HOOFDSTUK IX

Er was niets wat Wendell hier nu nog kon doen. Daarom bedankte hij het meisje voor de gastvrijheid, nam afscheid van

haar en steeg op.

Ze had hem gevraagd waar hij heen ging en hij had gezegd dat hij de bergketen over wilde steken. Daarom koos hij zijn koers bergopwaarts door het ravijn, maar toen hij een plaats bereikte waar de wanden minder steil werden en beklimbaar voor zijn paard, zwenkte hij naar links en even later begon hij aan de afdaling naar Neering langs de berghellingen.

Hij moest de marshal zo spoedig mogelijk zien te vinden. Dat was duidelijk. Hij had het lokaas gevonden. Maar de val moest zo snel mogelijk uitgezet worden. Het vooruitzicht zette zijn bloed in vuur en vlam en hij voelde de koude bergwind niet eens die een ijzige hand in zijn rug legde.

Toen kwam hij in de bossen en daar verdween de wind, maar de duisternis kwam ervoor in de plaats. Het was al bijna geheel donker toen hij uitkwam op de weg door de benedenvallei die naar Neering leidde. En eenmaal op die weg aangekomen, sprak hij de laatste reserves van zijn paard aan om zo snel mogelijk zijn doel te bereiken.

 

Veel later, toen de nacht al was gevallen en de sterren al enkele uren aan de hemel brandden, toen de ijzige wind was gaan liggen en de vriesdauw omhoogkwam uit de grond, reed Jackson het ravijn in vanuit de kille eenzame wereld boven de

boomgrens.

Hij had die dag twee paarden leeg gereden, ook al had hij nog zo zijn best gedaan om ze te sparen. Maar zijn eigen onrust dreef hem voort, uur na uur. En de taaie bergmustang die hij op een kleine ranch geruild had voor zijn eerste paard zocht nu strompelend van uitputting zijn weg door het donker. En zo bereikten ze een plaats waar aan de voet van de canyonwand een zwak rood oog glansde in de nacht, een oog dat Jackson herkende als de laatste gloed van een wegstervend kampvuur. Hij steeg af, liep erheen en ontdekte toen pas de hut erachter en tenslotte de omtrekken van de lier in de mond van de mijnschacht.

Hij was aan zijn rust toe. Verder zou zijn paard hem niet kunnen dragen en deze plek leek hem eenzaam genoeg om veilig te zijn. En het gevaar dat de man die hier woonde de naam Jackson zou kennen, was niet groot. Hij liep naar de deur en zag dat die op een kier stond om de frisse nachtlucht toegang te verschaffen.

Jackson klopte aan en even later klonk de stem van Mary uit het donker.

«Wie is daar?»

Het was bijna een fysieke schok voor hem. Hij moest met een hand steun zoeken tegen de deurstijl. Het was alsof een geestverschijning was opgerezen uit de grond voor zijn voeten.

Toen klonk Mary's stem opnieuw, volkomen kalm en zeker, zonder een spoor van angst: «Ik ben hier alleen. Maar u kunt wel een vuur maken en erbij slapen als u wilt. Er is hout genoeg. En als u nog iets wilt koken, kunt u een lantaren rechts van de deur aan een haak vinden. Ik zal u wijzen waar de proviand is. We hebben alleen maar hertevlees, zout en koffie.»

Het mirakel van haar hier zo te vinden had hem al zijn honger eensklaps doen vergeten. Het was heel vreemd. Zijn hele wereld scheen als bij toverslag tot nieuw leven gekomen. Hij had Mary terug.

Zonder iets te zeggen haalde hij een lucifer voor de dag en stak de lantaren aan. Hij draaide de pit hoger en keek om zich heen.

Zijn ogen namen de naakte armzaligheid van de hut op. Hij keek van het zadel aan de muur naar de tegenovergelegen hoek en daar zag hij het meisje, steunend op een elleboog onder de dekens.

Haar verwarde haren hingen in slierten langs haar gezicht. Ze knipperde met de ogen tegen het licht. Ze leek hem bleker en ouder dan vroeger, maar dat kon ook aan het lamplicht liggen. Eensklaps ging ze rechtop zitten, turend met grote ogen.

