HOOFDSTUK XV

Mensen weten elkaar te peilen aan de hand van een vreemd instinct. Er wordt vaak beweerd dat intuïtie een specifiek vrouwelijke eigenschap is, maar dat is bepaald niet het geval. Zo kan een bokskampioen bij het uitwisselen van de eerste plaagstootjes met zijn uitdager al aanvoelen dat hij zijn meester gevonden heeft vele ronden voordat hij naar het kanvas wordt verwezen.

En zo had ook Jackson terwijl hij Doc Hayman nu aankeek, ook het gevoel dat hij eindelijk zijn gelijke en misschien zelfs wel zijn meester gevonden had. Het was een onwennig gevoel.

Hij had vaak genoeg met zijn rug tegen de muur gestaan, maar meestal waren het de omstandigheden of de numerieke overmacht van de tegenstanders geweest die hem in het nadeel gebracht hadden. Nu ging het om een enkel persoon die hem ontzag inboezemde, die hem het superioriteitsgevoel dat er altijd ten aanzien van een tegenstander geweest was, deed verliezen. En het feit dat hij Hayman had kunnen imponeren door het geheim van het slot te ontsluieren, betekende in dit verband niet meer dan een schrale troost.

De ander scheen inmiddels op een ietwat vriendschappelijker stemming overgestapt, maar dat deed Jackson zijn waakzaamheid niet verwaarlozen.

«Ik zou je iets heel eigenaardigs kunnen vertellen,» zei Doc na enig stilzwijgen. «Nu we toch vrienden en bondgenoten zijn - op jouw voorwaarden, Manhattan - kan ik het je wel vertellen. Op het gevaar af dat je me hartelijk zult uitlachen.»

«Vertel het dan maar eens,» nodigde Jackson de ander uit.

«Je zult erom moeten lachen.»

« Nou, ik lach weleens graag.»

«Het gaat over de knaap waarvoor ik je even gehouden heb.»

«En, Hayman, voor wie heb je me even gehouden?»

«Voor Jackson!»

Het woord was een koude douche voor Jackson. Het was als een vuistslag midden tussen de ogen die zijn brein even verdoofde. Hij durfde Hayman niet aan te kijken. Hij keek naar de vloer en schudde langzaam het hoofd. Tenslotte knikte hij alsof hem iets te binnen geschoten was.

«Jackson?» zei hij. «Die naam komt me bekend voor.»

«Is het waar?» vroeg Hayman ironisch.

«Je bedoelt toch die bandiet,» zei Jackson, «die op andere bandieten parasiteert?»

«Dezelfde.»

«Maar,» zei Jackson, «hij moet toch veel groter en forser zijn dan ik. Ik heb hem weleens horen beschrijven. Bovendien...»

«Je hebt hem horen beschrijven,» zei Hayman. «En ik ook. Maar altijd door dwazen die hun fantasie op hol lieten slaan. Met een beetje fantasie zou ik me jou best voor kunnen stellen als die knaap die als Jackson beschreven wordt.»

«Werkelijk?» zei Jackson. «Wel, dat is amusant. Maar ik begrijp wel hoe je daarbij komt. Hij is handig met de kaarten, kraakt brandkasten en kan de gedachten van combinatiesloten lezen. En dat alles kan ik ook. Is het dat?»

Doc Hayman gaf geen rechtstreeks antwoord.

«Je liegt goed, Manhattan,» zei hij. «Niet dat ik je nu van leugens beschuldig. Maar je hebt er de goede stijl voor. Enfin, het is natuurlijk niet meer dan een theoretische zaak die ik opwerp. Zelfs Jackson zou de moed niet hebben mijn kamp binnen te dringen.»

«Oh, is hij dan een vijand van je?» vroeg Jackson quasi-onschuldig.

«Vijand?» zei Hayman wenkbrauwen fronsend. «Vijand? De schoft! De schijnheilige hypocriet! Als ik hem in handen had, zou ik hem koken in de olie, ik zou hem levend villen en aan repen snijden!»

«Oh?» zei Jackson nuchter. «Heeft hij je de voet dan weleens dwars gezet hier en daar?»

