HOOFDSTUK VI

De marshal was goed kwaad.

Hij was van mening zijn gevangene op de meeste hoffelijke wijze behandeld te hebben en als dank daarvoor werden hem nu een aantal bedreigingen naar het hoofd geslingerd. Hij zei met een stem schril van woede:

«Als je het spel zo wilt spelen, Jackson, dan zullen we je navenant behandelen ook. Wendell, sla dat dubbele paar ijzers

om zijn enkels!»

De dubbele ijzers werden voor de dag gehaald uit een knapzak en ze pasten zo mooi rond Jacksons enkels dat het wel leek of ze op maat voor hem gemaakt waren. De marshal bekeek ze met grote voldoening.

«Dat zijn geen gewone dingetjes, Jesse,» zei hij meesmuilend. «De beste sleutelmaker van Sheffield heeft er tien jaar aan gespendeerd om een slot te ontwerpen dat tegen alles bestand is. En dit is het resultaat. Die boeien zul zelfs jij niet afschudden, Jesse.»

«De tijd zal het leren,» zei Jackson. «Vergeet niet dat we nog een heel lange treinreis voor de boeg hebben.»

«En jij denkt zeker dat wij die slapende door zullen brengen?» zei de marshal. «Nee, vergeet het maar rustig, Jesse. En zullen we nu dan maar naar het station gaan als je zover bent?» Hij schreeuwde tegen een van zijn gewapende volgelingen bij het raam. «Doc, loop eens even naar de overkant om dat rijtuigje hierheen te halen. Jackson zal nooit helemaal naar het station kunnen lopen met die ijzers aan.»

En toen Jackson van zijn stoel opstond, was duidelijk te zien dat hij voetje voor voetje voort moest schuifelen, zo weinig

bewegingsvrijheid had hij.

«Help me eens even een handje, een van jullie jongens,» zei ïackson opgewekt tegen zijn bewakers. «Anders halen we die trein nooit.»

Een van hen stak een arm door die van Jesse en zo begaf de stoet zich langzaam op weg naar de deur.

Aan hun afzonderlijke tafeltjes sloegen Bob, Jerry en Pete de optocht met ernstige blikken gade, hun aandacht vooral concentrerend op de gekluisterde man in het midden. «Waar blijft ie nu met zijn zwarte kunst?» voegde Bob Jerry fluisterend toe.

«Het bal is nog niet afgelopen zolang je de muzikanten nog niet betaald hebt,» zei Jerry. «We krijgen misschien nog wel iets te beleven.»

Het was echter het tafeltje van Pete, de roodharige, dat het dichtst bij de deur stond en hij had zijn aandacht niet op Jacksons gezicht, maar op de kluisters aan zijn voeten geconcentreerd.

Zijn ganse leven lang had hij nog geen man gezien wiens kansen zo klein waren als die van Jackson in deze situatie. Maar hij had deze zelfde man ook wonderen zien verrichten en met zijn hart in zijn keel wachtte hij nu op weer zo'n wonder.

Dicht bij de deur gekomen voegde Jackson de marshal over zijn schouder toe: «We hebben nog vergeten een weddenschap aan te gaan, Tex.»

«Ik zet duizend tegen vijfhonderd dat ik jou in de gevangenis deponeer,» zei de marshal met stemverheffing, zodat ook de anderen het konden horen. «En daarna kun je je geluk tegen stalen tralies beproeven, Jackson.»

«Ik neem de weddenschap aan,» zei Jackson. «Vervloekt, wat zullen we nou...»

Want onder het praten was hij gestruikeld over de korte ijzeren ketting en hij ging neer alsof hij neergemokerd was.

Steviger dan ooit haakte hij zijn arm in die van de bewaker vast en ook die verloor zijn evenwicht. Zo hard kwamen ze beiden neer dat ze om en om rolden over de vloer - of zou het kunnen zijn dat Jackson de manoeuvre een beetje activeerde met zijn lenige lichaam? Hoe dan ook, ze beukten met geweld tegen de poten van de tafel waaraan de roodharige Pete was gezeten.

Op dat moment stonden er voor Pete uitgestald: een groot soepbord half vol dikke gebonden soep; een bord met de restanten van een portie eieren met spek, een botervloot van flinke afmetingen, een schaal met brood en een grote kroes met gloeiend hete koffie, pas door de serveerster bijgevuld.

