HOOFDSTUK XII


Er stonden vier kleine hutten op de open plek verspreid, drie bijna geheel verscholen tussen de bomen terwijl de vierde, een beetje groter dan de andere wat meer naar het midden en apart stond.

«Dat is Malley's villa,» zei Tag. «De jongens mogen er nu en dan wel eens op visite komen. Ik heb er vaak overnacht. Maar dat is een grote eer.»

Hij grinnikte.

«Ik was daar een hoge Piet, Ray,» mompelde hij.

Champion gaf geen antwoord. Hij staarde gespannen naar de hutten.

«Ik zie daar iemand in die ene hut,» zei hij. «Die aan de rechterkant.»

«Dat kan,» zei Tag. «Daar woont Ban.»

«Wie is Ban?»

«De kok.»

«Zou er iemand anders bij hem zijn?»

«Nee. Ban is niet erg gezien bij de jongens. Ik tel maar vijf paarden en dat betekent dat er verder waarschijnlijk niemand is. Malley zelf zal denkelijk wel voor zijn hut in de zon zitten, zoals gewoonlijk. Kun je zachtjes lopen? Nee, dat kun je niet en hij kan een klok op een mijl afstand horen tikken. Kom maar vlak achter me aan en precies in mijn voetstappen.»

In ganzenmars stapten ze de open plek op, de hut aan de zijkant naderend. Toen ze de hoek bereikt hadden, sprong Tag eensklaps naar voren. Twee revolvers glansden in zijn handen.

En voordat Champion het voorbeeld van de ander had kunnen volgen, hoorde hij een zware grove stem zeggen :

«Hallo die Tag! Daar ben je dus, hè? Ik had je eerlijk gezegd al verwacht.»

Toen stapte ook Champion in het zicht van de zware vormeloze gestalte van Malley die daar in het zonlicht een beetje doelloos een stok zat aan te scherpen.

«En onze vriend Ray Champion ook,» zei Malley met een vriendelijk hoofdknikje.

Hete woede legde een rood waas voor Champions ogen.

Hij kon enkele ogenblikken lang geen woord uitbrengen en toen hoorde hij Tag zeggen:

«Een beetje heet hier in de volle zon, Dan. Zullen we maar even naar binnen gaan?»

«Zoals je wilt,» zei Malley bereidwillig en stond op.

«Maar loop een beetje langzaam,» waarschuwde Tag. «Je moet je niet te hard inspannen op jouw leeftijd.»

«Er is niets dat een mens zo siert als eerbied voor de oude dag,» zei Malley dankbaar. Hij sjokte langzaam naar binnen, op de voet gevolgd door Tag Enderby en Ray Champion. De laatste wist niet of hij waakte of droomde. In Grove City had Dan Malley hem even onbereikbaar geschenen als wanneer hij op een andere planeet gezeten zou hebben en nu stond hij eensklaps als door tovenarij oog in oog met de roemruchtige bandiet. Dan Malley vertrok geen spier. Zelfs zijn glimlachje had niets geforceerds.

«Waarom die ijzerwinkel, jongens?» vroeg hij. «Terwijl ik jullie toch zelf door Skeet heb laten uitnodigen?»

«Hoor eens even,» zei Tag. «Heb je Skeet naar ons toe

gestuurd?»

«Skeet? Wie zou ik anders hebben moeten sturen terwijl ik wist met een paar handige jongens te doen te hebben die ik toch zo snel mogelijk wilde bereiken?»

«Wat voor een boodschap heb je Skeet meegegeven, Dan?» vroeg Tag zo vriendelijk als het maar zijn kon.

«Dat ik het vervelend vond ongenoegen met jou te hebben, Tag, en met Champion ook. Ik kon er heel goed inkomen dat Champion me een beetje met een scheef oog aankeek, maar wat wil je, Ray? Ik verkeerde nu eenmaal in dwangpositie toen en wat doe je dan? Maar nu ben je weer vrij en niemand die daar zo blij om is als ik. Ik begrijp zelf niet wat me bezield heeft. Met Tag ook niet. Ik snap nog niet hoe ik ertoe gekomen ben, maar ik heb zelfs een premie op zijn hoofd gezet. Stel je voor, Tag, ik een premie op jouw hoofd. Kun je dat geloven?»

«Het is moeilijk te geloven,» zei Tag hoofdschuddend. «Maar toch is het zo.»

