HOOFDSTUK VIII

Toen de marshal het plan om de omgeving uit te kammen in werking bracht, droeg hij de moeilijkste taak aan Wendell op, namelijk het doorzoeken van het ruwe onherbergzame gebied in het hooggebergte rond de boomgrens.

Want hij wist dat Wendell de geduldigste en beste spoorzoeker van al zijn mannen was, en twee volle dagen lang zocht Wendell dan ook bijna alsof hij geen vrouw zocht, maar een klein juweel dat daar ergens tussen een rotsspleet verborgen lag, zo volhardend en nauwgezet ging hij te werk.

Het was een sombere kille dag en de ijzige bergwind die van de besneeuwde toppen omlaag kwam, verkilde Wendells slanke pezige lichaam tot op het gebeente. Zijn wangen zagen blauw en zijn ogen waren bloeddoorlopen van de snerpend koude wind. Maar geen ogenblik kwam het in Wendell op terug te keren of zijn rit zelfs maar te verkorten op deze bitterkoude dag. Hij bevond zich nu vlak aan de boomgrens. Ver beneden hem lagen de dichte pijnwouden als een mantel rond de schouders van de bergen maar hier boven wisten slechts enkele wanstaltig misvormde dwergsparren en andere taaie pioniers het naakte bestaan te redden.

Zijn paard beklom een naakte heuvel en op de kam aangekomen, bleef het eensklaps uit eigen beweging staan, zo ijzig koud was de wind waardoor het dier plotseling werd overvallen. Wendell boog het hoofd om zich enigermate tegen de snerpende kilte te beschermen en daarbij vielen zijn blikken op een ondiep ravijn, schaars begroeid met struikgewas en wat geboomte.

Hij daalde zo snel als hij kon in het ravijn af, niet omdat hij het noodzakelijk achtte het te doorzoeken, maar omdat zelfs zijn taaie kracht niet opgewassen was tegen die bijtend koude

bergwind.

Eenmaal binnen de beschutting van de ravijnwanden waar de wind geen vat meer op hem had, kon hij weer wat vrijer ademhalen en voelde hij hoe het zonlicht met zijn koesterende warmte geleidelijk zijn tot op het merg verkilde lichaam begon te ontdooien.

Hij besloot het ravijn in opwaartse richting te volgen. Gemakkelijker en comfortabeler zou het geweest zijn als hij de tegenovergestelde richting had gekozen, maar daarmee zou hij tegen de instructies van de marshal in gehandeld hebben en dat was voor een man van Wendells gehalte iets ondenkbaars. Overigens reed hij ook hier beschut tegen de wind en terwijl hij langzaam de kronkelingen van het smalle ravijn volgde, begon zelfs een behaaglijke soezerigheid de gebruikelijke waakzaamheid van de assistent-marshal te verdringen.

Dan echter werd zijn aandacht eensklaps getrokken door iets wat hij op deze grimmige hoogte zeker niet verwacht zou hebben - een oude mijnschacht vlak onder de wand van het ravijn met vlak ervoor een huis. Of een huis kon het nauwelijks genoemd worden, eerder een hut of een onderkomen. Het was opgetrokken van ruw in elkaar getimmerde stammen en het maakte de indruk al jaren niet meer bewoond te zijn. Alleen een hoop takkebossen op het dak van de hut scheen op vrij recent gebruik te wijzen.

Hij besloot er eens een kijkje te gaan nemen, eerder geleid door zijn plichtsgevoel dan door hoop op succes. Want de kans in een zo barre eenzame omgeving een jong meisje te vinden, was natuurlijk uitgesloten. Niettemin steeg Wendell af en stapte het huis binnen. En onmiddellijk zag hij dat de hut wel degelijk bewoond was. De lemen vloer was keurig aangeveegd, op de primitieve houten kooi lagen netjes opgevouwen dekens. Aan een der wanden ontdekte hij een regenzeil en op de ruw houten tafel zag hij naaigerei liggen. Hij had natuurlijk zelf ook naald en draad bij zich voor provisorisch verstelwerk, maar aan de bewoner van deze hut zou hij nog een voorbeeld kunnen nemen, bedacht hij, terwijl hij de klosjes garen van allerlei kleur en de naalden van allerlei afmetingen bewonderend bekeek.

In een der hoeken stond een kanvaszak die uitpuilde van een aantal niet uitgepakte artikelen. Hij stapte erheen en bukte zich al om de zak te openen, maar een zeker aangeboren gevoel van fatsoen en betamelijkheid om niet in de spullen van anderen te neuzen, weerhield hem ervan.

