur hier ook open!»

Jackson bekeek de man en richtte zich dan tot de gevangenbewaarder. «Hee, vriend,» zei hij, «waar zit deze knaap voor?»

«Hij zit in voorarrest,» antwoordde de bewaker. «Ze hebben hem op heterdaad betrapt bij het binnen smokkelen van een paar blikken opium.»

«Oh, opium?» zei Jackson veelbetekenend. «Het spijt me, vriend, maar dan kan ik je niet helpen.»

«Voor een paar kleine rotdoosjes,» jammerde de gevangene. «Daarvoor willen ze me te grazen nemen. Als ik het niet doe, doet een ander het toch zeker. Die gekken hebben dat spul nodig, anders worden ze nog veel gekker.»

Zonder antwoord te geven maakte Jackson rechtsomkeert, en wendde zich tot zijn drie zwervers. «Kom mee, jongens,» zei hij.

«Wacht,» jammerde de opiumsmokkelaar, «dat meen je toch zeker niet, Jackson. Je laat me hier toch zeker niet zitten!»

Jackson liep door.

«Heel verstandig van je, Jackson,» zei de gevangenbewaarder. «Die knaap is een gemene rat, anders niks!»

De drie zwervers marcheerden naar buiten, op de voet door Jackson gevolgd. Nauwelijks had hij de deur achter zich gesloten of een tweestemmig gebrul ging op in het gebouwtje; de ene stem die van de gevangenbewaarder die zich zijn taak herinnerde en om hulp begon te schreeuwen, de andere die van de smokkelaar tot wie het doorgedrongen was dat hij echt achtergelaten werd.

Jackson loodste zijn mannen recht de hoofdstraat over en een zijlaan in, zijn paard aan de hand mee voerend. Links en rechts konden ze ramen en deuren horen opengaan ten teken dat Neering begon te ontwaken door het tumult uit de gevangenis.

Maar ze hadden al spoedig een strook beschermend struikgewas aan de rand van de stad bereikt en daar hield Jackson halt.

«Het was het handigste karweitje dat ik ooit heb zien leveren,» zei Bob opgetogen. «'Hier is Jackson,' zeg je en de stommeling doet nog open ook en Jackson wandelt naar binnen. Je hebt niet eens tegen hem gelogen ook!»

Jackson wuifde de stortvloed van dankbetuigingen van zich af. Hij zei: «Hier hebben jullie de man driehonderd dollars. Tweehonderd zijn het loon voor verrichte diensten. De andere honderd zijn om er een paard voor te kopen. Als je deze weg afloopt, kom je aan een klein huis. Maak de eigenaar maar wakker. Hij woont op zijn eentje en hij verkoopt paarden... stevige taaie mustangs. Hij zal ze jullie voor honderd dollars per stuk verkopen en hij zal geen lastige vragen stellen ook. En goede tweedehands zadels heeft hij ook. En dan heb ik morgen wat werk voor jullie, wat voor werk precies zal ik je nog wel vertellen. Maar eerst wil ik weten of jullie bereid zijn voor me te blijven werken. Een verplichting is het niet. Als je er geen zin in hebt, zeg je het maar en ik zal er jullie niet kwaad om aankijken.»

Bob trad als woordvoerder op:

«Natuurlijk blijven we voor je werken, Jackson. Je hebt ons zo fideel behandeld dat we niet anders meer zouden willen. Zeg maar wat we voor je moeten doen.»

En Pete en Jerry knikten geestdriftig.