«Hoe groot?» vroeg Tag. «Vijf... duizend... dollars!» zei de bandiet. «Hallo!» zei Tag tussen de tanden fluitend. «Zeg dat wel!» zuchtte de bandiet. «Maar ik had er direct spijt van en toen heb ik Skeet maar gauw gestuurd om vrede te sluiten.»

«Skeet heeft een eigenaardige manier om vrede te sluiten,» grinnikte Tag.

«Hoe bedoel je, Tag?»

«Ik bedoel dat Skeet ons onder vuur genomen heeft,» legde Enderby uit.

«Wat zeg je me nou? Onder vuur genomen?»

Tag Enderby glimlachte en het was een glimlachje dat alle gespeelde vriendelijkheid eensklaps van Dan Malley's gezicht wegwiste.

«Je liegt niet slecht als je eenmaal aan de gang bent,» zei Tag. «Ray, por hem eens even een revolver in zijn maag. Ik wil die safe daar weleens een beetje beter bekijken.»

Bereidwillig porde Champion Malley de loop van een Colt in zijn maag.

«Vind je dat nou wel verstandig, Tag?» zei Malley verwijtend. «Als je mij en de jongens berooft, zullen ze je dat nooit vergeven. Dat snap je toch zeker wel.»

Tag Enderby was inmiddels al bij de safe neergeknield en bespeelde met gevoelige vingers het combinatieslot.

«Laat hem zijn kop eens even houden,» droeg Tag Champion op. «Als hij blijft door meieren, haal hem die Colt dan maar over zijn hoofd. Ik moet hier even goed luisteren.»

Hij legde zijn oor tegen de deur van de safe en begon langzaam en voorzichtig aan de knop te draaien. Champion zag de zweepdruppels op Malley's voorhoofd staan.

De kleine safe produceerde een zacht metalig klikje en de deur zwaaide open.

«Tag!» kreunde Malley uit diepe wanhoop.

Tag schudde de inhoud van de kanvaszak die hij in de safe gevonden had op de vloer uit.

«Ja, Dan?» vroeg hij.

«Je gaat ons toch zeker niet beroven?»

Tag keek grinnikend op, begon dan zonder iets te zeggen het geld te tellen, gouden en zilveren munten en grote stapels bankbiljetten.

«Tag!» zei Dan Malley smekend, «mijn spaarcentjes voor mijn ouwe dag! Die zul je me toch zeker niet afnemen? Waar zal ik dan van moeten leven? Ik ben toch zeker veel te oud om nog opnieuw te beginnen.»

«Aardig spaarcentje,» zei Tag. «Maar liefst tweehonderdduizend dollars! Kunst dat je er vijfduizend te missen had om op mijn hoofd te zetten. En duizend op Champions...»

«Luister, Enderby!» viel Champion hem geagiteerd in de rede. «Ik hoor iets buiten!»

En inderdaad drong er duidelijk stemmengemurmel van de open plek tot Malley's hut door.

 

Tag veegde de inhoud terug in de kanvaszak, zette die tegen de muur naast de deur, sloot de deur van de safe en draaide de combinatieknop om.

Malley zag asgrauw en hij bleef als maar naar de zak staren. Aan enig levensgevaar scheen hij niet te denken, alleen maar aan zijn geld.

«Hou die dikke vetzak in de gaten, Ray,» beval Tag, «dan ga ik buiten een babbeltje met de jongens maken.»

«Ze zullen je neerschieten als een hond!» riep Champion. «Die kans zit erin. Maar we moeten een beetje risico aandurven om Malley's geld en zijn scalp in de wacht te slepen.» Onder het praten stapte hij naar buiten en werd daar begroet door een unanieme kreet van schrik en verrassing van de twee mannen die naderden over de open plek. «Enderby!»

«Waarachtig, het is Tag!» riep de grootste van de twee uit.

En beiden trokken ze een lange Colt, klaar voor actie. «Hallo, Grey,» zei Enderby. «Hallo, Stew,» begroette hij de grootste van de twee.

Het waren allebei nog jonge kerels van rond de twintig, maar gehard en ervaren in de strijd.

«Kijk hem eens aan!» zei de kleinste, Grey. «Vertrekt nog geen spier. Doe maar net of je thuis bent, Tag, en rol je op je gemak een sigaretje.»

«Ik maak net uit,» zei Tag vriendelijk. «Wat hebben jullie eigenlijk? Denken jullie dat het nog steeds oorlog is tussen Malley en mij?»