Hij stapte weer naar buiten en begon zich een sigaret te draaien in het koesterende zonlicht.

Met zijn gedachten bij Jackson stond hij te roken toen hij eensklaps hoefslagen hoorde naderen door het ravijn. De assistent-marshal trok zich haastig terug tussen de bosjes terzijde van de hut, zijn mustang aan de teugels mee leidend.

Misschien was het een overbodige voorzorgsmaatregel, maar je kon nooit weten. Mensen die er de voorkeur aan gaven zover van de beschaafde wereld te wonen konden brave prospectors zijn, wereldvreemde kluizenaars, maar ook bandieten even gevaarlijk als wilde dieren en veel geslepener. Hij spande en ontspande zijn rechterhand enkele malen om zich ervan te verzekeren dat stijve vingers hem niet zouden hinderen als hij van zijn Colt gebruik zou moeten maken. Hij liet zijn sigaret op de grond vallen en stampte die uit. De geur van een tabak zou een te duidelijk waarschuwingssignaal zijn. En toen zag hij een eenzame ruiter het huis naderen door het ravijn.

 

Assistent-marshal Wendells hart begon eensklaps heftig te bonzen bij nadering van de eenzame ruiter, want hij kon nu zien dat het een vrouw was... een meisje!

En haar leeftijd en schoonheid kwamen overeen met de beschrijving die de marshal hem had gegeven. En terwijl hij haar zag naderen, herinnerde hij zich Tex Arnolds woorden: «Bruin als een koffieboon en het lijkt wel alsof ze een eigen

licht uitstraalt!»

En beter en beknopter had ze niet beschreven kunnen worden, concludeerde Wendell, haar gadeslaande.

Ze had een hert gedood en een groot ook. Ze had de vier grote bouten over het zadel gebonden en nu steeg ze af en begon de zware last los te knopen en uit het zadel te tillen.

Toen was het dat assistent-marshal Wendell tussen de bosjes uit kwam, zijn paard mee leidend. Met katachtige snelheid keerde ze zich om, haar geweer uit het zadelfoedraal rukkend. Ze was klaar voor de strijd, maar Wendell glimlachte.

«Ik ben hier niet met kwade bedoelingen, madam,» zei hij. «U hebt me anders wel laten schrikken,» zei ze. «Door me zo te overvallen, bedoel ik.» Ze bleef hem nog even onderzoekend aankijken en stak toen met een hoofdknikje het geweer weg.

Wendell kwam naar voren en begon haar te helpen met haar werk. Drie van de vier bouten hing hij weg aan boomtakken buiten bereik van wolven en andere wilde dieren en de vierde werd voorbereid voor direct gebruik.

Zwijgend begonnen ze met de verdere toebereidselen. Zonder op een uitnodiging te wachten, kapte hij hout en maakte vuur terwijl zij bezig was met het snijden en reinigen van het vlees. De stookplaats was buitenshuis, slechts bestaande uit een kringetje stenen en het vuur trok goed. Spoedig zaten ze hompen vlees te roosteren aan de uiteinden van aangespitste takken. Midden boven het vuur hing de zwartgeblakerde koffiepot en de koffie begon spoedig te pruttelen.

En in datzelfde stilzwijgen aten ze ook. De maaltijd bestond slechts uit geroosterd vlees, zout en koffie, maar het smaakte de assistent-marshal uitstekend. Hij was hongerig zoals alleen een man dat kan zijn die twee dagen op water en brood geleefd heeft; want hij reisde altijd zo licht mogelijk en was trots op zijn soberheid.

De zon stond al laag aan de westelijke hemel toen ze klaar waren met eten en het gouden avondlicht stroomde de vallei binnen, de boomtoppen en rotswanden een onwezenlijke kleur gevend. Het vuur was inmiddels uitgegaan, nog slechts een ijl rookstraaltje kringelde omhoog en werd daar een weerloze prooi van de wind.

Wendell bood het meisje zijn tabakszak aan, maar ze zei dat ze niet rookte. Ze strekte haar benen uit en leunde achterover tegen een rotsblok.

Ja, ze was moe. Ze was de hele dag op jacht geweest en pas laat in de middag had ze het geluk gehad dat hert te schieten. En nu was ze blij dat ze weer een paar dagen voort kon met vlees. Ze had in dagen geen behoorlijk maal gegeten,

zei ze.

«Alleen?» echode hij met goed geveinsde verrassing. «Helemaal alleen? Hier aan het einde van de wereld?»

«Och, u weet hoe dat gaat,» zei ze. «Mijn vader heeft deze mijn ontdekt. Hij had er altijd graag terug willen komen. Maar toen is hij gestorven en ik heb hem beloofd in zijn plaats te

gaan.»

