HOOFDSTUK XVI

Terwijl Tucker naar de open plek voor het huis terugkeerde, begaf Jackson zich langs een omweg naar de paardencorral erachter. Daar zadelde hij de grijze ruin op en verliet het kamp langs de beboste berghelling. Zijn drie zwervers zouden inmiddels wel in Kempton gearriveerd zijn. En hij wilde contact met hen opnemen. Hij reed onbekommerd verder. Hij wist dat de kans dat hij geschaduwd zou worden lang niet denkbeeldig was, maar hij wist ook eventuele argwaan alleen maar groter te zullen maken als hij door zijn handelwijze zou laten merken vermoedens in die richting te koesteren. En daarom zat er niets anders voor hem op dan recht naar Kempton te rijden zonder pogingen te doen een eventuele schaduw af te schudden.

Hoewel er een grote premie op het hoofd van de roemruchte Doc Hayman stond en hoewel er ook voor de arrestatie van zijn handlangers flinke beloningen in het vooruitzicht waren gesteld, voelden de houthakkers die het merendeel van de bevolking van Kempton uitmaakten, er niets voor de bandiet iets in de

weg te leggen.

In de eerste plaats omdat Hayman hèn niets in de weg legde en omdat zijn mannen strikte orders hadden elke ordeverstoring in het stadje achterwege te laten. Mr. Haymans bandietenbende was zelfs eerder een zegen dan een plaag voor het stadje. Alle inkopen voor de bende werden er gedaan zonder dat er ook maar een cent op de prijs werd afgedongen en het was een publiek geheim dat gezinnen van houthakkers die door een bedrijfsongeval in moeilijkheden raakten, meestal op geldelijke steun en bijstand van de bendeleider konden rekenen.

Om deze redenen zagen wetsdienaren wanneer ze op hun jacht naar de bandiet en zijn trawanten tot in Kempton doordrongen het spoor hier altijd doodlopen. Geen man, geen vrouw, geen kind kon gevonden worden die iets van Hayman en zijn wilde schare afwist. De inwoners weigerden zelfs geloof te hechten aan de beestachtige misdaden die aan Haymans bende werden toegeschreven. «Zal wel zwaar opgeschroefd zijn door de kranten,» luidde doorgaans hun commentaar. De goede naam die Hayman in de stad Kempton had, was dan ook een waar bastion voor hem en een dat hem niet weinig te stade kwam.

En toen Jackson dan ook tegen het vallen van de avond het stadje binnenreed, wist hij weinig gevaar van onderzoekende blikken of lastige vragen te duchten te hebben.

Hij bereikte de hoofdstraat en passeerde het warenhuis. En daar, geleund tegen een van de houten stijlen van de veranda, ontdekte hij de roodharige Pete. De aanblik van die rode haardos, een felle kleurvlek in het schemerlicht deed Jacksons hart deugd.

Niet meer dan een snelle blik wisselde hij met Pete en toen maakte hij een armgebaar naar voren alsof hij een vlieg van de hals van de grijze wilde verjagen. Daarna reed hij rustig verder tot hij de rand van de stad bereikt had en tussen de eerste bomen steeg hij af, nam het dier het bit uit, zodat het gemakkelijker zou kunnen grazen, en nam zelf met zijn rug tegen een boomstam plaats om te wachten.

Hij fabriceerde zich een sigaret en rookte die langzaam op, inmiddels de processie van de na gedane arbeid naar hun huizen terugkerende houthakkers met een afwezig oog gadeslaande.

Eensklaps hoorde hij dan iets bewegen tussen de bosjes achter zich. Hij sprong op en een revolver verscheen als bij toverslag in zijn hand. Maar dan stak hij het wapen gerustgesteld weer weg; het was alleen maar het ruisen van de wind in de struiken geweest en van de wind hoefde hij in elk geval niet bang te zijn.

Juist toen hij weer wilde plaats nemen, zag hij een forse gestalte op zich af komen, door twee anderen gevolgd. Het waren Pete, Bob en Jerry, de drie zwervers die hij tot zijn assistenten had verheven.

«Raad eens wat!» zei Pete bij wijze van begroeting, «die hond van een Wendell is hier in Kempton om een oogje in het zeil te houden» Ik voel er machtig veel voor hem zijn hersens in te slaan! Hij begint goed lastig te worden.»

«Wendell hier?» zei Jackson. «Wel, laten jullie Wendell maar mooi met rust. Julie blijven toch niet lang meer in Kempton.»

«Nee, chef? Waar moeten we dan heen?» vroeg Jerry.

«Heb je weleens van de stad Alexandrië gehoord?»

«Ik niet.»

«Ik wel,» zei Bob. «Die ligt in Egypte...»

«Hou je snater, idioot,» zei Pete. «Ik heb weleens van Alexandrië gehoord, chef. Het is zo'n rotgat van een veestadje. Wat is er mee?»

«Daar gaan jullie heen,» zei Jackson.

«Waarvoor?»

«Laten jullie me eens even alleen met Pete,» zei Jackson.