«Jesse,» zei ze.

Hij knikte. Het lantarenlicht begon wild te trillen en alleen daaraan wist hij dat hij beefde.

«Je zult zeker wel moe en hongerig zijn, Jesse.?» zei ze.

«Een beetje wel,» zei Jackson.

«Maak jij maar vast vuur buiten,» zei ze. «Dan kom ik er wel uit om voor het eten te zorgen.»

Hij hing de lantaren weer aan de haak en ging naar buiten. Hij maakte echter niet direct vuur, maar keek langzaam om zich heen, afwezig maar toch met het besef dat hij dit beeld nooit meer zou vergeten. Geen boom, geen rotsblok, geen ster in de lucht zou hij nog ooit vergeten; zoals een fotografische plaat een beeld registreert, zo zou dit toneel in zijn brein gegrift blijven.

Nog altijd beefde hij een beetje. Hij moest zich ertoe dwingen brandhout bijeen te rapen om het vuur nieuw leven in te blazen. Hij maakte het groter dan nodig was voor koken alleen; hij had behoefte aan warmte om de kilte uit zijn huiverende lichaam te verjagen. Zelfs het paard, te moe om aan grazen te denken, kwam bij de knetterende vlammen staan om van de warmte te genieten.

Jackson herinnerde zich het dier met een scherp steekje van medelijden. Hij zadelde het af en wreef het droog. Daarna zette hij het vast op een plekje met groen gras niet ver van het vuur. Aldus verzorgd begon het tevreden te grazen. Jackson knikte voldaan. Goed gevoed en uitgerust zou het dier de volgende morgen weer een betrouwbaar reisgezel zijn. Maar waarom eigenlijk zo snel weer vertrekken? Waarom niet wat langer hier blijven om goed tot rust te komen?

Toen hij zich omkeerde, zag hij het meisje bezig bij het vuur. Ze had zich haastig gekleed en haar haren in een rafelige wrong op het achterhoofd gedraaid. Ze had een deken om de schouders zodat ze wel een squaw leek. Maar in het licht van de vlammen zag hij de sterke goed gevormde handen bezig stukjes hertevlees aan aangespitste takken te rijgen en hij zag haar ogen glanzen toen ze even opkeek. Hij liep langzaam naar haar toe, haar beeld dorstig indrinkend.

«Doe hier even wat water in,» zei ze en overhandigde hem de koffiepot. Hij liep naar de beek om de pot te vullen. Het water was ijskoud en hij keerde naar het vuur terug met verstijfde vingers, maar een nog intenser koude begon zich langzaam te verspreiden in zijn hart.

Het was haar bijna abnormale kalmte die hem verontrustte. Maar misschien was het beter voorlopig nog niets te zeggen, eerst te eten en te roken; dan zouden later de woorden misschien wel vanzelf komen. Of misschien was het zelfs nog beter tot de volgende morgen te wachten en de zaak dan in alle kalmte en rust uit te praten.

Hij nam met gekruiste benen op een half verrotte boomstronk plaats, tegenover haar zodat hij haar aan kon kijken zonder het hoofd te moeten wenden. Ze bleef kalm het vlees roosteren. Even kalm alsof ze alleen was met een klein kind in plaats van

met een man. Terwijl hij nu de koffiepot boven het vuur hing, troffen zijn

blikken de hare.

Ze wendde de ogen niet direct af en hij meende er zelfs een vaag glimlachje in te lezen.

Jackson richtte zich snel op en bij haar neerknielend sloot hij haar in zijn armen. Ze keek hem recht in de ogen, maar het glimlachje was uit de hare verdwenen. Hij kuste haar en haar lippen bleven koud en gevoelloos onder de zijne. Er was geen weerstand, maar er was nog minder overgave. Hij maakte zich van haar los, verbaasd en gekrenkt.

«Je beeft helemaal, Jesse,» zei ze met de kalmste stem van de wereld. «Zal ik een deken halen om rond je schouders te slaan? Het is een koude avond.»

