HOOFDSTUK X

Jackson had nog niet ver gelopen toen hij geweerschoten hoorde knetteren boven zich en hij wist dat de bovenuitgang van de canyon nu versperd was. De schoten werden van beneden beantwoord en even later drong een triomfantelijk geschreeuw tot de oren van de opgejaagde man door.

Jackson bleef staan. Hij bevond zich op een vrij grote open plek en had over de boomtoppen een vrij uitzicht op de zwarte steile wanden van het ravijn. Het vage silhouet van een ruiter was langs de ene wand zichtbaar en aan de overzijde ontdekte hij er even later nog twee.

Ze hadden geen enkel risico genomen. Het moest een waar legertje zijn dat door Tex Arnold was opgetrommeld om deze val uit te zetten. Het was typisch Arnold. Hij ging altijd zeer grondig te werk als een generaal die elke kans op een verrassing wil uitsluiten.

Jackson glimlachte stoïcijns in het donker. Het was een dichtgeweven net dat door de canyon gesleept zou worden om hem te vangen, maar er is een goed net nodig om een gladde aal

te verschalken.

Hij hoorde stemmen beneden zich en zag toen vuren opvlammen in de nacht, lange, beverige, rode vingers tussen de donkere silhouetten van de bomen.

Hij begreep terstond de bedoeling daarvan. Ze ontstaken waakvuren. Ze zouden het daglicht afwachten om de canyon uit te kammen en hadden deze vuren ontstoken om de vis geen kans te geven onder dekking van de duisternis uit de fuik te ontsnappen. Ook dat was tekenend voor de grondigheid waarmee Tex Arnold altijd te werk ging.

Ver achter hem was Mary en ook zij zou deze geluiden horen en de vuren zien. En hij vroeg zich af wat er door haar heen zou gaan en of er pijn zou zijn in haar hart. Tex Arnold en zijn leger van mensenjagers kon hij lezen als een open boek. Maar met vrouwen was het anders. Hij had gedacht het meisje te kennen, maar hij had zich vergist. Ze had hem uit haar leven gebannen; ze had een barrière tussen hen opgericht die onoverkoombaar was gebleken voor hem.

Hij zette die ontmoedigende gedachte van zich af. Er waren nu andere dingen om aan te denken. Misschien had ze wel gelijk, misschien was dit wel het leven dat hij zocht.

Behoedzaam sloop hij verder tot hij de rij kampvuren die zich dwars over de canyon uitstrekte geheel kon overzien. Hij kon ook de donkere silhouetten zien van mannen die met brandhout liepen te sjouwen en hij kon de bijlslagen horen van anderen die bezig waren nog meer hout te hakken.

Een eindje verder vond hij een paar bosjes verdord struikgewas. De takken gaven gemakkelijk mee toen hij eraan trok en hij verzamelde een hele massa. Alles optastend in zijn armen zodat hij er zelf door gecamoufleerd werd, stapte hij verder.

Het eerste vuur ontwijkend liep hij door naar het tweede. Tussen de takken van zijn last door kon hij de anderen zien. Ze waren allemaal tot de tanden gewapend en behalve degenen die aan het werk waren, zag hij anderen die alleen maar de wacht hielden. De meesten van hen droegen hagelgeweren en bij die aanblik huiverde zelfs Jackson even.

Met geweren en revolvers kan een man enig risico nemen, maar met een hagelgeweer ligt de zaak anders. Zelfs de slechtste schutter kan ermee raak schieten; hij hoeft praktisch alleen maar te wijzen.

Met die gedachte sjokte Jackson verder met zijn last en het vuur passerend smeet hij zijn takken op de grote hoop die daar al lag opgetast om als reservevoorraad te dienen.

Hij zag dat het gras aan zijn voeten zwartgeblakerd was en snel haalde hij er zijn handen doorheen en streek vervolgens door zijn gezicht.

«Hee jij daar, gooi wat meer op het vuur!» zei een arrogante stem, hem naderend.

