HOOFDSTUK XII

Toen Jackson zich weer op weg begaf op het grijze paard, kwam het hem voor alsof het aanschijn van de wereld veranderd was. Het zonlicht scheen verbleekt en ook het blauw van de lucht scheen fletser; het was als het verschil tussen zomer en winter. Want hij wist een taak op zich genomen te hebben waarbij vergeleken alles wat hij tot nu toe had gedaan in het niet verzonk.

Het leek wel alsof een ijzige band zich om zijn hart legde bij de gedachte aan wat voor hem lag. Maar toch was hij vastbesloten. Want als een belofte, als een wissel op de toekomst herinnerde hij zich de laatste woorden die het meisje had gesproken toen hij de ranch van de oude Tucker verliet:

«Jesse, als ik nog ooit bij je terugkom, zal het geen verschil maken wat je bent en wat je later nog zult doen. Wat ik nu gedaan heb, heb ik alleen maar gedaan om ons beiden een eerlijke kans op een nieuw leven te geven.»

En terwijl hij nu voortreed naar het noorden wierp hij een lange blik op het blauwig bruine massief van de Kempton Mountain dat daar majestueus omhoogrees met zijn doolhof van ravijnen en canyons; de benedenhellingen waren dicht bebost om boven de boomgrens over te gaan in de machtige steenklompen bekroond met eeuwige sneeuw.

Daar ergens zou hij vermoedelijk de strijd moeten strijden om de redding van de jonge Jack Tucker.

Het opstellen van een plan de campagne had geen enkele zin. Hij zou zijn werkwijze a l'improviste, aan de hand van de omstandigheden moeten bepalen. Bij de populieren teruggekeerd, floot hij opnieuw Pete naar buiten.

«Ken je de Kempton Mountain?» vroeg Jackson wijzend. Pete volgde de aangegeven richting met iets van ontzag in zijn ogen.

«Is dat de Kempton Mountain?» vroeg hij. «Daar heeft die Doc Hayman zijn schuilhol, niet waar? Ik heb vaak genoeg van de Kempton Mountain gehoord, maar ik wist niet dat ik er praktische met mijn neus bovenop zat!»

«Ja,» zei Jackson een beetje geamuseerd, «dat is Kempton Mountain. Bekijk hem maar eens goed, want daar gaan jullie heen met jullie drieën.»

«Deze jongen niet,» zei Pete met koddige vastbeslotenheid. «Ik zal wel wijzer wezen dan Doc Hayman in zijn vaarwater te komen. Ik ben echt nog niet levensmoe, Jackson.»

«Jullie drieën,» zei Jackson, «gaan daar heen en wel recht toe recht aan. Je hoeft van Doc Haymon niet bang te zijn. Hij gelooft in vrede op zijn thuisfront. De oorlog gaat hij altijd elders brengen. Er is maar één gevaarlijke weg naar de Kempton Mountain en dat is die langs het Willow Trail. Als je maar zorgt dat je daar af blijft, kan je niets gebeuren. Rijd recht naar de stad Kempton zelf. Het is een dorp midden tussen de bossen. Er zijn een paar houthakkerskampen in de buurt, waar je werk kunt zoeken. Ik zal jullie misschien nodig hebben en hard nodig ook. Waarvoor kan ik nog niet zeggen, maar als alles volgens plan verloopt, is er misschien dik geld te verdienen voor ons alle vier. En als ik zeg dik geld, dan bedoel ik ook dik geld... tien, twintig misschien wel dertig duizend dollars de man.»

«Dertig duizend?» zei Pete met van begeerte opvlammende ogen. «Voor dat geld ben ik bereid Doc Hayman persoonlijk aan zijn neus te trekken!»

«Het is dik geld, maar het karwei zal navenant gevaarlijk zijn ook. Zeg dat maar tegen de andere jongens. Als ze het risico niet aandurven, kunnen ze afnokken en even goede vrienden.»

«Die zullen niet afnokken met een kans op dertig duizend

dollars,» verzekerde Pete. «Omdat we weten wat we aan je hebben, Jackson. Omdat we weten dat jij niet met grote woorden slingert. Maar iets anders: als we eenmaal in Kempton zijn, hoe krijgen we dan contact met je?»