«Ja,» zei Jackson, «het is een koude avond, maar ik heb geen deken nodig, dank je.»

Hij verviel tot zwijgen, soms naar het vuur starend en dan weer naar de handen van het meisje die bezig waren met het vlees, maar in haar gezicht durfde hij nauwelijks kijken. Omdat de uitdrukking die hij er in las hem met vrees en verbittering vervulde.

Toen het vlees gaar was begon hij werktuiglijk te eten. Al zijn eetlust scheen eensklaps verdwenen. Het smakelijke sappige vlees was niet meer dan een korst oud brood voor hem. «Wat is er, Jesse?» vroeg ze. «Smaakt het niet?» Ze keek hem kritisch vragend aan. Bijna alsof hij een kind was dat de moeder altijd veel last bezorgde aan tafel.

«Grote God,» zei Jackson, «wat ben je ver van me af, Mary!»

«Hoe kom je daar nu bij, Jesse?» antwoordde ze. «Als je je hand uitsteekt kun je me aanraken. Weet je wat... je doet niet genoeg zout op het vlees. Daarom smaakt het je natuurlijk niet.»

Hij hield op met eten en staarde haar aan. «Je wilt me zeker niet begrijpen, hè?» zei hij. «Lekkere warme koffie zal je goed doen,» zei ze. «Daar krijg je het warm van. Je hebt zwarte kringen onder je ogen van vermoeidheid. Je hebt veel te ver gereden vandaag. Je moet je niet zo inspannen, Jesse.»

Ze schonk een kroes koffie in en overhandigde hem die. Jackson nam de kroes aan en begon met kleine teugjes te drinken. De koffie was zo gloeiend heet dat de tranen hem in de ogen kwamen. Hij durfde haar niet aan te kijken uit angst dat ze het als weke sentimentaliteit zou opvatten. Tranen in de ogen van Jesse Jackson.

Wel, vrouwen waren dergelijke vreemde wezens dat je de gekste conclusies van ze kon verwachten. Hij had gedacht dat alles vanzelf goed zou komen als hij haar eenmaal terug gevonden had, maar nu wist hij zich deerlijk vergist te hebben. «Er is iets met je gebeurd, Mary,» zei hij in het vuur starend. «Ja?» zei ze.

«Wat is het?» vroeg hij.

«Dat kan ik je niet zeggen. Maar je beeft helemaal, Jesse. Zal ik toch die deken maar halen...»

Ze had zich al half opgericht, maar Jackson zei haastig:

«Het komt niet door de kou, Mary. Ik heb je iets te zeggen.»

«Misschien kun je daar beter mee wachten tot je goed geslapen hebt,» zei ze, weer plaatsnemend. «Morgen zullen we wel praten.»

Hij bleef haar aankijken met diepe verwondering. Zo diep was zijn verwondering dat hij al zijn schroom vergat. «Je bent veel veranderd,» zei hij.

«Ja,» antwoordde ze.

Slechts dat ene woordje, zonder enige verbittering uitgesproken, maar met iets onherroepelijks dat hem deed huiveren.

«Weet je, Mary,» vroeg hij, «waarom ik me plotseling onzichtbaar heb gemaakt die dag?»

«Ik heb het geraden,» zei ze. «Die vriend van je met die gevangeniskleur had er iets mee te maken.»

Het was een vrij scherp antwoord, maar niet scherp genoeg om hem tot zwijgen te doen brengen.

«Larry Burns,» vervolgde Jackson, «stond daar opeens aan het raam. Zodra je weg was, sprak hij me aan. Hij vluchtte voor zijn leven. De honden van de posse zaten hem vlak op de hielen. Zijn handen waren geboeid. Hij had tweehonderd mijl gereden in twee dagen. Hij keek me aan als een hond die om een slok water vroeg... een stervende hond. Er was geen tijd om het je uit te leggen. Het was een kwestie van seconden. Kun je dat begrijpen?»

«Dus je sprong het raam uit, nam zijn paard over en leidde de posse op een dwaalspoor. Komt het daarop neer?» zei ze.

