HOOFDSTUK XXI

De hut op de open plek langs de zuidelijke flank van Goose Mountain was veranderd in een soort tribunaal. De leden van het Hof waren Skeet Raleigh en Dan Malley. De beklaagde was Tucker.

De publieke tribune was bezet door Molly Benton. Malley zat tegenover Tucker die stevig vastgebonden zat aan zijn stoel. Skeet Raleigh fungeerde als gevangenenbewaarder en hij had een paar zware revolvers in zijn handen -een ietwat overbodige geste, in aanmerking genomen dat de gevangene geheel ontwapend was en secuur gebonden, maar misschien was het bedoeld als een middel om het moreel van de gevangene te breken. «Ik heb je een volle dag met rust gelaten,» zei Malley.

Tucker knikte.

Hij was heel wat veranderd sinds zijn aankomst in het kamp. Zijn wangen waren ingevallen en hij had zwarte kringen onder de ogen.

«En waarom denk je dat ik je met rust gelaten heb?»

vroeg Malley.

«Je wilde me de kans geven om nog banger te worden,» zei Tucker.

Het meisje stond tegen de muur bij de kachel. Haar vreemde dofblauwe ogen lieten de gezichten rond de petroleumlamp op de ruwe houten tafel bijna geen moment los, gleden slechts nu en dan naar de gestalte van Skeet Raleigh, bijna verloren in het half duister achter de gevangene.

«Ik wilde je niet bang maken,» zei Malley. «Ik wilde je een kans geven. Een kans die je eigenlijk niet verdiend hebt.» Tucker haalde de schouders op.

«Ik had je gewaarschuwd,» zei Malley. «Ik had je gewaarschuwd dat het met je gebeurd zou zijn als je probeerde ervandoor te gaan.»

«Ja, je hebt me gewaarschuwd,» zei Tucker. «Ik heb je een paar leugentjes over die kastanjebruine verteld omdat ik een soort afwezige blik in je ogen ontdekte die rne heel wat zei. Daarom heb ik je gewaarschuwd. Ik wilde zien wat je zou doen. En daar hoefde ik niet lang op te wachten.»

Hij leunde achterover op zijn stoel en lachte smakelijk. Dan vervolgde hij: «Misschien had ik je beter meteen van kant kunnen maken. Maar dat heb ik niet gedaan. Ik dacht eraan dat ik je al heel lang kende. Ik had je zelfs die blunder in Indian Gulch al vergeven. Sterker nog: ik was zelfs bereid je nog een nieuwe kans te geven.»

Opnieuw haalde Tucker de schouders op. «Zeg maar eens tegen het meisje wat voor een kans ik je wilde geven,» zei Malley. «Vraag maar eens of zij het ook geen mooie kans vindt.»

«Hij wilde me,» zei Tucker met toonloze stem, «een brief aan Tag laten schrijven waarin ik moest zeggen dat ik Malley gevonden had, maar dat ik een ernstige val had gemaakt en het bed moest houden. Maar dat ik hem wel persoonlijk zou zeggen waar hij Malley zou kunnen vinden, als hij naar me toe zou komen om me te helpen. Dat is het soort brief dat hij me wilde laten schrijven. En als ik hem schrijf, zegt hij, zal ik vrij zijn om te gaan en staan waar ik wil... zodra Tag in de val is gelopen.» Het meisje knikte.

«Hij geeft altijd prachtige kansen, die Malley,» zei ze. «Hij is echt wat veel mensen een vriend in de nood zouden noemen.»

«Ja, veel mensen zouden hem een vriend in de nood noemen,» beaamde Tucker. «Maar dat is het soort brief dat hij me wilde laten schrijven.» Hij wendde zich weer tot Malley. «Ik schrijf die brief niet,» zei hij rustig. «Meen je dat nou echt, man?» vroeg Malley vriendelijk, met iets van verheugde verbazing in zijn stem. «Ik meen het echt,» zei Tucker.

«Het komt zeker door het meisje dat je zo stoer doet, hè?» vroeg Malley nieuwsgierig. «Ik weet dat je geen held bent. Je bent net zo bang van de dood als de meesten van ons. Misschien nog wel een beetje banger. Maar met het meisje erbij wil je je zeker groot houden, hè?»

«Het meisje heeft er niets mee te maken,» antwoordde Tucker even rustig als tevoren. «Ik weet nauwelijks dat ze in de kamer is.»

«Dat is niet erg beleefd,» zei Malley honend. «Het is niet mijn bedoeling beleefd te zijn,» zei Tucker ernstig. «Ik wil alleen maar zo goed mogelijk sterven, meer niet.»

«En waar haal je dat lef dan vandaan?» vroeg Malley.

Hij brulde de woorden bijna uit.

«Van Tag Enderby,» zei Tucker.

Malley sprong op en was in twee schreden de tafel rond. Het was duidelijk dat de jaren en het toegenomen gewicht hem niet beroofd hadden van zijn katachtige reactiesnelheid in geval van nood. Geen wonder dat zijn bende nog altijd hoog tegen hem opzag.

«Tag Enderby!» schreeuwde Malley. «En wat heeft hij ermee te maken? Enderby is er heus niet bij om je moed in te spreken! Hij is mijlen ver hier vandaan!»

«Het gaat er niet om of hij erbij is,» zei de ander onverstoorbaar. «Maar hij heeft me tweemaal het leven gered. Daarom ben ik bereid voor hem te sterven.»