Jackson zag het gebaar van de wijzende arm en gehoorzaam graaide hij de juist neergeworpen last weer bijeen.

«Niet zoveel!» brulde de ander. «Wil je de hele boel in de fik steken, stomme idioot?»

Even gehoorzaam liet Jackson de helft van zijn last vallen en smeet de rest in het vuur. De takken die Jackson had meegebracht, waren kurkdroog en het vuur laaide prompt zo hoog op dat de vonken eraf vlogen. En prompt ook klonk een woedende stem ergens vlakbij:

«Wie heeft dat gedaan? Welke idioot heeft al dat hout op het vuur gegooid?»

«Die stommeling hier!» riep de man die Jackson de order gegeven had. «Die snotaap hier, te stom om voor de duvel te dansen!»

«Breng hem eens hierheen,» riep de ander, die het bevel scheen te voeren. «Zwakke schakels kunnen we niet hebben in de keten. Niet nu we achter Jackson aan zitten. Breng hem eens hierheen!»

«Ik kom al!» zei de bewaker en hij vatte Jacksons slanke arm in een greep als van een bankschroef en sleepte hem naar voren.

Jacksons hoed was breedgerand en daar was hij immers dankbaar voor, evenals voor het roet dat hij op zijn gezicht had gesmeerd. Want hij had de stem van de tweede spreker al herkend en nu herkende hij ook diens gezicht

Het was Tex Arnold die persoonlijk de leiding had over het afgrendelen van de canyon, met geweren, met vuur en met talloze waakzame ogen.

Naast Arnold die zelf geen wapen had getrokken, stond een waakzame cowboy met een kortgezaagd hagelgeweer in de kromming van zijn arm. En het was op dat hagelgeweer dat Jackson zijn aandacht richtte, meer dan op de marshal zelf. «Wie ben jij? Wie heeft jou voor dit werk aangenomen?» informeerde Arnold woest. «Heeft Wendell je aangenomen?»

«Jawel, sir,» zei Jackson ootmoedig. «Zeg dat nog eens... wie ben jij?» vroeg Tex Arnold achterdochtig.

Zou hij Jacksons stem herkend hebben? Deze barstte op dat moment toevallig in een hoestbui uit, zo hevig dat hij geen woord meer kan uitbrengen.

«Wie ben je?» herhaalde Arnold. «Hoe is je naam?» «De... de... rook...» hikte Jackson tussen de hoestvlagen door.

«De een of andere snotaap die op een avontuurtje uit was natuurlijk,» zei de bewaker. «Ik snap niet dat Wendell hem aangenomen heeft.» Hij voegde eraan toe: «Maar we zullen niet lang meer last van hem hebben. Pak jij je paard maar en maak dat je weg komt, kwajongen.»

« Zeker, sir,» zei Jackson gedwee.

En hij stapte langs de marshal heen naar de rij paarden, een eindje verder tussen de struiken. Nog drie stappen en hij zou de beschutting van de bosjes bereikt hebben.

«Blijf eens even staan!» schreeuwde Tex Arnold eensklaps. Jacksons spieren spanden zich, maar hij herinnerde zich nog bijtijds het hagelgeweer. Hij bleef staan en keerde zich om, er zorg voor dragend zich daarbij nog iets dichter naar de beschermende schaduwen van de bosjes te werken.

«Blijf staan,» herhaalde Arnold. «Er is iets dat me bekend voorkomt aan jou. Houd hem onder schot, Mike!»

«Ik heb hem mooi op de korrel,» zei Mike. «Ik heb je nu al drie keer gevraagd hoe je heet,» zei Tex Arnold. «Kom terug en zeg me wie je bent. Vooruit voor de dag ermee. Hoe heet je?»

«Jackson, idioot!» schreeuwde de ander en de knal van zijn razend snel getrokken revolver was als een uitroepteken achter zijn woorden, terwijl een kogel Mikes dijbeen doorboorde.

Mike vuurde nog, maar hij was zijn richtingsgevoel kwijt en het schot hagel gierde weg over Jacksons hoofd.