«Daar komt het op neer, ja,» antwoordde hij. Nu hij erop terug keek, schaamde hij zich er niet voor. Integendeel, hij was er een beetje trots op. Hij wachtte op haar commentaar. Maar ze bleef zwijgend in het vuur staren alsof het iets doodgewoons was dat hij haar had verteld. Hij vervolgde: «Het was een duivels karwei. De mustang die Burns had bereden, was doodop. Maar toch slaagde ik erin weg te komen. Ik reed over die boom... je weet wel die daar over de kreek gevallen is.»

«Ben jij daar overheen gereden?» vroeg ze, eensklaps opkijkend.

«Ja,» antwoordde hij en wachtte opnieuw op commentaar. «Dat was nogal riskant,» zei Mary.

En meer zei ze niet. Alle glorie van die heldendaad scheen eensklaps te verbleken. Het leek opeens niet meer dan roekeloze waaghalzerij, onverantwoordelijk kwajongenswerk.

«Wel, er zat niets anders op,» zei lackson. «Maar een poosje later moest ik van paard wisselen in het volle zicht van de posse. Ik pakte een van Grogans knollen. Je weet wel waar hij ze tegenwoordig heeft staan?»

«Ja, dat weet ik. Daarmee maakte je je tot een paardendief, Jesse! »

En nog altijd die tergende kalmte!

«Daarmee maakte ik me tot een paardendief,» beaamde hij. «En het was marshal Tex Arnold die de posse aanvoerde. Jaren heeft hij ervan gedroomd achter mij aan te kunnen jagen en nu heeft hij zijn kans eindelijk gekregen.»

«Ik ken Tex Arnold,» zei ze. «Ik weet zeker dat je veel plezier aan hem zult beleven.»

«Veel plezier?» echode hij. «Wat bedoel je?» «Och, Jesse,» zei ze geduldig, «je weet goed wat ik bedoel. Als er nog twee of drie Tex Arnolds meer achter je aan zaten, zou je pas echt in je sas zijn. Want dit is je lust en je leven, dit... dit dansen op het slappe koord, dit verstoppertje spelen met de wet, dit goochelen met revolvers en geweren. En daarom ben ik blij dat het zo gelopen is tussen ons, ook al heeft het in het begin dan pijn gedaan. Maar ik weet dat die twee dingen nu eenmaal niet samengaan.»

«Welke twee dingen?» vroeg Jackson. «Een gezin en de misdaad,» antwoordde ze. Dat deed hem opspringen. Ze boog zich een eindje naar hem toe. Hij las nu pijn op haar gezicht in plaats van die onwezenlijke kalmte.

«Ik ben een vrouw die kinderen wil hebben,» zei ze. «Een gezin stichten. Het zit in mijn bloed. Maar ik zal mijn kinderen nooit een vader geven wiens handen niet zuiver zijn. Ik dacht dat je gebroken had met het verleden. Maar nu zijn mijn ogen geopend voor de waarheid. En niets zal die waarheid nog ooit voor me kunnen veranderen.»

Hij keek haar aan met een vreemd verwrongen glimlachje, zoals ze dat nog nooit op zijn gezicht gezien had. En ze begreep het. Hij had de wereld altijd naar zijn hand kunnen zetten. Hij was altijd de overwinnaar geweest en het viel hem nu zwaar de nederlaag te accepteren.

Zijn stem had een schorre klank toen hij zei: «Betekent dit dat het uit is tussen ons? Voorgoed?»

Ze antwoordde rustig zonder enige opwinding, maar juist daarom des te overtuigender.

«Ja, het is voorgoed uit tussen ons,» zei ze. «Omdat ik weet dat het uiteindelijk het beste voor ons zal zijn. En ik weet dat jij dat op de duur zelf ook zult gaan inzien, ook al doet het je

nu een beetje pijn...»

«Ja,» antwoordde Jackson, «het doet een beetje pijn. En ook de gedachte wat er hierna zal komen doet pijn. Je zult iemand anders vinden, een beter man dan ik ongetwijfeld. Maar toch zal het als een messteek tussen mijn ribben zijn.»

