HOOFDSTUK XIII

Zodra de dikke man zijn hand uit zijn jas had teruggetrokken, was ook Jacksons revolver verdwenen. Toen hij dat zag, scheen de dikke man zijn beweging te willen herhalen, maar hij bedacht zich. Het glimlachje keerde op zijn vollemaansgezicht terug, zij het dan ook met een iets scherper kantje.

«Neem eens aan,» zei hij, «dat ik ook gedachtenlezer was, wat zou ik op het moment dan in jouw hoofd kunnen lezen?»

«Je zou,» zei Jackson grif, «een hoop kunnen lezen over een jongmens dat een overvloed van tijd heeft en dat naar een goede manier zoekt om die te besteden, maar liefst niet met gewoon werken.» De dikke man lachte. «Je bent een apart iemand,» zei hij. «Mag ik vragen hoe je heet?»

«Ik word door veel mensen Manhattan Jesse genoemd.»

«Manhattan,» zei de dikke man, «als we dit water niet tussen ons hadden, zou ik je graag de hand drukken.»

«Dank je,» zei Jackson. «Maar misschien mag ik eerst weten hoe jij heet?»

«Sommigen noemen me gewoon Fatty,» zei de ander. «En sommigen Doublé Deck Joe. En er zijn aanplakbiljetten in omloop waarop ik vermeld sta als Joseph Decker. Die biljetten zijn gedrukt door vrienden van me die me graag gratis logies met vrije kost willen verschaffen, maar ik heb de tijd nog niet kunnen vinden om aan de uitnodiging gevolg te geven.»

Jackson glimlachte op zijn beurt, bijna voor de eerste maal sinds hun ontmoeting.

«Ik begrijp wat je bedoelt, Joe,» zei hij. «Ik ben blij dat ik niet door een groentje bij Hayman geïntroduceerd zal worden.»

«Wie heeft gezegd dat ik je bij Haymon zou introduceren? » zei de dikke man, terstond weer ernstig. «Ik ken jou niet,

joch.»

«Och, je moet me natuurlijk even leren kennen zoals de mustang tegen de man zei na hem afgeworpen te hebben,» antwoordde Jackson. «Maar ik verzeker je dat je er geen spijt van zult hebben, Joe. En ik hoop dat je een goed woordje voor me zult willen doen bij Hayman.»

«Wie weet,» zei de ander, «ben je een regeringsagent.»

«Als je dat denkt,» zei Jackson, «heb je me nog niet goed bekeken, Joe. Kijk nog eens goed.»

Doublé Deck Joe keek nog eens goed en knikte dan.

«Zullen we dan maar gezellig samen verder rijden langs het Willow Trail?» opperde Jackson.

«Niet zo haastig, jong,» zei Doublé Deck Joe. «Ik heb je met een schietijzer zien goochelen en dat was een lust voor het oog. Maar schieten heb ik je nog niet zien doen.»

«Die havik daar ook niet,» zei Jackson.

De dikke man keek op en zag een havik over een boomtop glijden een goede vijftig passen verder. Een revolver blafte en de havik tuimelde omlaag. Nog voordat het dier de grond raakte, keek Doublé Deck Joe al weer naar Jackson, maar diens hand was leeg.

«Keurig!» zei Joe bewonderend. «Keurig werk. Jij hoeft niet geïntroduceerd te worden, jong; jij introduceert jezelf wel. Wacht, dan ga ik even mijn pinto halen en dan rijd ik met je mee langs het Willow Trail. En met het grootste genoegen

ook.» De vishengel achterlatend haastte hij zich weg tussen de bosjes.

Zodra hij uit het oog verdwenen was, sprong Jackson van de grijze ruin, stak met een katachtige sprong de poel over en gleed even later voort tussen de bosjes waarin de ander hem voorgegaan was.

Er was alleen dit verschil dat Doublé Deck Joe er als een stoomwals doorheen was geploegd, terwijl Jackson voortgleed alsof de droge takken een ijle nevel waren. Vóór hem was ook alle geluid verstomd en even later ontdekte hij een gestalte die steels terug kwam sluipen door de struiken.

