HOOFDSTUK XVII

Na afscheid genomen te hebben van de anderen, sloeg Jackson de terugweg naar het kamp in en het was toen hij in de hoofdstraat het hotel passeerde dat hij Tex Arnold weer zag.

Want de deur van het hotel ging juist open toen Jackson langs reed en in het naar buiten stromende licht zag hij de schrale gestalte naar buiten stappen. Hij zag het smalle gezicht en de diep in de kassen liggende ogen. De rug van marshal Tex Arnold scheen gebogen als onder een zware last en zijn lippen vormden een smalle strakke streep, als had hij pijn aan het een of andere vitale orgaan.

Jarkson wist dat die pijn er een was van de ziel, want de reputatie van de marshal had een geduchte knak gekregen sinds hij aan de jacht op Jackson was begonnen. De naam van de marshal werd tegewoordig niet meer met eerbied genoemd, maar met smadelijke minachting

Toch hield het leedvermaak dat in Jackson was opgekomen bij de aanblik van de man niet lang stand. Hij mocht marshal Arnold dan wel een zware nederlaag toegebracht hebben, maar Tex Arnold was slechts één vertegenwoordiger van het wettig gezag. Waar Tex Arnold gefaald had, zouden vroeg of laat anderen slagen en Jackson was er zich dan ook van bewust dat hij eens het onderspit zou moeten delven. Hij aanvaardde dat en legde zich erbij neer. Maar toch was het een somber gestemd man die door de duisternis naar het hoofdkwartier van de grote Doc Hayman terug reed.

Er brandde een kampvuur op de open plek voor de hut. Drie bewakers hielden Jackson staande, maar ze lieten hem passeren toen ze hem herkenden.

Hayman zat zijn handen te warmen aan het vuur, grijnslachend in de vlammen. In het licht van het vuur waren alleen de handen en het gezicht van de man zichtbaar als op een Rembrandt-portret; de rest van Haymans gestalte was slechts een vaag silhouet in het donker.

Hij zat daar te grijnslachen in het vuur, zijn eigen gedachten denkend! Jackson sloeg hem gade met een vreemde mengeling van bewondering, afkeer en vrees. Deze man was geen mens, maar een onmens, een duivel in mensengedaante.

«Arnold is in Kempton,» zei Jackson.

«Oh, ben je naar de stad geweest?» vroeg Hayman.

«Ja, ik ben naar de stad geweest. Ik heb er Tex Arnold gezien.»

«Ken je hem dan?»

«Wie kent Tex Arnold niet?» zei Jackson.

«Van die man hebben we niets te vrezen,» zei Doc. «Hij kan ons spoor toch niet vinden. Hij is er blind voor.»

«Hij is anders een goed mensenjager,» merkte Jackson op. «En hij heeft genoeg mensen bij zich ook.»

«Hij staarde zich blind op Jackson. Dat is het mooie van een knaap als die Jackson. Hij mag dan wel een fregatvogel zijn, maar hij lokt de sheriffs en marshals mooi naar zich toe. Zodat wij rustig onze gang kunnen gaan.» Hij lachte even en besloot dan: «Nee, Arnold zal mij niet lastig vallen.»

«Hij heeft anders al een van je mannen lastig gevallen,» zei Jackson.

«Oh ja? Welke dan?»

«De naam heb ik niet gehoord. Maar er werd in het dorp verteld dat Arnolds mannen een van je bendeleden te pakken hadden gekregen en dat hij onder escorte naar het spoorwegstation gebracht was.»

Hij wachtte.

«Maar de naam weet je niet?»

Jackson zei: «Ik meende iemand de naam Malone te horen noemen, maar zeker weet ik het niet.»

«Malone?» riep Doc Hayman uit. «Uitgesloten! Die laat zich niet vangen! Tenminste niet zonder voor zijn huid te vechten.»

«Misschien is er wel gevochten,» zei Jackson. «Het fijne ervan ben ik niet te weten kunnen komen. En ik durfde niet te veel te vragen ook zoals je je wel zult kunnen voorstellen.»

«Malone!» zei Hayman, een emotie aan de dag leggend die Jackson verraste. «Ik zou liever een dozijn anderen verloren hebben dan Malone.»

«Je mocht hem dus wel, hè?»

«Ja,» zei Hayman. «Voornamelijk als verschijnsel, als studie-object. Hij was zo weekhartig die knaap, dat hij wekenlang door berouw gekweld werd als hij iemand had beroofd of om zeep geholpen of beide. Maar van de andere kant was hij ook een knaap die zich liever dood vocht dan zich aan de wet overgeven. Ik zal er toch iets aan moeten doen. Maar dat is van later zorg.» Hij stond op. «We vertrekken naar Alexandrië, Manhattan. Jij en ik en Bud Maker en nog twee anderen. Jouw paard zal wel niet helemaal fris meer zijn, neem ik aan. Ga je maar een goede knol uitzoeken in de corral. Als alles volgens plan verloopt, kunnen we morgen na donker in Alexandrië zijn. Dat betekent vannacht doorrijden en morgen overdag wat rusten. Zou je dat kunnen, denk je?»