«En u bent helemaal alleen gekomen?»

«Ik had niemand om mee te gaan,» zei ze.

Als ze Jacksons aanstaande vrouw was geweest, dan was dat gelogen, wist Wendell, maar de vlotheid waarmee ze loog, fascineerde hem.

«Wie was uw vader dan?» vroeg hij.

«Pete Wyman,» antwoordde ze. «De meeste mensen noemden hem Arizona Pete. Misschien hebt u hem nog wel gekend.»

«Arizona Pete,» zei hij. «Nee, niet dat ik weet, maar er moeten natuurlijk tientallen Arizona Pete's rondlopen. Waaraan is hij gestorven?»

«Aan nieuwsgierigheid,» zei het meisje.

«Hé? » zei Wendell.

«Hij ging de mijn binnen om te kijken waarom een dynamietpatroon niet ontplofte. Wel, die ontplofte toen wel.»

«Heel treurig,» zei Wendell.

«Wat we van hem terug hebben kunnen vinden, hebben we ter aarde besteld,» vervolgde het meisje, «maar veel was het niet.»

Haar hardvochtigheid schokte hem, maar toen herinnerde hij zich dat het allemaal maar verzinsels waren.

«Hebt u nog succes gehad met de mijn?» polste hij verder.

«Het mag geen naam hebben. Er zitten wat goudaders maar diep gaan ze niet. Ik geloof dat vader goed abuis gehad heeft.»

«Blijft u toch nog lang hier?» vroeg Wendell.

«Dat weet ik nog niet. Wat komt u hier eigenlijk doen, aan het einde van de wereld zoals u zegt? Bent u op zoek naar verloren schapen?»

«Nee,» zei Wendell, besluitend leugen met leugen te beantwoorden. «Ik ben een van de verloren schapen en ze zijn op zoek naar mij.»

«Wacht eens even,» zei ze. «Wat bedoelt u daarmee?» «Wat bedoel ik daarmee?» zei Wendell met al het bravour dat hij kon opbrengen.

«Te veel whisky, het schietijzer te los in het holster; ik krijg woorden met een knaap die ik neerleg. Later blijkt dat hij geen revolver bij zich had zodat ik geen zelfverdediging kan aanvoeren en daarom ben ik op de loop gegaan. Dat is alles... u weet hoe dat gaat.»

Hij vond dat het heel stoer en geloofwaardig klonk, maar hij zag dat het meisje hem in zijn gezicht zat uit te lachen.

«Ja, ik weet hoe dat gaat,» zei ze. «Maar dat maakt u mij toch niet wijs. Als ik ooit iemand ontmoet heb die geen moordenaarstype is, dan bent u het wel.» Hij keek haar strak aan, maar ze keek even strak terug. «Zonder gekheid,» zei ze, «wat komt u hier werkelijk

doen?»

«Iets waar ik niet over kan praten,» antwoordde hij nors, een beetje in zijn eer gekrenkt omdat ze zijn leugen zo vlot doorzien had. «De mijn, laten we maar zeggen.»

«Deze mijn?» vroeg ze.

«Ja, laten we dat maar zeggen.»

«Wist u dan dat die hier was?»

«U wel?» vroeg hij. «Wist u het voordat u er toevallig

tegenaan liep?» Ze richtte zich op. «Waarom zegt u dat zo?» vroeg ze. Hij wees naar de mond van de oude mijnschacht. «Wilt u beweren dat u weleens in die mijn geweest bent?»

vroeg hij.

«Natuurlijk,» zei ze maar met waakzaamheid in haar gezicht.

«En dat u er in gewerkt hebt ook?»

«Ja, een beetje.»

«Dame,» zei hij, «ik wil u heus niet voor leugenaarster zetten, maar die lier is in geen jaren gebruikt. En het touw eromheen is helemaal weggerot. Hoe kunt u dan in die mijn gewerkt hebben?»

Ze zweeg. Tot zijn vreugde zag hij dat het nu haar beurt was om te blozen. Tenslotte haalde ze de schouders op.

«Wel,» zei ze, «dat maakt het dan quitte. Poets, weder-poets!» En eensklaps begon ze te lachen.

En hij lachte van harte mee. Want hij wist dat hij alle reden had om te lachen. Zijn laatste twijfel was verdwenen. Dit was het bewuste meisje. En hij, Wendell, was geslaagd waar de marshal en de hele rest van de posse hadden gefaald.

Dit was Jacksons meisje; dit was het lokaas en het ging er nu alleen nog maar om de val uit te zetten om de grote bandiet te vangen.