«Er zal in dat dorp natuurlijk wel een warenhuis zijn. Een van jullie moet zorgen elke avond in dat warenhuis te zijn. Als ik jullie nodig heb, kom ik daarheen. Maar doe gewoon of je me niet kent, laat het contact zoeken aan mij over. Gesnopen?»

«Alsof het me voorgelezen was uit een boek,» verklaarde Pete geestdriftig. «Dertig duizend dollars,» vervolgde hij dromerig. «Dat is genoeg om stil te gaan leven!»

«Dat is het zeker,» glimlachte Jackson. «Tot kijk, Pete.» Hij bleef de weg volgen tot hij zeker wist dat Pete hem niet meer zou kunnen zien. Toen zwenkte hij af en reed dwars door de velden naar het Willow Trail.

Het was een voor de hand liggende naam. De rivierbedding vormde een brede en over het algemeen gemakkelijke weg, omzoomd met wilgen die ook de moerasgebieden aan weerszijden in dichte bosjes vulden.

Het was in meer dan een opzicht een gemakkelijke weg, want het water dat de poelen in de bedding vulde, was heel goed drinkbaar en een hongerig man had meestal aan één schot voldoende om een konijntje te verschalken tussen de wilgen.

Terwijl hij in rustig tempo verder reed, kon Jackson op tal van plaatsen sporen zien van het wild dat naar de waterpoelen kwam om zich te laven - sporen van vossen, coyotes en wolven, maar ook van herten en antilopen. En tussen de bosjes koerden wilde duiven, terwijl hoog in de lucht havikken en buizerds zweefden. Het oog om oog, tand om tand van de natuur was hier aan de orde van de dag, bedacht Jackson met een grimmig grijnslachje. Want zou hij zichzelf ook niet als een wild dier tussen de jagers wagen?

Hij begon nu snel de uitlopers van de Kempton Mountain te naderen en na het passeren van een brede bocht, kwam hij bij een poel, veel groter dan de andere die hij tot nu toe gepasseerd was. Dit kwam blijkbaar door een klein bergbeekje dat er van de oostelijke oever in uitliep. En aan die oever zag hij op een wilgestronk een dikke man zitten, met een gemoedelijk vollemaansgezicht, een verfomfaaide hoed op het hoofd, gekleed in een verschoten overall met een losse, slonzige jas eroverheen. Hij had een hengel in zijn hand en zat geduldig te wachten tot er vis zou bijten. Jackson hield de teugels in en de ander knikte hem vriendelijk toe.

«Hallo daar!» zei de dikke man.

«Hallo,» zei Jackson. «Willen ze nogal bijten?»

«Bijten doen ze nog niet,» zei de ander. «Ze prakkizeren er nog over. Vissen zijn net als vrouwen. Ze hebben bedenktijd nodig.»

«Dat heb ik bij vrouwen gemerkt, ja,» zei Jackson.

«Jawel. En bij vissen is het precies hetzelfde,» zei de dikke man. «Maar met denkers vang je denkers zeg ik altijd maar.»

«Oh, je bent dus een denker?» zei Jackson.

«En niets anders,» zei de ander met een knipoogje dat alle ernst aan zijn opmerking onttrok. «Ik ben een zitter en een denker. Hoe meer ik zit, hoe meer ik denk en hoe meer ik denk, hoe meer ik zit. Het werkt naar twee kanten, snap je?»

«Je hebt in elk geval een mooi plekje uitgekozen om te denken, zo lekker in de schaduw,» zei Jackson. «Woon je ver hier vandaan?»

«Nee, niet zover. Een eindje die kant uit. Een klein huisje, maar het is er rustig. En ik hou van mijn rust. Het enige nadeel is dat ik een flink eind moet rijden om bij mijn vis te komen. Dat is overigens een knap paard dat je daar hebt, vreemdeling.»

«Ja, dat gaat wel,» zei Jackson. «Hij wil wel vooruit en hij heeft wel uithoudingsvermogen ook. Maar hij is toch niks beter dan het jouwe.»

De dikke man keek een beetje onthutst en wendde dan het hoofd om. Maar zijn paard was nergens te zien. Hij keek Jackson een beetje achterdochtig aan.

«Hoe kom je erbij dat te zeggen?» vroeg hij. «Je hebt mijn knol toch zeker nog niet gezien, wel?»