Hij zag dat het Doublé Deck Joe was. Staal glansde in de hand van de dikke man en op Jacksons lippen verscheen weer dat kille flauwe glimlachje. Geluidloos stapte hij tot vlak achter Joe.

«Op de berenjacht, Joe?» vroeg hij.

Doublé Deck keerde zich met een ruk om en voelde hoe de loop van een Colt in zijn maag gepord werd. Hij knipperde met de ogen alsof Jacksons gezicht een verblindend licht was.

«Godsallemachtig,» hijgde hij, «je bent niet zo jong als ik gedacht had.»

«Berg dat schietijzer weg, Joe,» zei Jackson. «Mooi langzaam en voorzichtig.»

«Manhattan,» zei de ander, «ik zal dat schietijzer wegbergen alsof het van puur goud en diamant was.»

Hij voegde de daad bij het woord en tegelijkertijd verdween ook Jacksons revolver.

«Ik bedoelde er niks kwaads mee,» zei Doublé Deck Joe die op dit moment een ietwat broeierige indruk maakte.

«Daar heb ik ook geen ogenblik aan gedacht,» antwoordde Jackson minzaam. «Ik kan best begrijpen dat je wilde weten wat voor vlees je in de kuip had.»

«En dat weet ik nu,» verklaarde Doublé Deck overtuigd. «Maar je hebt me wel machtig aan het schrikken gemaakt toen ik je daar opeens achter me hoorde.»

«Dat is nog niets vergeleken bij wat je mij had kunnen maken,» zei Jackson gelijkmatig. «Koud bijvoorbeeld.»

«Nee, ik bedoelde er echt niks kwaads mee,» protesteerde de ander. «Ik wilde alleen maar weten wat voor vlees ik in de kuip had, zoals je zelf zei...» Doublé Deck Joe lachte opnieuw, maar zijn vreugde had nu iets geforceerds.

«Kom maar mee, joch,» zei hij en keerde terug naar een open plek tussen de bosjes waar Jackson de mooiste mustang die ooit tegen een bit geleund had, zag staan. Het was een pinto zoals hij al geraden had en de lange lage bouw sprak van draagvermogen, groot genoeg zelfs voor de forse gestalte van de dikke man. En de gespierde benen spraken van snelheid

ook.

«Dat aanbod van me staat nog steeds,» zei Jackson. «Ik heb ongezien willen ruilen, maar dat wil ik nu nog. En je zult moeten toegeven dat de grijze een plaatje is om te zien.» Doublé Deck Joe streelde liefkozend de hals van de pinto. «Het is met mooie paarden precies als met mooie vrouwen,» verklaarde hij. «Mooie vrouwen heb je nooit alleen, zegt het liedje en lelijke kun je vertrouwen. En zo kan ik ook deze dubbel overgehaalde zoon van Hades vertrouwen. Knap is ie niet, maar houd jij je prentje van een paard maar, Manhattan, dan hou ik deze pinto. Want nu en dan heb ik hem nodig en als ik hem nodig heb, heb ik hem hard nodig ook.»

Ze keerden terug naar de bedding van het Willow Trail, waar Jackson de grijze met een kwieke sprong besteeg. Terwijl hij dat deed, meende hij uit zijn ooghoeken te zien hoe de linkerhand van de dikke man weer tussen de plooien van de losse jas verdween - en dan weer werd teruggetrokken, als had Joe zich opnieuw bedacht.

Jackson ging dicht naast hem rijden en hij zei: «Luister eens, Joe. Ik heb nog iets vergeten te zeggen.»

«Manhattan,» zei de ander, «ik ben bereid naar je te luisteren als naar de Bijbel, als je het weten wilt.»

«Ik hoop dat je me navenant gelooft ook,» zei Jackson. «Het is namelijk zo dat ik een klein zenuwtrekje heb dat me evengoed al een hoop narigheid heeft bezorgd. Als ik een man een beweging naar een schietijzer zie maken, krijgen mijn vingers altijd kriebels om er zelf ook een te trekken en erop los te knallen. Het is vervelend, maar het is nu eenmaal niet anders.»

Doublé Deck Joe keek de jongere man recht in de ogen zonder een woord te zeggen.