Toen kwam Tex Arnolds revolver in actie. Hij richtte geconcentreerd, maar de zigzaggende gestalte van de wegspringende vluchteling vormde een te beweeglijk doelwit. De .45 kaliber kogel floot weg tussen de bosjes en Jackson haastte zich naar de rij paarden.

Zelfs die had de marshal onder speciale bewaking geplaatst, maar toen de man die daar wacht liep het tumult bij de vuren hoorde, besloot hij te hulp te snellen zonder acht te slaan op de gestalte die tussen de bosjes aan kwam sluipen.

Dat gaf Jackson het beetje voorsprong dat hij zo hard nodig had. Aan het einde van de rij zag hij een grijs paard staan en hij wist dat grijs de lievelingskleur van de marshal was. Die van Jackson ook trouwens.

Een snelle haal met zijn mes, een snelle sprong in het zadel; en terwijl hij wegstormde met de grijze hoorde hij een verbijsterde stem uitroepen:

«Tex! Tex Arnold! De duivel is er met jouw paard vandoor!»

 

Er heerste een gezellige stemming op de veranda van de Sapphire Saloon op deze mooie zaterdagmiddag. Twintig stevige stoelen stonden er in een lange rij geschaard en zoals meestal op een mooie zaterdagmiddag waren bijna alle stoelen bezet.

Iedereen had wel een woord, een opmerking of zelfs een hele volzin om de conversatie gaande te houden terwijl de converserenden al naar gelang van persoonlijke behoefte van tijd tot tijd opstonden om zich aan de bar van een teug nieuw spraakwater te voorzien.

De enige die geen deel nam aan het gesprek, was een slanke jongeman die op de laatste stoel van de rij was gezeten. Dit werd hem echter nauwelijks kwalijk genomen, in de eerste plaats omdat hij nog jong was, in de tweede omdat hij een vreemdeling was en in de derde omdat hij veel van een groentje had, ook al wisten zijn slanke handen zijn sigaretten met opmerkelijke bekwaamheid te fabriceren.

Maar hij zei nauwelijks iets. Hij scheen zelfs nauwelijks te luisteren, maar zat een beetje melancholiek voor zich uit te staren, terwijl de conversatie op de veranda ongeveer als volgt verliep: «Ik heb gehoord dat Henry Clay Tucker nieuwe keukenhulp heeft.» Het was een man met een statige ringbaard die met dit nieuws kwam.

«Weer zo'n Chinees net als altijd?»

«Nee, een meisje ditmaal, en een schoonheid ook!»

«Zeg dat wel, een schoonheid, ik heb haar zelf de was zien ophangen in de achtertuin.»

«Wat heb je aan schoonheid? Wacht maar eens tot ze veertig zijn en wat is er dan van over?»

«Zo is het. Rimpels en een hangkin.»

«Mooie vrouwen geven je alleen maar een hoop last en gedonder.»

«Zeg dat wel. Kijk maar eens naar Jackson.»

«Wie zei daar iets over Jackson?»

«Ik zei dat Jackson ook mooi de sigaar is geworden door een vrouw.»

«Hij is bij lange na nog niet de sigaar.»

«Maar hij is wel op de loop.»

«Maar hij is nog lang niet de sigaar. Vraag dat maar eens aan Tex Arnold.»

«Ik heb gehoord dat Tex Arnold zijn ontslag heeft ingediend.»

«Dat was wel te verwachten ook nadat hij zich twee keer achter elkaar in de maling heeft laten nemen door Jackson.»

«Daar kun je een man niet naar meten. Jackson is iedereen te slim af.»

De slanke man aan het einde van de rij sloeg de benen over elkaar en begon zijn voet te zwaaien met een onregelmatig,

ongeduldig ritme.

«Maar ze hebben Tex Arnolds ontslag niet aanvaard.»

«Ze zullen wel wijzer zijn. Een beter marshal dan Tex Arnold zullen ze niet gemakkelijk vinden. En hij is machtig vlug met een schietijzer ook.»