Malley haalde uit en sloeg de gevangene wreed in het gezicht met de rug van zijn hand. Toen liep hij naar zijn stoel terug en nam plaats. Het meisje bracht hem een kop koffie. «Hier, Dan,» zei ze. «Goed voor de zenuwen. Drink maar eens, dan zul je je misschien weer eens als mens gedragen in plaats van als een redeloos beest.»

Hij hief het hoofd op en keek haar aan met een vreemde mengeling van bewondering en haat.

«Begin je me weer te treiteren?» zei hij. «Daar schijn je plezier in te hebben. Maar voordat deze nacht voorbij is, zul je wel weten met wat voor een kerel je te maken hebt!»

«Maar, Dan,» zei ze, «ik heb er nooit een moment aan getwijfeld dat jij capabel bent een brute moord te plegen... zelfs in tegenwoordigheid van een vrouw.»

Ze vulde een tweede kop koffie en bracht dat Tucker. «Blijf bij hem vandaan!» brulde Malley. «Oh, ik zal heus wel van die touwen afblijven als je daar soms bang voor bent,» zei het meisje. «Maar dit zal hem een beetje helpen... tot hij die kogel door zijn hoofd krijgt. Want daar zal het zeker wel op uitdraaien, Dan.»

Ze bracht de kroes naar Tuckers lippen en terwijl hij dronk, waren zijn ogen op haar gericht, gefolterde ogen als van een dier in doodsnood.

Ze liep naar de kachel terug, eensklaps door tranen verblind. Malley rukte haar terug in het licht en keek haar onderzoekend in de ogen.

«Wat zie ik daar?» zei hij honend. «Tranen! Ik dacht wel dat ik die te zien zou krijgen vroeg of laat. Je kunt dadelijk nog veel meer snotteren als je hem uit zijn stoel ziet tuimelen!»

«Zou je zo goed willen zijn mijn arm los te laten voor je

hem breekt, Dan?» vroeg ze rustig.

Grommend liet hij haar los en ze trok zich in de schaduw terug en zij nam haar oude plaats bij de kachel weer in.

«Wel, Tucker,» zei Malley met weer die opgewekte klank in zijn stem, «ik geef je nu je laatste kans. Schrijf die brief aan Tag Enderby en je bent een vrij man. Wat zal het zijn? Ja of nee? Dit is je laatste kans.»

«Dan moet het maar nee zijn,» zei Tucker.

«Stomme kwast!» mompelde Malley.

Tucker trok opnieuw de brede schouders op.

«Zeg eens,» zei Malley, «is er misschien een boodschap die je wilt achterlaten?»

«Geen boodschap,» zei Tucker.

«Geen vrienden, hè?»

«Nee,» zei Tucker. «Ik ben niet waard me een vriend van Tag te noemen.»

«Barst met je Tag!» riep de bandiet uit.

«Je zult een vriend achterlaten, Tuck,» zei het meisje uit het donker naast de kachel.

«Dank je, Molly. Dat is heel vriendelijk van je.»

«Vervloekt,» zei Malley, «ik begin waarachtig te geloven dat je zonder spijt sterft.»

«Nee, van één ding heb ik spijt.»

«En dat is?»

«Dat ik het niet meer zal meemaken dat Tag Enderby met je afrekent.»

Malley veerde even op in zijn stoel, maar hij wist zich te beheersen en antwoordde slechts: «Als ik Tag Enderby ontmoet, zal ik hem tegemoet treden als man tegen man en hij zal die dag niet overleven. Wel, Tucker, je laatste uur heeft geslagen. Als je wilt bidden is het nu de tijd.»

«Dat wil ik wel, ja,» zei Tucker met nog steeds die wonderbaarlijke kalmte. «Maar ik ben het een beetje afgeleerd de laatste twintig, dertig jaar. Molly, misschien wil jij me het voorzeggen, dan zeg ik het na.»

«Je hebt geen gebed nodig, Tuck,» zei het meisje met haar rustige stem. «God is toch wel bij helden als ze sterven.»

«Held, zei je toch, hè?» snauwde Malley. «Ga je gang maar, Tucker. Voor mij hoef je je niet te generen. Het amuseert me een beetje een volwassen man zacht en week te zien worden. Ik heb vijf man buiten op wacht staan en ik geloof dat er niet een bij is die zou willen geloven dat jij week geworden bent, Tuck.»

Maar Tucker luisterde niet naar hem. Hij hief het hoofd op en sloot de ogen.

«Ik zal proberen te bidden,» merkte hij op. «Ik geloof wel dat ik het nodig heb.»

En hij zei: «Almachtige God, ik heb van mijn leven veel slechte dingen gedaan. Ik had gehoopt mijn leven te kunnen beteren voordat het einde zou komen. Ik hoop dat U me kunt geloven. Amen.»

«Wel,» zei Malley, «het was een kort gebed, dat heeft het in elk geval voor. Ben je klaar, Tuck?»

Hij legde een zware Colt op de tafel. Tucker werd zo wit als een laken.

«Ik ben klaar,» fluisterde hij.

«Zie je wel dat je laf wordt,» zei Malley triomfantelijk. «Ik heb het je wel gezegd.»

«Ik ben bang,» zei Tucker zwakjes. «Maar ik ben klaar. Haal de trekker maar over, Malley. Maak er een eind aan.»

Malley pakte het wapen en richtte het op Tuckers voorhoofd.

Een schot knalde. Maar het was niet door Malley gelost en buiten klonken eensklaps wilde kreten. Malley sprong op en wendde zich woest naar de deur.