Ze gaf geen antwoord, bleef strak in het vuur kijken.

«Weet je, Jesse,» zei ze dan. «Het lijkt me beter dat je niet te lang hier blijft.»

«Hinder ik je dan, Mary?» vroeg hij.

«Er is een man hier geweest vanavond,» zei ze. «Hij heeft hier gegeten. Hij maakte een oprechte betrouwbare indruk. En hij leek me wel iemand die van zich af kon bijten ook. Hij heeft getracht wat leugens bij me op te hangen, maar je kon wel zien dat dat werk hem niet lag.»

«Wat voor leugens?» vroeg Jackson. «Leugens over wat hij hier kwam doen en waar hij heen ging en dat soort dingen.»

«En?» zei Jackson.

«Die knaap zat achter iemand aan,» zei ze. «Misschien wel achter mij... waarom weet ik niet. Maar hij scheen blij me gevonden te hebben. Vertel eens Jesse, weet de marshal dat je mij gevolgd bent?»

«Ja, dat weet hij,» antwoordde Jackson.

«Dat zou weleens kunnen betekenen,» zei ze, «dat ze jou via mij zouden trachten te vangen, niet waar?»

«Zou kunnen,» zei Jackson.

«Als ik jou was,» zei ze, «zou ik mijn paard opzadelen en maken dat ik weg kwam.»

Hij scheen haar nauwelijks te horen. Hij staarde over haar hoofd heen de nacht in.

«En, Jesse?» zei ze.

«Neem me niet kwalijk,» zei Jackson. «Ik stond even na te denken. Ik ga al. Maar ik dacht even na over wat ik je nog zou kunnen zeggen. Het een of andere magische woord dat de ban zou kunnen breken. Als ik nu eens zei, Mary, dat ik nog ontzettend van je hou?»

«Ik had liever dat je dat niet deed,» zei ze heel ernstig.

«Goed, dan zal ik het niet zeggen,» zei hij. «Dan valt er verder niets meer te zeggen tussen ons. Dan ga ik nu maar, Mary.»

Maar hij bewoog zich niet. Hij bleef staan waar hij stond en zij, hem gadeslaande voelde zich eensklaps overspoeld door een golf van liefde en tederheid en medelijden. Ze bedekte haar ogen met haar hand om haar tranen te verbergen. Dan werd de lange stilte tussen hen eensklaps verbroken, niet door henzelf, maar door het hinniken van een paard ergens hogerop in het ravijn. En het werd beantwoord door een ander paard ergens daar beneden en de echo plantte het geluid voort en gaf het diepte en kracht.

Mary sprong geagiteerd op. Maar Jackson zei slechts : «Daar zijn ze al. Tex Arnold laat er geen gras over groeien, wel?»

Het meisje wierp een bange, snelle blik om zich heen. Het waren de hoogte en de steilte van de ravijnwanden die ze met haar ogen mat. Ze wees.

«Zie je, Jesse?» hijgde ze. «Het is een flessenhals. Je zit hier als een rat in de val. De weg naar beneden is al afgesloten. Die naar boven misschien ook, maar daar ligt je enige kans. Schiet op, Jesse! Schiet in 's hemelsnaam op!»

«Och, ik heb geen haast,» zei Jackson. «Vertel me eens wat van je plannen.»

«Waar heb je het in Godsnaam over?» riep ze uit. «Wil je me gek maken?»

En toen hij geen antwoord gaf, liep ze naar hem toe en schudde hem heftig bij de armen.

«Jesse,» zei ze met haar stem schril van opwinding, «begrijp je het dan niet? Ze zullen de vallei aan weerszijden afsluiten! Ze zullen aan beide kanten een kordon leggen...»

«Ik stond er alleen maar over te denken,» zei hij, «of ik ze hier zou opwachten.»

Ze wierp hem een verbijsterde blik toe.

«Wat bedoel je?»

«Nee, ik zal ze hier niet opwachten,» zei hij. «Het heeft geen zin jou aan de aanblik van bloedvergieten bloot te stellen.»

«Wil je dan niet vluchten?» vroeg ze.