«Ik wilde je er alleen maar even op attenderen,» zei Jackson.

De dikke man slaakte een diepe zucht.

«Ik heb het gesnopen,» zei hij. «Van mij zul je geen last meer hebben, Manhattan. En God moge de jongens bijstaan die iets tegen je zouden willen ondernemen. Ik durf te wedden dat zelfs Doc Hayman nog zijn handen vol zou hebben aan je.»

«Oh,» zei Jackson, «ik zeg het helemaal niet om te bluffen of zo. Ik heb een zware hekel aan heibel, Joe. Maar ik wilde je alleen maar waarschuwen...»

Hij zweeg opnieuw en Doublé Deck Joe keek hem aan met een brede grijnslach die bijna zijn halve gezicht aan het oog onttrok.

«Je hoeft mij niks te vertellen, joch. Wat de ogen zien, moet het hart geloven. Manhattan, je bent mijn vriend en je zult mijn vriend blijven ook, al had je een verzekering van een half miljoen lopen, bij wijze van spreken!»

Ze volgden het Willow Trail tot het einde en toen begonnen ze te klimmen, eerst door een dicht pijnbos en daarna langs een onregelmatig beboste berghelling tot ze tenslotte op een open plek uitkwamen waar een kleine hut stond, scheefgegroeid van ouderdom.

Voor de hut in het volle zonlicht zaten vijf mannen kaart te spelen rond een tafel.

Ze keurden de beide ruiters geen blik waardig en Doublé Deck Joe ging Jackson voor naar een stal en een kleine omheinde wei achter het huis. In die wei zag Jackson zeker twintig paarden rondlopen, stuk voor stuk zo magnifiek van bouw, dat zijn eigen toch heel behoorlijke grijze ruin er maar armzalig en povertjes bij afstak.

«Een mooi gezicht, niet waar?» zei Doublé Deck Joe terwijl hij even bij het hek bleef staan om de fraaie dieren met de bewondering van de echte paardenvriend gade te slaan. «Dat zijn de kleine schaapjes, die voor de wol zorgen voor Doc Hayman. Hij is eigenlijk meer een soort wetenschappelijk farmer, Hayman. Hij plant zijn gewassen in zijn eigen hoofd en hij oogst ze met Colts en nitro-glycerine; en dit is het materiaal dat zijn arbeiders mee krijgen naar het werk; omdat hij een groot voorstander is van efficiënt werken. Hij is een sociaal voelend mens en hij gaat als een vader met zijn arbeiders om.»

«Dat is een ontroerende gedachte,» zei Jackson die nog steeds met een afgunstig oog zijn grijze stond te vergelijken met al die fluwelen schoonheden.

«We zullen eens gaan kijken of Doc bij de hand is,» zei Doublé Deck Joe. «Ik heb zo het idee dat jij wel een beetje een verrassing zult zijn voor sommige jongens hier, Manhattan.» Hij gnuifde diep in zijn keel, maar dan een hand rond Jacksons arm leggend, voegde hij eraan toe: «Maar ik raad je toch aan ze niet te onderschatten. Ze zijn allemaal goed doortimmerd hier en behoorlijk kogelvrij ook!»

Jackson gaf geen antwoord. Hij had wel vaker met bandietenvolk te maken gehad, maar toen ze weer voor het huis kwamen en hij de kans kreeg het groepje rond de tafel wat nauwkeuriger te bekijken, drong het tot hem door dat alle geboefte dat tot dusverre zijn levenspad had gekruist, een kudde lammetjes was vergeleken bij dit stel hier. Niet dat ze er speciaal afstotelijk uitzagen. Het was eerder in hun ogen dat hij hun doortraptheid las, want elke blik die ze een ander toewierpen stond gelijk aan een belediging en dergelijke blikken werden voortdurend gewisseld rond de kaarttafel. «Jongens,» zei Doublé Joe, «Waar is Doc?» Hij moest de vraag herhalen alvorens antwoord te krijgen. Toen zei een jongmens met een bleek kil gezicht zonder van zijn kaarten op te kijken : «Hij slaapt.»