«Natuurlijk,» zei Jackson. En hij liep naar de corral om zijn keuze te maken. Al met al was hij heel tevreden met zichzelf. Zonder Stew Malone in koele bloede te vermoorden had hij hem toch weten uit te schakelen en bovendien was hij erin geslaagd een logisch klinkende verklaring voor 's mans afwezigheid uit het kamp te beste te geven.

Alles scheen wel in de ogen van Jackson. Hij kon dan ook niet weten wat er rond die tijd tussen Malone en Jerry gebeurde.

Daarginds in het donkere bos aan de rand van Kempton had Jerry, de zwerver, alle orders van Jackson naar de letter uitgevoerd. Hij had dekens gehaald, een bed van takken voor de gewonde man gemaakt en diens wonden gereinigd en verbonden.

Vervolgens had hij Stew Malone te eten en te drinken gegeven - sardientjes uit blik en toost, en koffie, verwarmd op het kleinste vuurtje dat Jerry maar had kunnen bouwen.

Onder deze liefdevolle verzorging en in het besef dat de wond die hem aanvankelijk voor zijn leven had doen vrezen uiteindelijk toch niet zo ernstig gebleken was, begon Stew Malone alweer spoedig de oude te worden. En naarmate hij zich beter voelde, begon het probleem dat als het ware om een oplossing schreeuwde, hem ook duidelijker voor de geest te staan. Hij besloot zijn voelhorens eens uit te steken bij Jerry.

Een losse tong was het ergste van Jerry's vele gebreken. En Malone roerde een onderwerp aan waarover Jerry als het ware niet uitgepraat kon komen - Jackson!

«Werk je allang voor Jackson?» zei Malone, de deken onder zijn hoofd dubbel vouwend om wat. meer omhoog te kunnen liggen.

«Nee, nog niet lang,» zei Jerry. «Knapen als Jackson zijn altijd een beetje boven mijn stand geweest. Maar...»

En hij begon aan een uitgebreid relaas over de avontuurlijke kennismaking in de goederenwagon.

«Ja, met dat Jioe-jit-soe zijn vaak wonderen te bereiken, verklaarde Stew Malone. «Hoe betaalt het anders bij Jackson? Goed?»

«Jazeker. Hij behandelt ons eerder als gelijken dan als personeel,» zei Jerry. «Een beste baas om voor te werken.»

«Ja, zo iets kun je wel van hem verwachten. Hij is veel te sluw om de mensen die voor hem werken tegen het hoofd te stoten. Zolang hij ze nog nodig heeft tenminste. Maar als hij de grote meloen aansnijdt, hoe groot is je part dan?»

«Och, zo rond de veertig of vijftigduizend de man, schat ik,» zei Jerry met een tevreden grijnslachje.

«Als hij je maar niet in je hemd laat staan,» opperde de ander.

«Dacht je dat?» zei Jerry met onwankelbaar vertrouwen.

«Vergeet dat maar. Hij is eerlijk als goud.»

«Maar niet tegen mensen als jij en ik,» zei Malone. «Ze noemen hem niet voor niets de fregatvogel. Hij aast op de buit van andere bandieten. Dat is algemeen bekend. Ik denk dat jij nog weleens van een kouwe kermis thuis zult komen, ouwe jongen.»

«Helemaal niet,» zei Jerry beslist. «Ik heb je toch verteld van dat staaltje in de gevangenis in Neering. Toen had hij ons gewoon kunnen laten barsten. Maar hij plukt ons achter de tralies uit, het sterkste staaltje dat ik ooit van mijn leven heb meegemaakt - helpt ons aan paarden en stopt onze zakken vol geld. Noem jij dat van een kouwe kermis thuiskomen?»

«Dat komt omdat hij je nog nodig heeft,» hield Malone koppig vol. «Wacht maar eens tot hij zijn grote slag geslagen heeft. Dan laat hij jullie de kastanjes uit het vuur halen en gaat er zelf met de buit vandoor. Zo opereert hij toch altijd. Dat is toch een algemeen bekend feit. Nee, je laat je mooi voor kwajongen gebruiken, vriend.»

Jerry deed zijn mond al open voor een heftige ontkenning, maar afgemeten naar zijn eigen karakter leek de redenering van de ander hem verre van onlogisch.