Alle bovengenoemde artikelen kwamen door de stoot van de rollende lichamen tegen de tafel eensklaps als een zwerm horzels in Petes gezicht terecht. Vooral de gloeiend hete koffie die als een lavastroom langs zijn borst omlaag kwam, deed het Pete uitschreeuwen van pijn en schrik.

Dit was echter nog niet alles. Wendell die vlak achter de gevangene gelopen had, struikelde bij de val van de mannen voor zich, aarzelde een fractie van een seconde en vuurde toen - niet op de op de vloer rollende gestalte, maar in de ruimte waar Jacksons lichaam zich even te voren nog had bevonden.

Het resultaat van deze dwaze reactie was dat de kogel Jackson mijlen miste, maar als een laatste levensgevaarlijke horzel

vlak langs Petes oor floot.

Hij stond toch al klaar om tot actie over te gaan, maar dit was de druppel die de emmer deed overlopen. Met een waar stieregebrul sprong hij over de omver gaande tafel heen en met de kreet: «Help! Moord! Moord! Niet schieten!» plantte hij zijn machtige vuist midden in Wendells verbijsterde gezicht. Het was lang geleden sinds Pete in de boksring had gestaan. Van zijn oude snelheid en wendbaarheid was niet veel meer over, maar zijn stoot had nog niets aan kracht ingeboet. Wendell zeilde als een projectiel door de lucht en sloeg vierkant tegen de benen van de marshal aan.

Het was een glorieus beeld van de ware held van het Wilde Westen dat marshal Tex Arnold een fractie van een seconde voor de fatale botsing bood. Met zijn lange lichte haren als vliegende manen rond zijn hoofd, fonkelende ogen en een revolver in elke vuist sprong hij naar voren. Zijn lippen openden zich al voor een schallende strijdkreet toen het lichaam van Wendell in volle vaart tegen zijn benen sloeg. Daar was geen kruid tegen gewassen. De marshal ging neer; zijn ene revolver rolde ergens in een hoek en de andere kwam neer op de plattebuiskachel met een dergelijke schok dat het wapen afging en een kogel recht door het plafond en het dak erboven joeg. Dat alles gebeurde er in die eerste wilde seconden na Jacksons struikeling. Zelf bleef hij echter bepaald niet ledig toezien. Zijn handen en polsen waren al druk in de weer tussen de koorden. Kronkelende slangen leken ze wel en aalglad. Het was wreed, pijnlijk werk, maar het was een kunst die Jackson meester was. Het leek wel alsof zijn vlees olie uitwasemde. En die olie scheen de stroeve harde touwen soepel te maken als elastiek, want de handen van Jackson waren eensklaps vrij.

Ogenblikkelijk klapte hij als een knipmes ineen en bracht zijn handen op die wijze bij het slot dat zijn enkels gekluisterd hield. Zijn vingers waren niet leeg. Ze hadden in het voorbijgaan even de lapel van zijn jas gestreeld en nu hield hij tussen duim en wijsvinger een sterk stukje staaldraad nauwelijks groter dan

een naald.

Dat stukje staal begon de ingewanden van het slot af te tasten. Het deed dat gevoelig maar met weergaloze snelheid en eensklaps vielen de ketens van Jacksons voeten terwijl hij nog steeds lag te kronkelen en om hulp te roepen.

Het scheen dan ook toeval dat zijn voet in aanraking kwam met de kaak van de man die met hem neer was gegaan, in dermate onzachte aanraking dat hij het hoofd van de arme drommel bijna van zijn romp schopte en hem tot een effectief struikelblok maakte voor drie andere leden van de posse die door de voordeur toegesneld kwamen. Anderen maakten aanstalten zich via de keukendeur in het strijdgewoel te storten.

Nu echter achtte ook Bob zich gedrongen zijn steentje tot het algeheel tumult bij te dragen en onder luid hulpgeroep begon hij met tafel en stoelen te smijten, toevalligerwijs precies op het pas van de hulptroepen uit de keuken.

Jackson had zich inmiddels onder de wirwar van kronkelende lichamen en meubilair uit gewerkt en hij stormde recht naar een van de ramen. Door dat raam kwam juist een der andere posseleden naar binnen geklauterd, zijn geweer voor zich uithoudend.

Die aanblik scheen eensklaps een soort zenuwkrisis bij Jerry te weeg te brengen. «Moord!» brulde hij. «Moord! Help!» En een revolver verscheen in zijn vuist.