Bob en Jerry trokken zich gehoorzaam terug en Jackson begon zijn plan aan Pete uit te leggen. Hoe verder hij kwam met zijn betoog, hoe meer het gezicht van de roodharige zwerver betrok en tenslotte schudde Pete heftig het hoofd.

«Dat lukt nooit!» zei Pete.

«Het moet lukken,» zei Jackson.

«Het lukt nooit,» kreunde Pete. «Ik zal alleen maar maken dat ik naar buiten getrapt word. En de anderen ook.»

«Je hebt maar te doen wat ik je zeg,» zei Jackson. «Laat het denkwerk maar aan mij over.»

«Maar ik krijg de trappen,» jammerde Pete. «Maar goed, ik zal het proberen. En de andere jongens ook.»

«Ga dan vanavond nog op weg,» zei Jackson. «En zorg dat je Wendell uit zijn vaarwater blijft. Die knaap is levensgevaarlijk. Als je nu gaat, kun je voor daglicht nog in Alexandrië zijn. Doe dan wat ik je gezegd heb.»

Pete wilde iets antwoorden, maar Jackson bracht hem eensklaps met een opgeheven hand tot zwijgen. Jackson luisterde gespannen en weer hoorde hij dat vage ritselende geluid tussen de bosjes. Maar nu scheen het zich te verwijderen, precies tegen de richting van het zachte avondbriesje in!

Razend snel, maar toch geluidloos dook Jackson de struiken in.

Het was bijna volslagen donker onder de bomen zodat hij praktisch geen hand voor ogen kon zien. Maar uitsluitend geleid door zijn gehoor en zijn tastzintuigen sloop hij snel voort tussen de struiken achter dat zwakke ritselende geluidje aan.

Spoedig wist hij het geluid vlak voor zich te hebben. Zijn waakzaamheid nog verdubbelend sloop hij verder, trachtend met zijn blikken de inktzwarte duisternis te doorboren.

Eensklaps rees de gestalte van een man vaag als rook uit de grond voor hem op. Hij hoorde een verraste kreet, zag de doffe glans van staal - en snel als de weerlicht trok en vuurde Jackson. Hij wist dat hij raak geschoten had, maar dat weerhield hem er niet van naar voren te springen en zijn tegenstander bij de kladden te grijpen.

Het leek wel alsof hij een lappenpop had beetgepakt - geen lichaam van vlees en been - want de man gleed door zijn armen heen en zeeg kreunend op de grond neer.

Jackson floot driemaal niet al te luid. Toen knielde hij bij de gevallen man neer.

«Heb je de volle laag gehad, vreemdeling?» vroeg hij.

«Midden door mijn lijf,» hijgde de ander. «Ik ga uit als een kaars. Ik...»

Zijn stem stierf weg in gekreun.

«Niemand is uit zolang hij niet uitgeteld is,» zei Jackson. «Daar komt al gezelschap aan.»

Pete, Bob en Jerry kwamen rumoerig door het struikgewas gewaad.

«Steek eens een lucifer aan,» beval Jackson.

«Ik heb een lantaren,» zei Bob trots. «Ik licht je wel even bij.»

Het was een kleine dievenlantaren en toen die even later brandde, herkende Jackson de gevallen man als Stew Malone!

Malone knipperde met de ogen tegen het scherpe licht en zijn gezicht was vertrokken van pijn.

«Houd de lamp eens een beetje lager,» zei Jackson.

Hij knoopte de jas van het slachtoffer los, bestudeerde het kleine gaatje van de kogelwond, draaide de kreunende man dan half om ten einde ook de plaats waar de kogel het lichaam weer had verlaten.

«Voltreffer!» zei Malone. «Dat was goed schietwerk, Manhattan, in het pikdonker!» En hij probeerde te lachen, maar bracht het niet verder dan een reutelend gekerm.

Jackson had inmiddels iets anders ontdekt dat zijn aandacht trok. Een smalle purperkleurige voor langs de ribben van de man die de beide wonden met elkaar verbond.

«Malone,» zei hij, «jij gaat nog niet dood. Die kogel is op je ribben afgeschampt. Als hij dwars door je heen was gegaan, was je nu allang wijlen geweest. Je zult het overleven als je jezelf er de kans voor wilt geven.»

«Overleven?» hijgde Malone en in zijn verbijstering trachtte hij overeind te gaan zitten.

Jackson duwde hem terug.

«Blijf liggen,» beval hij. «Als je jezelf de kans ervoor wilt geven, heb ik erbij gezegd. Wat ben je hier komen doen?»

«Ik? Niks bijzonders,» zei Malone.

«Je hebt me geschaduwd,» zei Jackson.

«Jou geschaduwd?» mompelde Malone. «Hoe kom je daar nou bij?»

«Ja, dat gaat zo maar,» zei de roodharige Pete triomfantelijk. «Jackson schaduwen!»

Knarsetandend keerde Jackson zich naar de roodharige man. Het geheim dat hij tot elke prijs voor Doc Hayman en zijn bende verborgen had willen houden was verraden!