«De voet dwars gezet?» antwoordde Hayman. «Jackson is de fregatvogel die rooft wat eerlijke dieven stelen. Hij speelt het spel terwille van het spel en denkt dat hij zich daarmee boven de wet kan plaatsen. En dan te bedenken dat er nog mensen zijn, ontwikkelde mensen, die het voor hem opnemen en die zeggen dat je hem eigenlijk niet als een echte boef kunt beschouwen! Heb je het ooit zo zout gevreten, vraag ik je?»

«Dat van dat zich boven de wet plaatsen schijnt toch niet te kloppen,» voerde Jackson aan. «Want ik heb gehoord dat marshal Tex Arnold stevig achter hem aan zit. En die Tex Arnold moet toch ook niet de eerste de beste zijn!»

«Tex Arnold?» zei Hayman minachtend. «Een ambtenaartje, meer niet! Oh, de goede wil heeft hij wel, dat zal ik niet ontkennen... ik zie hem er best voor aan dat hij zo nodig voor de goede zaak zou willen sterven, de idioot! Maar voor Jackson is hij echt geen partij. Jackson zou alleen maar zijn portie

uitgemeten kunnen krijgen als hij eens...» Hij sprak de rest van zijn woorden niet uit, maar het was zonneklaar wat hij bedoelde. Doc Hayman scheen niets meer te verlangen van het leven dan de kans zich eens te kunnen meten met de roemruchte Jackson!

En Jackson was er zich maar al te goed van bewust dat de grond waarop hij liep vloeibaar vuur was en met nitro-glycerine bestrooid. Voor zover hij wist, was slechts een man in het kamp op de hoogte van zijn ware identiteit. Die man was Larry Burns, Maar Burns was nooit beroemd geweest voor zijn bekwaamheid onder alle omstandigheden zijn mond te kunnen houden. En bovendien zouden er anderen naar het kamp kunnen komen die hem ook kenden. Het levensgevaar zou zijn constante metgezel zijn, zolang hij in dit bandietenhoofdkwartier bleef rondhangen.

Doc Hayman scheen zich inmiddels ietwat van zijn woede hersteld te hebben. Hij mopperde nog wat na over «bloedzuigers» en «hypocrieten», maar haalde tenslotte een pakje sigaretten voor de dag en bood Jackson een rokertje aan. Toen de laatste gebaarde dat hij er de voorkeur aan gaf er zelf een te rollen, hielp Hayman zich aan vuur en vervolgde:

«Hoor eens, Manhattan, ik ben geen knaap om het woord Voorzienigheid en die onzin meer vaak in mijn mond te nemen. Maar ik moet toegeven dat je als het ware uit de hemel bent komen vallen voor me. Zie je dat slot daar?» Jackson knikte.

«Ik zal je eens iets vertellen,» zei Doc Hayman. «Er is een klein stadje, Alexandrië - die naam heeft het gekregen van de een of andere hoogdravende idioot - en in dat stadje Alexandrië woont een belangrijk man, een zekere John Ponson. En in het leven van die John Ponson is er een belangrijk ding - zijn bank. En in die bank zit de hele ziel van John Ponson opgesloten in een kluis. Met de ziel van John Ponson bedoel ik een bedrag van tussen de twee en driehonderd duizend dollars aan baar geld en aan gemakkelijk verhandelbare fondsen. En die kluis wordt beschermd door een slot dat een eencellige tweeling is van dit slot hier op tafel. Begrijp je wat ik bedoel, Manhattan? Begrijp je waarom je uit de hemel bent komen vallen voor me?»

Hij boog zich een eindje naar Jackson toe en deze knikte. «Dus we zouden er tussen de twee en driehonderduizend dollars kunnen opstrijken?» concludeerde Jackson.

Hayman knikte.

«En hoe groot zou mijn part zijn?» informeerde Jackson.

«Ik zou die safe ook kunnen opblazen,» zei Hayman.

«Maar niet zonder de hele stad op stelten te zetten,» gaf Jackson te kennen.

Hayman knikte opnieuw.

«Dat is het hem juist,» zei hij. «Ik zou de hele stad wakker kunnen maken en die stad zou gevaarlijk kunnen zijn.»

«En ik hoorde een jonge knaap daarbuiten juist zeggen dat er helemaal geen gevaar bij is.»