Jackson plukte hem de revolver in het voorbijgaan uit de hand en dook over de binnen klauterende posseman heen hals

over kop naar buiten. Het was een duiksprong die een normaal mens naar alle

waarschijnlijkheid een gebroken nek opgeleverd zou hebben,

maar Jackson kwam als een kat op handen en voeten neer en sprintte naar de achterzijde van het hotel.

Hij wist wat hij daar zou vinden en hij vond het ook, een zestal paarden aan een klein bindrek vastgebonden. Onder het lopen maakte hij al zijn keus. Een sprinter was het die Jackson nu in de eerste plaats nodig had en een sprinter meende hij gevonden te hebben in een grote slungelige ruin met slanke schoften en lange benen.

Met een snel rukje van een hand had hij de teugels los van het rek, met een enkele sprong zat hij in het zadel en hij was al achter een stal uit het oog verdwenen op het zelfde moment dat het hotel aan alle kanten achtervolgers begon uit te spuwen.

 

Ze joegen Jackson na tot in het duister van de avond, maar met hun harten waren ze er niet bij. Misschien zouden ze onder andere omstandigheden meer gepresteerd hebben, maar de marshal zelf had een pijnlijke heup en gekneusde ribben overgehouden aan die stoeipartij in de eetzaal van het hotel en zijn gebruikelijke ijzeren volharding scheen daar ietwat onder geleden te hebben.

Met lege handen keerden ze dus in Neering terug. Moreel waren ze nog meer gekwetst dan fysiek, want ze hadden onsterfelijke roem binnen handbereik gehad. Welke man zou niet trots geweest zijn te kunnen zeggen: «Jackson? Ja, daar ben ik toevallig ook nog bij geweest destijds!»

Maar de roem was hen tussen de vingers door geglipt en het was dan ook een zeer terneergeslagen posse die die avond naar het hotel in Neering terugkeerde.

De marshal achtte een opbeurend woordje geen overbodige luxe. Terwijl ze in de eetzaal bijeen zaten, begon Tex Arnold: «Hij is me weer te slim af geweest. Hij heeft me voor kwajongen gezet, precies zoals hij beloofd had. Maar dat betekent nog niet dat we bij de pakken neer gaan zitten. Als jullie bereid zijn te blijven, zal ik jullie twee dollars per dag meer betalen. Je hoeft nu nog niet te beslissen. Slaap er maar een nachtje over en zeg het me morgenochtend. Wendell, kom jij even mee naar mijn kamer, dan laten we ons wel een hapje boven brengen. Ik moet met je praten.»

Wendell was zijn adjudant, zijn rechterhand. Hij was een gewone cowboy, taai als tuigleer, gebruind, rustig en bescheiden maar een volhouder en een doorbijter tot en met. Hij had maar één keer van zijn leven gefaald en dat was op deze dag in het hotel geweest toen hij die kogel had afgevuurd, niet op de kronkelende lichamen op de vloer, maar recht vooruit vlak langs het oor van de roodharige zwerver, Pete. En dat falen lag hem zwaar op de maag.

Hij vergezelde de marshal naar diens kamer. Daar aangekomen begon de marshal rusteloos te ijsberen. Wendell stond stijf en schuldig in een hoek. «Ga toch zitten,» zei Tex Arnold. «Ik heb al genoeg gezeten,» zei Wendell nors. «Trek het je niet zo aan,» zei Arnold opbeurend. «Denk je dat ik het leuk vind? Maar van een duivelskunstenaar als Jackson heb je zo iets nu eenmaal te verwachten.»

«Ik liep vlak achter hem met mijn revolver in zijn rug,» zei Wendell verbitterd. «Ik had hem maar voor het neerleggen! Het is mijn schuld dat hij er tussenuit gegaan is.»

«Kom, kom, de beste breister laat weleens een steek vallen,» zei de marshal troostend. «Als je dadelijk een stukje gegeten hebt, zul je je wel beter voelen. Ik hoor het al aankomen, geloof ik.»

En inderdaad stapte Molly, de serveerster, op dat moment de kamer binnen met een dienblad. Met neergeslagen ogen begon ze de tafel te dekken en liep ze even later naar de deur.

Daar bleef ze echter staan met een rode werkhand op de deurklink.

«Mr. Arnold,» zei ze, «is het waar dat hij is kunnen ontkomen?»

« Hij is weg,» antwoordde de marshal kortaf.

«Ongedeerd?»

«Is hij een vriend van je?» vroeg de marshal streng. Ze hief het hoofd op, bijna uitdagend. «Oh, ik zou het wel willen!» zei ze en ze vluchtte de kamer uit, rood van opwinding.