«Dan zullen we even moeten wachten,» zei Doublé Deck Joe. «Als Doc slaapt - en dat doet hij niet vaak overdag - kun je hem beter niet storen. Persoonlijk zou ik nog liever in een nest ratelslangen stappen dan dat ik hem wakker maakte. Maar het zal ons geen kwaad doen hier een poosje in de zon te gaan zitten.»

Hij nam op de grond plaats bij die woorden en juist toen Jackson zijn voorbeeld wilde volgen, zag hij een forse gestalte in de deuropening van de hut verschijnen en hij herkende Larry Burns.

Hij knipoogde, maar het duurde even voordat Larry de verbijstering die op zijn gezicht was verschenen in bedwang had. En Jackson wist dat er een logisch klinkende verklaring voor dat verraderlijke moment van weifeling gevonden moest worden. Want Joe zat hem een beetje argwanend aan te staren en Jackson stapte recht op Burns af.

«Het komt me allemaal voor dat ik jou al eens eerder gezien heb,» zei Jackson. «Kan dat kloppen?»

Larry Burns slikte moeizaam.

«Die indruk had ik ook al,» zei hij. «Maar ik kan je toch niet goed thuisbrengen. Misschien ergens tussen de mensen.»

«Waarschijnlijk wel,» zei Jackson. «Je ziet ook zoveel gezichten.»

Hij lachte even en samen met Burns voegde hij zich bij Doublé Deck Joe.

«Dit hier is Manhattan Jesse en dat is Larry Burns,» zei Doublé Deck. «Of kennen jullie elkaar al?»

«Er staat me iets van bij dat ik hem al eens eerder gezien heb,» zei Jackson peinzend. «Zeg, Larry, ben jij wel eens in Chihuahua geweest?»

«In die El Negro Saloon!» riep Burns uit. « Jij zat daar aan die farotafel!»

«Verdraaid dat is het! Je hebt me nog een tientje geleend toen ik los was.»

«En jij bouwde dat tientje uit tot een honderdje en hield er toen mee op. Nu weet ik het weer precies,» zei Burns.

Ze namen in een halve kring plaats aan weerszijden van Doublé Deck Joe.

«Slaapt Doc al lang?» vroeg Doublé Deck.

«Een paar uur,» zei Burns.

«Dan zal hij zo wel op zijn,» zei Joe, «want twee uur is gewoonlijk zijn limiet.»

«Ja,» teemde Larry Burns, «je zou zo zeggen dat hij een kwaad geweten heeft.»

Doublé Deck grinnikte met hem mee, maar Jackson bleef zwijgen.

«We zijn allemaal ongeveer quitte,» zei een stem aan de kaarttafel. «Ik stel voor dat we er maar mee ophouden. Er komt toch niks uit vandaag.»

Daar was iedereen het mee eens en de krukken en ruwe stoelen waarop ze zaten, werden terug geschoven. De jongeman met het bleke gezicht stond op.

«Dat is Dick Kennedy,» zei Doublé Deck.

Zich loom uitrekkend zei Dick Kennedy:

«Ik wil weleens wat leven in de brouwerij hebben in dit ouwe-mannenhuis. Hier staan er honderd uit die zeggen dat ik een oneven aantal munten in mijn hand heb.»

Hij haalde een aantal munstukken uit zijn zak, liet ze rinkelen in zijn handpalmen en klapte ze toen onder zijn vlakke hand op tafel neer.

«Nou, wie zet er tegen?» vroeg Kennedy ongeduldig.

Een man met een stoppelbaard van een paar dagen oud en een onverzorgd uiterlijk antwoordde met hese stem: «Ik zet wel tegen, Dick. Je hebt een even aantal onder die hand.»

«Dat is Jungle Murphy,» zei Doublé Deck.

«Ik heb weleens meer van hem gehoord,» antwoordde Jackson.

«Wie niet?» zei Doublé Deck.

Want Jungle Murphy had een uitstekende naam als brandkastenkraker in de onderwereld van het Westen.

Dick Kennedy hief zijn hand op en vijf zilveren muntstukken werden zichtbaar. Hij duwde ze in zijn zakken terwijl Jungle Murphy twee vijftig dollars biljetten in de lucht wierp, die snel met een hand door Kennedy weggeplukt werden.