«Dat heeft hij mij ook gezegd,» zei Hayman. «Maar wat moet een blaag die nog niet droog is achter zijn oren, daar nu verstand van hebben? Waarschijnlijk zullen we er morgen heen gaan, Manhattan. Denk er vandaag nog maar eens over na en oefen nog wat met dat slot als je wilt. Want morgen gaan we de buit binnenhalen.»

«En mijn part?» hield Jackson aan.

Hayman glimlachte. «We zullen een rond bedrag vast stellen,» zei hij. «Laten of nemen. Dertigduizend dollars.»

«Dat is te weinig,» zei Jackson botweg.

«Meer zul je toch niet krijgen. Ik moet aan de anderen denken ook.»

«Vijftigduizend of ik blijf thuis.»

Hayman dacht daar ernstig over na, de ander onpersoonlijk bestuderend.

«Ik begin je steeds sympathieker te vinden, Manhattan,» zei hij. «Goed, vijftigduizend dan, omdat een geluidloos karwei het extra geld misschien waard is. Vijftigduizend dus. Is dat oké?»

«Oké,» zei Jackson.

«Dat is dan wel alles,» zei Hayman. En hij maakte een armgebaar in de richting van de deur. «Alleen dit nog,» voegde hij eraan toe, «dit zal vermoedelijk de eerste en de laatste keer geweest zijn dat je op jouw voorwaarden tot een akkoord met me gekomen bent, Manhattan!»

«Och, wie dan leeft, dan zorgt,» zei Jackson onverschillig.

Hij stapte naar buiten en passeerde daar Larry Burns die op een boomstronk een tak zat aan te scherpen met een groot mes.

«En?» fluisterde Burns binnensmonds.

Jackson bleef staan om zich een sigaret te rollen. Terwijl hij langs het vloeitje likte, murmelde hij:

«Als je mijn naam durft te noemen - als je zelf maar aan mijn naam durft te denken - dan laat ik geen stuk van je heel, Larry.»

En Burns antwoordde eveneens sotto voce :

«Ik kan niet eens meer denken, Jesse, sinds ik jou dat kamp hier zag binnen marcheren. Ik ben gewoon te bang om te denken.»

Jackson liep losjes verder, zijn schreden richtend naar de plek waar Jack Tucker zat te dobbelen met een paar andere leden van de bende.

Jungle Murphy en Bud Maker waren de beide andere deelnemers aan het spel en toen Jackson aan kwam lopen, had Jungle de beker en scheen hij goed te winnen - van Tucker wel te verstaan, want Maker zette uiterst voorzichtig en nam nauwelijks aan het spel deel.

«Ik ben los,» zei Tucker toen Jackson er net bij stond. «Zo raar heb ik dobbelstenen noj» nooit zien rollen... ongelade dobbelstenen tenminste niet.»

Jungle wierp hem een woeste blik toe. «Wat bedoel je daarmee?» informeerde hij vinnig. Maar Tucker haalde de schouders op. «Ik zal er verder maar over zwijgen,» zei hij. «Ik vraag mijn geld niet terug als je daar soms bang voor bent.» Jackson ging op Tuckers plaats zitten. «Ik speel wel even mee als het goed is,» zei hij. Hij zette tien dollars in. Jungle gooide zich dood en hij gaf de beker aan Jackson door.

«Dat joch daar gooit het erop dat ik vals met hem gespeeld heb,» zei hij. «Ga je gang maar, Manhattan. Sommige mensen schijnen slecht tegen hun verlies te kunnen.»

Hij keek Tucker niet aan bij die woorden maar ze waren duidelijk voor Tucker bedoeld. Deze reageerde echter niet. Wel bleef hij staan kijken, met een zwart gezicht en werkende mond, als stond hij zich op te blazen voor een explosie.

Jackson schudde de beker. Hij keek uitnodigend en Jungle Murphy zette een briefje van vijftig dollars in. Briefjes van vijftig schenen als kleingeld beschouwd te worden in dit kamp!

Jackson liet de stenen nog eens goed rammelen en gooide toen de beker om. Een vijf en een twee gaven de stenen aan toen ze

stil lagen.

Jackson liet zijn winst liggen.