«Dat zijn de wijven nou voor je,» merkte Wendell verbitterd op. «Altijd trekken ze partij voor de schurken. Altijd!»

«Niet alleen de vrouwen,» zei de marshal. «Zeker niet als het om een knappe romantische knaap als Jackson gaat. Hij spreekt de mensen aan, hij heeft meer vrienden, Wendell, dan welke man ook in het Westen. Hij heeft ze in alle kringen en van alle soorten, vanaf rijke ranchers tot eenvoudige cowboys en schaapherders.»

«Hoe komt dat zo?» vroeg Wendell. «Omdat hij tegen andere boeven opereert, niet tegen gewone eerlijke mensen,» antwoordde de marshal. «Hij is een fregatvogel, geen gewone havik.»

«Wat is een fregatvogel?» vroeg Wendell, langzaam de pijnlijke plek op zijn kaak masserend waar de vuist van de roodharige Pete terecht was gekomen.

«Een fregatvogel,» zei de marshal, «is de vlugste vogel die er bestaat.»

«Jackson is vlug,» gaf Wendell toe. «Een fregatvogel,» vervolgde de marshal, «leeft van vis, maar niet van vis die hijzelf vangt. Hij fladdert daar hoog in de lucht en wacht tot een vishavik iets gevangen heeft, dat hem wel de moeite waard lijkt. Dan duikt hij omlaag, dwingt de vishavik zijn buit te laten vallen en gaat er zelf mee aan de haal. En zo gaat Jackson ook te werk. Eerlijke mensen heeft hij altijd met rust gelaten. Begrijp me goed, niet omdat ze eerlijk zijn, maar omdat het hem niet opwindend genoeg was, neem ik aan. Als hij vocht, was het altijd tegen bandieten, als hij een revolver trok, was het altijd tegen een revolververspecialist. En als hij een knaap met een dikke platvink beroofde, kon je er donder op zeggen dat het gestolen geld was wat er in de platvink zat.»

Wendell schudde mistroostig het hoofd. «Probeer zo'n knaap maar eens in zijn kraag te grijpen,» zei hij. «Maar je bent toch van plan achter hem aan te blijven zitten?»

«Tot ik me de blaren op mijn zielement gelopen heb,» zei Tex Arnold.

«Heb je dan nog hoop?»

«Er is één kans waar ik op gok. Jacksons privéleven is kapot. De vrouw waarmee hij zou gaan trouwen - de enige vrouw waar hij ooit iets om heeft gegeven - heeft hem in de steek gelaten. En nu zit hij achter haar aan en zij heeft hem naar Neering gebracht. Ze zit hier ergens in de buurt. En ik gok erop haar eerder te vinden dan hij.»

«Wat zou je daar wijzer van worden?» vroeg Wendell. «Wat ik daar wijzer van zou worden?» zei de marshal met een grimmige klank in zijn stem. «Ik zou er dit wijzer van worden dat ik dan een val voor hem zou kunnen uitzetten met haar als lokaas. Vroeg of laat zou Jackson naar haar toe komen... en dan hebben we hem te pakken.»

«Ja,» zei Wendell, «dan heb je hem te pakken, maar hoe lang zul je hem houden? Je hebt gezien wat er vandaag gebeurd is. De beste boeien van de wereld zijn draadjes garen voor

hem.»

De marshal zweeg een poos lang. Toen zei hij opeens :

«We hebben geen boeien nodig voor een dood man, Wendell.»

De ander veerde even verschrikt op en knikte dan nadenkend. Een koud vuur begon in zijn ogen te branden.

«Hij heeft de wet gebroken,» zei Wendell. «En nu zal de wet hem breken.»

«Tussen haakjes,» zei de marshal, «ik heb die drie zwervers in de stadsgevangenis opgeborgen. Ze werkten voor Jackson, geloof ik.»

«Die drie?» zei Wendell. «Die zijn hem toch zeker veel te min.»

«Een goed artist kan ook met goedkoop materiaal werken,» zei de marshal. «Kom, we zullen maar eten voor het koud wordt. Voor wat ze vandaag gedaan hebben, kan ik die zwervers niet vasthouden. Maar ik heb er zo'n idee van dat ze wel een strafregister zullen hebben. We hebben in elk geval iets bereikt vandaag.»

Maar Wendell schudde somber het hoofd. «Wat heb je aan drie mussen,» zei hij, «als je op jacht bent

naar een adelaar, Arnold?» En daarop moest de marshal het antwoord schuldig blijven.