«Het gaat goed,» zei hij. «Twee honderd ditmaal.» Opnieuw klapte hij zijn hand op de tafel neer. «Wie volgt, even of oneven?»

Een lange magere kerel met een pokdalig gezicht nam de uitdaging aan: «Ik, Dick. Even.»

«Dat is Bud Maker. Een keiharde hombre, die. Wedden dat ie wint? Hij is voor het geluk geboren, die knaap.»

En inderdaad bleken er vier munten op tafel te liggen en Kennedy betaalde de winnaar tweehonderd dollars uit.

Jackson keek nieuwsgierig toe. Zelfs voor een bandietenbende die misschien pas een fikse buit had binnen gehaald, sprongen ze wel heel onverschillig met hun geld om.

Een tenger gebouwde jongeman, zo te zien nauwelijks twintig jaar oud, stond op van zijn kruk en uitte een lang scherp

fluitsignaal,

«Dat is Angel Ray,» zei Doublé Deck. «De gemeenste jonge duivel die ik ooit heb meegemaakt. Hij is in staat om zich dik te vreten aan vergif.»

Jackson bekeek het jongmens nog eens goed. Hij had een zeer regelmatig gezicht, verfijnd als dat van een vrouw met nog een kinderlijke trek rond de lippen. Maar hij had harde rijpe ogen.

«Je krijgt die blauwe gaai nooit meer terug naar de open plek,» zei een grote slungelige kerel die als maar op zijn stoel zat te draaien alsof hij geen gemakkelijke zit kon vinden.

«Dat is Stew Malone. Een beste kerel,» zei Doublé Deck. «Het zijn allemaal toffe kerels,» voegde hij er ietwat haastig aan toe. «Maar Stew is echt een sympathieke bink. Niet waar, Larry?»

«Dat is hij zeker,» beaamde Larry Burns.

Hij keek Jackson soms onderzoekend aan als wilde hij het een of andere sein van diens gezicht lezen, maar het enige wat Jackson hem gaf, was een bijna onmerkbaar hoofdschudden.

Angel Ray floot opnieuw, een scherp schril geluidje als van een vogel in doodsangst. «Ik haal hem wel terug,» zei hij. «Let maar eens op hoe ik

hem hier krijg.»

«Heb je achter dat ideetje nog geld staan ook?» vroeg Dick Kennedy, het bleke gezicht kouder en harder dan ooit.

«Je zegt het maar,» zei de tengere jongeling.

«Wat had je gedacht van vijfhonderd?» vroeg Kennedy.

«Ik beur er liever vijfhonderd van jou dan duizend van een ander,» zei Angel Ray.

Hij floot opnieuw. Kennedy telde vijfhonderd dollars uit en legde ze op tafel met een pijp erop om ze voor wegwaaien te behoeden.

«Hier liggen mijn vijfhonderd,» zei hij. «Mijn woord is evengoed als jouw inzet,» antwoordde Angel Ray met een soort verfijnde onbeschaamdheid die Jacksons hart deugd deed. «Ik zet vijfhonderd tegen, Dick.» Opnieuw floot hij, maar de hemel bleef leeg. «Hoe lang was je van plan erover te doen?» vroeg Kennedy met kille hoon. «Als je de hele dag wacht, heb je natuurlijk wel kans dat ie vanzelf terug komt.»

«Nog zestig seconden meer niet,» zei Angel Ray. «Onsportieve schijtlaars dat je bent!»

«Daar zullen we het dadelijk nog wel over hebben,» zei Kennedy met een staalharde klank in zijn stem. «Laat iemand de tijd in de gaten houden.»

«Er zijn twintig seconden verstreken... halve minuut... veertig seconden... vijftig...» zei Stew Malone.

Opnieuw schrilde Angel Ray's fluitsignaal, een zuivere imitatie van een bange vogel die door een havik wordt achtervolgd en ogenblikkelijk kwam de speelse blauwe gaai over een van de boomtoppen geflitst en dook diep in de open plek neer. «De minuut is om! » zei Stew Malone.