«Je kent hem niet,» bracht hij slechts zwakjes uit. Malone rook de overwinning al in de verte en zich dwingend tot een losse conversatietoon vervolgde hij:

«Kijk maar eens naar het plannetje dat hij nu weer uitgedokterd heeft. Hij is er mooi in geslaagd zich in het kamp van Doc te werken en nu probeert hij met Haymans spullen aan de haal te gaan.»

«Wat voor spullen?» vroeg Jerry.

«Weet je dat dan niet?» zei Malone. «Weet je dan niet dat Doc altijd met een paar honderdduizend dollars rond loopt? En verder is er ook nog die premie van vijftigduizend dollars op zijn hoofd, dood of levend.»

«Oh?» zei Jerry. «Maar ik kan me niet voorstellen dat iemand zoveel geld op zijn lijf kwijt kan.»

«Niet in geld, stommeling,» zei Malone vriendschappelijk. «Hij kan wel een kwartmiljoen in een vestzakje kwijt bij wijze van spreken.»

«Oh, blinkers?» zei de ander, grote ogen opzettend.

«Ja, natuurlijk.»

«Wat voor soort? Diamanten?»

«Robijnen. Allemaal robijnen. De kleur schijnt hem aan te staan... net als die van bloed, snap je?»

«Ja, hij moet een bloeddorstig iemand zijn,» zei Jerry met een huivering.

«Ja, het is een keiharde,» beaamde Malone, de ander gespannen gadeslaande vanonder de schaduw van zijn wenkbrauwen. «Maar voor zijn mannen is hij zo!» Hij maakte een snel handgebaar met zijn duim omhoog. «Wij hoeven niet bang te zijn dat we er bescheten afkomen als het tijd is om af te rekenen!»

«Wij ook niet!» veerde Jerry op.

«Man, laat me niet lachen,» zei Malone smalend. «Iedereen weet toch hoe Jackson altijd opereert. Het is toch een algemeen bekend feit dat hij altijd aast op mensen van ons

slag.»

«Als ik wist...» begon Jerry hartstochtelijk, zweeg dan

eensklaps.

«Je weet heel goed dat ik gelijk heb,» zei Malone de overwinning nu binnen handbereik wetend. «Je probeert jezelf iets wijs te maken. Of niet soms?»

«Ik word een beetje beroerd als ik eraan denk,» zei Jerry. «Neem aan dat zij ervandoor gaan als ze dat karweitje in Alexandrië geflikt hebben en mij hier laten zitten...» «Alexandrië?» zei Malone. «Wat bedoel je?»

«Ik bedoel dat bankkraakje,» zei Jerry afwezig. Malone knikte van verbazing. «Wat weet jij daarvan?» vroeg hij.

«Alleen maar wat Jackson me verteld heeft. Meer niet. En dat de jongens met de trein naar Alexandrië zijn naar de bank om Haymans spelletje te verijdelen...»

«Oh, duivels!» kreunde Malone. En dan koortsachtig: «Luister, Jerry. Jackson heeft je veertig of vijftigduizend geboden die je nooit van je leven te zien zult krijgen. Wat zou je zeggen van vijftigduizend echte rinkelaars?»

«Wat ik ervan zou zeggen?» zei Jerry. « Man, ik zou ze omhelzen!»

«Breng me dan naar het kamp. Het is niet ver hier vandaan. Zet me op een paard en breng me naar het kamp. Dan zal ik Doc kunnen waarschuwen zodat we Jackson een slag voor kunnen zijn. En denk je dat Doc daar niet dik voor zal betalen? Man, hij zal je zo dik betalen dat je hoofd ervan duizelt!»

«Hoe weet je dat zo zeker?» vroeg Jerry. «Idioot, daar in Alexandrië staan drie- tot vierhonderdduizend dollars op het spel. Denk je dat Doc die langs zijn neus wil zien gaan en zijn organisatie nog aan stukken geschoten ook? Nee, toch zeker? En bovendien haat hij Jackson als de pest. Evengoed als Jackson bandieten als jou en mij en Hayman haat. Hayman speelt het spel eerlijk. Hij is een honderd procent boef, maar Jackson is een gemene seibelaar, een vuile hyena die op ons bloed aast...»

«Vijftigduizend?» murmelde Jerry dromerig.

«Ik zweer je dat Hayman je dat zal betalen,» zei Malone gespannen. «Hij is bereid de premie die op zijn eigen hoofd staat te betalen voor de kans om met Jackson te kunnen afrekenen!»

« Wacht eens even,» zei Jerry, «weet je zeker dat je zo ver zou kunnen rijden?»

«Natuurlijk kan ik dat,» verklaarde Malone. «Voor zo iets zou ik naar het einde van de wereld kunnen rijden zelfs al had ik zes kogels in mijn lijf zitten!»