«Maar niet zo vlug als Jackson.»

«Maar jij doet het hem toch niet na!» Voor de eerste maal nam de slanke jongeman aan het einde van de rij nu het woord:

«Wie is Henry Clay Tucker?»

Hij zei het zachtjes tegen de man naast zich en deze antwoordde :

«Oh, hij is de vader van een joch dat zich pas bij die moordenaarsbende van Doc Hayman heeft aangesloten. En hij is er knap kapot van, dat verzeker ik je. Hij heeft een ranch daar langs de weg naar Dole.»

«Ik meen weleens van hem gehoord te hebben,» zei de ander.

«Dat kan wel, ja. Als er iemand door het ongeluk achtervolgd wordt, dan is hij het wel.»

«Hoe dat zo?»

«Nou, eerst is zijn vrouw heel jong gestorven en bijna vlak erop hun dochter. En nu heeft zijn zoon zich bij die bende van Hayman aangesloten.»

«Waarvoor?» vroeg de slanke jongeman.

«Waarvoor doen die jonge blagen dat?» antwoordde de ander. «Misschien begon het hem de keel uit te hangen steeds tegen zijn vaders zuur gezicht aan te kijken. Niet dat je dat de oude Tucker kwalijk kunt nemen met al die tegenslag die hij gehad heeft.»

De man op de stoel ernaast die het gesprek had gevolgd, droeg er nu zijn steentje toe bij:

«Het was een kaartschuld.»

«Meen je dat?»

«Jazeker. De jonge Jack Tucker heeft zich te grazen laten nemen door Pete Burrow. Kostte hem honderdvijftig dollars en hij kon maar de helft betalen. Zijn ouwe heer wilde de rest niet bijlappen en toen heeft die stomme blaag zich aan Hayman verkocht.»

«Dus daarom is de jonge Jack naar de Willow Lane gereden?»

«Precies. Jack is altijd een wildzang geweest, maar hij was tenminste eerlijk. Maar nu heeft hij zijn eigen doodvonnis getekend en gaat hij naar de hel.»

«Zeg dat wel! Hayman neemt ze allemaal met zich mee naar de hel.»

De man op de laatste stoel zei:

«Hayman, is dat niet die knaap die de kluis van de Wells Fargo heeft beroofd en de drie bewakers vermoord?»

«Ja, dat was Hayman.»

«Op zijn dooie eentje?»

«Ja. Hij heeft nog wel sterker staaltjes uitgehaald op zijn dooie eentje als hij met zijn rug tegen de muur stond. Die knaap is levensgevaarlijk.»

Een andere man die de laatste opmerking gehoord had, mengde zich nu in het gesprek:

«Die zou ik weleens met Jackson in de slag willen zien.»

«Hayman? Die is in staat om zelfs Jackson te verpakken en verzakken.»

De man aan het einde van de rij stond op en rekte zijn lenige lichaam uit, langzaam alsof hij elke spier wilde beproeven. Daarna fabriceerde hij zich een sigaret, gaf zich vuur en stapte de veranda af tussen de twee watertroggen. Hij liep langs de rij paarden aan het bindrek en bleef staan bij een fraaie grijze ruin.

«Kijk uit!» waarschuwde de man met de ringbaard. «Die vos daar is in staat je het hoofd van de romp te trappen!»

«Bedoel je deze vos hier?» vroeg de slanke vreemdeling. En met roekeloze onverschilligheid legde hij een hand op de flank van de vos in kwestie.

«Die ja!» donderde de baardige man. «Pas op of hij trapt je tot moes!» De vreemdeling glimlachte.

«Hij schijnt vandaag zijn dag om te trappen niet te hebben,» zei hij en zich nonchalant tussen de vos en zijn eigen paard wringend bond hij het laatste los en steeg op. Er viel een korte stilte terwijl hij wegreed. «Wat zou dat voor een knaap zijn?» vroeg de baardige man

verbaasd.

Maar daarop moest men het antwoord schuldig blijven.