«Alles tegen of minder?» vroeg hij.

Nog twee briefjes van vijftig dwarrelden op de deken neer.

Hij rolde opnieuw. Een zes en een een.

«Het schijnt mijn gelukkige dag te zijn vandaag, jongens,» zei hij. «Je zet maar wat je wilt.»

Jungle Murphy zette onmiddellijk honderd dollars in, maar Bud Maker sehudde het hoofd. «Ik kijk het wel even aan,» zei hij.

Weer rolden de stenen en nu gooide Jackson een vier en een drie.

Jungle Murphy gromde en Bud Maker zei zachtjes:

«Drie zevens op een rij!»

En daar bleef het niet bij. Met grimmige vasthoudendheid zette Jungle Murphy weer honderd in, maar weer zag hij een zes en een een verschijnen. En zelfs nu wilde hij nog niet van opgeven weten.

«Dan zullen we dit keer eens een vijf en een twee voor de dag toveren,» zei Jackson glimlachend terwijl hij de beker schudde. En een vijf en een twee werden het.

Jungle Murphy en Bud Maker richtten zich op en staarden beiden eerst Jackson en vervolgens elkaar aan. Het was duidelijk dat er vals gespeeld was. En Jacksons nonchalante glimlachje completeerde het beeld en maakte zijn triomf nog beledigender.

Zes zevens waren achter elkaar gegooid. Dat kon geen toeval zijn. En bovendien was de laatste worp van tevoren precies aangekondigd.

Zonder acht te slaan op het geld op de deken, zei Jackson opgewekt:

«Dit spelletje begint me te vervelen, jongens. Te saai naar mijn zin. Je neemt het me niet kwalijk als ik ermee ophoud?»

Hij liet de beker vallen, wendde zich af en liep naar Tucker, deze wenkend hem te volgen. Naast elkaar liepen ze weg tot onder de bomen, nagestaard door Murphy en Maker. Zei Tucker: «Je wilde me zeker laten zien dat ze voortdurend vals gegooid hebben? Was dat de bedoeling?»

Ze waren inmiddels buiten gehoorsafstand en uit het zicht van de anderen gekomen en Jackson bleef staan.

«Ik wilde je alleen maar aan je verstand brengen dat je je aanstelt als een gek,» zei hij. «Je loopt hier maar stoer te doen in dit kamp en gewoon naar heibel te solliciteren. Maar als die heibel komt, zal het meer zijn dan je kunt slikken. Natuurlijk speelde Jungle Murphy vals. Dat was toch wel te zien aan de manier waarop Maker inzette. Maker wist het. En de enige reden waarom jij het niet wist, is dat je nog niet droog bent achter je oren. Nog lang niet droog. Ik wilde je met je neus op de feiten drukken. Daarom heb ik zelf ook vals gespeeld.»

Tucker sloeg hem met een van woede vertrokken gezicht gade.

«Manhattan,» zei hij, «ik heb van jou heus geen lesje nodig. En ik ben er niet van gediend ook. Houd dat goed in gedachten of anders...»

«Of anders ga je op de vuist zeker?» zei Jackson smalend. «Waarom niet?» zei Tucker. «Als je tenminste niet een beetje onder de maat was voor me. En bovendien geloof ik dat je gedacht hebt me er een goede dienst mee te bewijzen.»

«Jou een goede dienst bewijzen?» zei Jackson, zo mogelijk nog smalender dan te voren. «Man, ik heb alleen maar mijn best gedaan het kamp een goede dienst te bewijzen door jou je grote mond te snoeren. Omdat een dwaas zelfs verstandige mensen tegen elkaar in het harnas kan jagen.»

«Verdommeling!» mompelde Tucker. Hij haalde uit naar Jacksons hoofd, maar miste. En toen gebeurde alles eensklaps zo vlug dat er voor hem geen bijhouden meer aan was. Hij voelde een hand als een bankschroef rond zijn elleboog en een andere om zijn pols. Hij voelde zich de lucht in suizen en hij sloeg als een projectiel tegen een boomstronk aan.

Hij smakte op de grond neer en bleef daar liggen, kreunend en hijgend happend naar de adem die uit zijn lichaam geperst was. Jackson sloeg zijn gespartel met een geïnteresseerd oog gade.