«Nee,» zei Jackson, «toch wil ik ongezien met je ruilen.»

De dikke man keek opnieuw achterdochtig. Maar zijn jovialiteit bleef de boventoon houden.

«Je lijkt me een tikje een roekeloze jonge knaap, is het niet?» opperde hij.

«Helemaal niet,» zei Jackson. «Ik weet zeker dat je daar ergens een best paard hebt staan. Aan de man ken je zijn paard, zeg ik altijd maar.»

«Zou een ploegpaard niet beter bij mijn gewicht passen? » vroeg de dikke man.

«Een ploegpaard zou wel bij je passen,» antwoordde Jackson openhartig. «Maar ik denk dat het niet vlug genoeg zou gaan naar je zin.»

«Hmmm,» zei de ander. «Jij schijnt een hele hoop te weten, jongeman. Dadelijk ga je me ook nog zeggen wat voor een kleur mijn knol heeft?»

«Mag ik er eens een slag naar slaan? » vroeg Jackson. « Het is een pinto volgens mij.»

«Watte?» gromde de visser zo verbaasd dat hij de top van zijn hengel in het water liet zakken.

«Ja,» zei Jackson, «volgens mij gaat jouw voorkeur uit naar een rood paard met een grote witte plek op zijn linkerflank.»

De visser schoot half omhoog van zijn boomstronk en liet zich dan langzaam weer terug vallen.

«Je kent mij en mijn paard zeker, hè?» vroeg hij, nu

zonder enige jovialiteit.

«Ik heb je nog nooit van mijn leven gezien,» verzekerde Jackson hem. «Maar het ene ding leidt naar het andere, weet

je.»

«Juist, ja,» zei de dikke man met een hoofdknikje. «Jij bent zelf ook een soort denker, zie ik. En wat heeft je naar mijn paard geleid?»

«De rode haren aan de binnenkant van je rechterknie en de witte haren op je andere broekspijp.» De visser keek verschrikt naar zijn benen. «Jij hebt zeker een verrekijker in je ogen laten monteren, jong,» opperde hij.

Zijn gezicht had niets gemoedelijks meer toen hij Jackson weer aankeek. «Toch niet, het is gewoon oefening,» verzekerde Jackson hem.

«Jij bent zeker zo'n stuk gedachtenlezer,» zei de dikke man, honend nu in plaats van glimlachend.

«Er zijn mensen die zeggen dat ik heel goed ben in gedachtenlezen,» bekende Jackson.

«Waar denk ik nu op het moment dan aan?» vroeg de visser.

«Aan een naam,» zei Jackson. «Hè? Wat voor een naam dan?»

«De naam Hayman,» zei Jackson. De visser smeet zijn hengel opzij en stond eensklaps op. «Wie voor de duivel ben jij?» informeerde hij. «Een vriend van je,» zei Jackson. «Een vriend in de maak, zou je kunnen zeggen. En omdat we allebei denkers zijn, geloof ik dat we best goede maatjes zullen kunnen worden.»

«Tussen denkers en gedachtenlezers is anders een groot verschil,» zei de ander. «Van dat soort denken van jou heb ik geen verstand en ik geloof niet dat het me aanstaat. Waar zie je me eigenlijk voor aan?»

«Voor een goed linkshandig schutter en voor een man die niet gemakkelijk te kloppen is bij het pokeren,» zei Jackson. De linkerhand van de dikke man schoot in zijn jas, maar kwam er niet meer uit.

Hij staarde geïnteresseerd in de loop van de revolver die Jackson hem voorhield.

«En verder,» vervolgde Jackson losjes, «voor een man die wel tweemaal nadenkt alvorens iets te beginnen. Ik hoop dat die tweede gedachte inmiddels al gearriveerd is, makker.»

De dikke man trok heel langzaam zijn hand uit de plooien van de losse jas terug. Toen schudde hij ietwat dazig het hoofd. «Jonge vriend,» zei hij, «zal ik jou nou eens iets vertellen?»

«Laat maar eens horen,» nodigde Jackson hem uit.

«Jij bent de duivel te slim af,» zei de visser.

«Nee,» antwoordde Jackson, «maar ik zou me wel nuttig kunnen maken voor de duivel, als je met die duivel tenminste Haymon bedoelt.»