«Stomme idioot!» zei Jackson met diepe overtuiging.

De grote Pete kromp ineen.

«Wist hij dat dan niet?» mompelde hij. «Ik dacht dat de hele wereld het wist, Jesse! »

«Jackson,» hijgde de gewonde man. «Jackson! En maar zo'n klein jokertje?»

«Oh, hij is groot genoeg,» zei Bob, zich nadenkend over de kin wrijvend. «Een lading dynamiet hoeft echt niet zo groot te wezen om effectief te zijn.»

«Jackson!» fluisterde Malone. «Als de chef dat wist...»

«Luister,» zei Jackson, opnieuw bij de gewonde man neerknielend, «je krijgt je kans om er levend af te komen als je me de waarheid vertelt. Dan zal ik je verbinden en er een dokter bij halen. Zo niet dan kun je hier dood bloeden voor wat mij betreft.»

«Waarom zou ik niet praten?» zei Malone.

«Je hebt ons afgeluisterd daarnet,» begon Jackson.

«Jawel,» zei Malone.

«Wie heeft je gestuurd om dat te doen?»

«Ik heb mezelf gestuurd,» antwoordde Malone. «Je was een nieuweling in het kamp en ik was een beetje nieuwsgierig naar je. Daarom ben ik je gevolgd.»

«Dat lieg je,» zei Jackson. «Je bent gestuurd.»

«Het geloof kan ik je niet geven,» zei Malone.

«Oké, jongens,» zei Jackson. «Laat hem hier maar liggen leegbloeden als hij eigenwijs wil zijn.»

Hij stond op en wendde zich af.

«Doc heeft me gestuurd,» hijgde Malone.

«Dat dacht ik al,» zei Jackson, weer bij de man neerknielend. «Wat zei hij tegen je?»

«Hij zei,» antwoordde Malone, «dat je ofwel de beste kracht was die hij ooit had gehad of een stuk dynamiet dat ons allemaal naar onze zaligheid zou blazen. Hij zei me dat ik je moest schaduwen... God weet dat hij me het hart uit de romp zal scheuren als hij weet dat ik je dit allemaal lig te vertellen!»

«Best kans,» beaamde Jackson, «tenzij ik hem eerder te grazen neem. Dus hij heeft je achter me aan gestuurd om over me uit te vissen wat je kon?»

«Jawel.»

«Heeft hij je nog bijzondere instructies meegegeven ook?»

«Ja, dat ik moest opletten of je met andere mannen contact zocht.»

«Wel,» zei Jackson tussen opeengeklemde tanden, «dat heb je nu dan gezien. Hij is goed bij de tijd, onze Doc.»

«Maak dat je onder zijn voeten uit komt, Jackson,» zei Stew Malone. «Ik raad het je aan in je eigen belang. Ik weet dat je geen kwajongen bent, maar tegen Doc heb je geen schijn van kans. Hij is geen mens maar een duivel.»

«Ik heb gehoord wat ik weten wil,» zei Jackson. «Je advies heb ik niet nodig.»

Hij wendde zich tot Pete.

«Wat doen we met hem?» vroeg hij.

«Zijn hersens intimmeren natuurlijk,» bracht Bob haastig in het midden. «Wat zouden we anders met hem moeten doen?»

Jerry gaf met een zacht gegrom zijn bijval te kennen en Pete zei: «Ja, wat zouden we anders met hem moeten doen? Hem verplegen misschien?»

«Jackson!» hijgde Malone. «Ik weet dat het een rotstreek van me was om achter je aan te komen. Maar we moeten nu eenmaal doen wat Doc zegt of anders...»

«Maak je niet zo druk, man,» zei Jackson. «Ik vroeg niet echt om advies, ik wilde alleen maar even nadenken. Je weet het misschien niet, maar je hebt mijn spel goed verziekt, Malone. Ik heb er goed spijt van dat die kogel niet recht door je hart gegaan is!»

Malone sloot de ogen. Hij werd zo wit als een doek. Hij gaf geen antwoord.

«Ik heb hem beloofd dat hij zijn kans zou krijgen als hij open kaart speelde,» siste Jackson. «We moeten voor hem zorgen, Jerry.»

«Maar ik niet,» zei Jerry. «Ik doe niet mee aan het feest!»

«Jij blijft hier en zorgt voor Malone. Je krijgt toch je part evengoed als de anderen. Wat zeg je? Ja of nee?»

«Dus ik krijg toch mijn volle part?» informeerde Jerry.

«Tot de laatste cent,» zei Jackson.

«Nou, vooruit dan maar,» zei de ander. «Maar ik ging veel liever met de anderen mee...»

«Dat is dan afgesproken,» zei Jackson. «Ga naar de stad om dekens en medicamenten voor hem te halen. Doodbloeden zal hij niet. Dat heb ik alleen maar gezegd om hem aan het praten te krijgen. Maar verzorg hem goed. Dan zorgen wij voor dat andere karweitje.»