Hij maakte een snel handgebaar, een klein ongeduldig trots gebaartje.

«Weet je, Mary,» zei hij zachtjes, «een tijd lang vind je het niet erg opgejaagd te worden als een stuk wild. Maar na een poosje begint het je de keel uit te hangen. Het begint me nu een beetje de keel uit te hangen dat marshal Tex Arnold zich ten koste van mij een reputatie wil opbouwen. Een beetje veel. Ik voel er niets voor als maar te blijven vluchten.»

Ze werd bleek en dat ontging hem niet.

«Dit klinkt misschien een beetje stoer,» zei hij, «maar zo bedoel ik het toch echt niet.»

Ze greep hem eensklaps bij de handen, die handen slank en gevoelig als die van een vrouw. Die handen waren nu koud, koud als ijs. Maar toch kon ze de nerveuze kracht erin voelen.

«Jesse,» zei ze, «kijk me aan.»

Hij keek haar recht in de ogen.

«Nee, niet aan iets anders denken,» zei ze.

«Dat doe ik niet,» antwoordde hij. «Ik denk alleen aan jou.»

«Ik heb je gekwetst,» zei het meisje. «En daarom ben je bokkig en opstandig. Daarom wil je vechten. Maar doe het niet, ik smeek het je. Tot nu toe heb je je handen zuiver weten te houden. De mannen die je geveld hebt, hadden de dood dubbel en dwars verdiend, ze hadden er zelf om gevraagd. Maar als je een eerlijk rechtschapen man doodt, iemand die alleen maar zijn plicht doet, dan zul je mijn hart breken... omdat je dan je hele leven lang onder de schaduw van de wet zult moeten leven. Doe het niet, Jesse. Beloof me dat je het niet doet.»

Jackson glimlachte haar toe en het glimlachje deed haar huiveren.

«Ik zie niet in waarom ik jou iets zou moeten beloven, Mary,» zei hij. «We hebben elkaar niets meer te zeggen. Jouw plannen zijn de jouwe; je wilt er me niets van vertellen. En mijn plannen zijn de mijne en ik zou niet weten waarom ik er jou wel iets over zou moeten vertellen. Het enige wat ik je zeggen kan, is dat ik wel zin heb in een beetje sensatie. Ik ben zo lang een brave rancher geweest, dat ik weleens wat anders wil. Zelfs een dokter zou me verandering voorschrijven, denk ik.» En hij glimlachte dat kille, flauwe glimlachje dat al zoveel mannen van diepe wanhoop had vervuld.

«Is dat alles wat je te zeggen hebt?» vroeg ze ademloos. «Probeer je niet te ontvluchten? Zadel je niet eens je paard op?»

«Nee, ik loop wel naar beneden,» zei hij.

«Niet naar beneden!» smeekte ze. «Die weg is al afgesloten. Je hebt dat paard daar gehoord.»

«Ik wil niet direct vluchten. Ik loop gewoon daarheen,»

antwoordde Jackson.

«Jesse,» smeekte ze, «zonder paard...»

«Die knol van me is doodop,» zei hij.

«Pak de mijne dan. Die is nog vrij fris!» drong ze aan.

«Jouw paard nemen?» glimlachte Jackson. «Nee, dat kan ik echt niet doen. Zeker niet nu er zoveel betere paarden voor het grijpen zijn. Dat van Tex Arnold bijvoorbeeld. Misschien neem ik dat wel mee vannacht.»

Ze kreunde en verborg het gezicht in de handen.

«Nee, ik zal er geen moord voor plegen als je daar bang voor bent,» zei hij. «Of ze zouden me het vuur wel heel na aan de schenen moeten leggen...»

Hij zweeg en ze begreep dat verdere smeekbeden nutteloos waren.

«Vaarwel, Mary,» zei hij.

Door een mist van tranen zag ze hem gaan met snelle, soepele schreden. In zijn gang kwam heel zijn sierlijke katachtige macht tot uiting.

Hij sprong over het beekje, keerde zich om en wuifde. Daarna werd hij opgeslokt door de nacht.