Tenslotte slaagde de jongeling erin overeind te krabbelen. Hij zag bleek van de schrik maar ook van schaamte. Voor de eerste maal had hij in een krachtmeting het onderspit gedolven en nog wel tegen een veel kleiner man. Als hij de strijd hervatte, wist hij zich te pletter te zullen lopen tegen de duivelse handigheid en vaardigheid van deze Manhattan Jesse.

En daarom stond hij daar in tweestrijd terwijl hij zwijgend de dennenaalden en het zand uit zijn kleren klopte, nog steeds een beetje onregelmatig ademend.

Een hand verscheen voor zijn ogen. Het was de slanke hand van Jackson en Tucker keek verbijsterd op, want hij zag dat het een vriendschapshand was. Hij schudde het hoofd.

«Je hebt me voor kwajongen gezet, Jesse,» zei hij. «Moet ik je daarmee soms nog feliciteren ook?»

«Ik heb je niet voor kwajongen gezet, Jack,» zei Jackson. «Ik heb je alleen maar een voorproefje willen geven van wat je hier te wachten staat. Je bent nog niet oud genoeg om te weten wat je van echte bandieten te verwachten hebt. En deze knapen hier zijn echte bandieten, net als ik. Ze behoren niet tot de zacht gekookte variëteit als jij.»

«Dus je wilde me waarschuwen?» zei Tucker. «Je bent een handige jongen, Manhattan, maar je bent niet de enige man van de wereld die Japans worstelen geleerd heeft. Wat heb je me verder nog te zeggen?»

«Alleen maar dit: dat je niet de grote broek aan moet trekken in dit kamp. Omdat je geaccepteerd bent in de bende van meneer de moordenaar Hayman denk je misschien dat je een hele Piet bent, maar in werkelijkheid ben je nog maar een groentje dat nog niet droog is achter de oren.»

Tucker keek opnieuw woest.

«Dat is nou al de tweede keer dat ik je dat hoor zeggen,» antwoordde hij, «en het is twee keer te veel. Maar je zult er wel een bepaalde bedoeling mee hebben, neem ik aan.»

«Ik heb er de bedoeling mee dat ik je de vriendschapshand toesteek,» zei Jackson. «Omdat ik weet dat je een man bent met het hart op de juiste plaats. Al die andere knapen hier zijn maar tuig... afval. Hayman is de enige kerel van het stel omdat Hayman ook had kunnen slagen in het leven als hij de andere weg gekozen had. Hij had de vrije keuze. En jij hebt de vrije keuze.»

Tucker keek hem beduusd aan.

«Wil je me misschien overhalen dit werk eraan te geven?» vroeg hij. «Is dat de bedoeling?»

«Waar zie je me voor aan, Tucker?» zei Jackson. «Denk je misschien dat ik voor het Leger des Heils werk? Nee, ik wil alleen maar een rekruut aanwerven die me misschien van pas zal komen. Omdat ik echt niet van plan ben altijd naar Haymans pijpen te blijven dansen. Als je met mij in zee gaat, zal ik een echte vakman van je maken, niet alleen maar een braniemaker van een cowboy die het verkeerde pad is opgegaan. Wat zeg je ervan, joch? Neem je mijn hand aan en speel je met me mee?»

En eensklaps vatte Jack Tucker Jacksons hand in een welhaast vermorzelende greep.

«Ik weet niet waarom je dit doet,» zei hij. «Het lijkt er bijna op alsof je me weer voor kwajongen wilt zetten... maar om de een of andere reden vertrouw ik je, Manhattan!» Jackson slaagde erin zijn hand vrij te maken. «Ik zal de eerste vierentwintig uur niks meer met die hand kunnen doen,» zei hij met een spijtig glimlachje.

«Dus je veracht me niet?» mompelde Tucker. «Je bekijkt me niet als een laffe hond omdat je me voor kwajongen hebt kunnen zetten?» Jackson zuchtte.

«Tucker,». zei hij, «ga terug naar het kamp en bedenk dat een man die op het punt staat door het vuur van de hel te rijden wel wijzer zal zijn dan een laffe hond als gezelschap te kiezen.»