«Jawel, voor vijfduizend dollars oorlog als je het weten wilt,» zei Stew grimmig. «En ik voel wel iets voor die vijfduizend pegels. Wat jij, Grey?»

«Mijn idee,» zei Gray.

«Jongens laat je alsjeblieft even nakijken,» zei Tag. «Denken jullie nou werkelijk dat ik hier zo op mijn dooie gemak rond zou lopen als het nog heibel was tussen Malley en mij?»

«Ik heb altijd wel geweten dat je goed babbelen kunt, Tag,» zei Stew. «Maar tegen een schietijzer kun je toch niet praten. Blijf staan waar je staat en zeg je laatste gebeden maar.»

«Wacht eens even,» zei Gray. «Eerst eens horen wat Dan er zelf van zegt.»

Dan Malley werd verscheidene malen geroepen, maar er kwam geen antwoord uit de hut.

«Kunst dat hij niks zegt,» zei Tag. «Heb je hem wel eens anders gekend als hij bezig was een buit te tellen en uit te rekenen hoeveel hij voor zichzelf kon houden, de ouwe vrek?»

«Heb je dan een karweitje opgeknapt, Tag?» vroeg Grey met glinsterende ogen.

«Jawel, en niet zo'n kleintje ook. De grootste slag van mijn leven, mag ik wel zeggen.»

«Ik dacht al: wat kijk je tevreden,» zei Stew.

«Hoeveel dan, Tag?»

«Och, een paar honderdduizend dollars, meer niet.»

«Grote genade!» fluisterde Grey. «Twee...honderd...duizend dollars, zeg je?»

«Iets in die koers.»

«Waar heb je die slag geslagen?» vroeg Grey, letterlijk popelend van nieuwsgierigheid. «Uit een safe,» zei Tag naar waarheid. «Vooruit vertel eens wat meer,» drong Stew aan. «Waar?»

«Niet eens zo ver hier vandaan,» zei Tag. «Maar van mij krijg je niets meer te horen. Wat de chef wil zeggen moet hij weten. Ik heb er trouwens al half en half spijt van hierheen gekomen te zijn met de buit. Met die tweehonderdduizend had ik nooit meer hoeven te werken.»

«Jij zou ze er zo doorgedraaid hebben, Tag,» zei Stew. «Ik heb jou weleens meer aan de zwier gezien.»

«Roep Dan nu nog maar eens als je wilt,» zei Tag geeuwend. «Hij zal je stem wel graag horen, Grey, terwijl hij druk zit te tellen.»

«Mij niet gezien,» zei Grey. «Ik weet hoe die ouwe vrek is als hij geld in handen heeft. Hij zal je wel weer behoorlijk wat door de neus boren, Tag.»

«Och, dat heb je nu eenmaal van hem te verwachten,» zei Tag schouderophalend.

«Maar tenslotte heeft hij me ook de tip gegeven.»

«Voor dit zaakje? Had hij dat voor je in de week gezet?»

«Ik hoefde maar aan de boom te schudden en de rijpe pruimen vielen eruit,» zei Tag, glimlachend bij de gedachte. «Het is het gemakkelijkste karweitje geweest dat ik ooit opgeknapt heb. Wel, ik ga maar weer eens naar binnen om te kijken hoever hij ermee is.»

«Met minder dan veertig procent zou ik nooit genoegen nemen,» adviseerde Grey.

«Op vijftig heb je recht, aangezien je het karwei helemaal alleen opgeknapt hebt,» zei Stew. «Anders noem ik het klinkbare roof!»

«Roof is het toch al,» antwoordde Tag. «Veertig voor mij, veertig voor de rest van de jongens en twintig voor de chef. Zo zal het wel gedeeld worden, neem ik aan.»

«Niet leuk voor jou, Tag,» zei Grey, «maar wel voor ons. Ga eens na. Tachtig duizend voor de jongens, dat is zes, zevenduizend de man! Je hebt de dag goed voor ons gemaakt, Tag.»

«Ja, het is een dag om te onthouden!» beaamde Tag. «Wel, dan ga ik maar eens binnen kijken. Komen jullie

mee?»

«Om zeker even vlug weer buiten getrapt te worden door de ouwe Dan? Mij niet gezien,» zei Grey.

Het tweetal slenterde verder en Tag haalde voor de eerste maal sinds hij naar buiten gekomen was diep adem en keerde naar Malley's hut terug.

Hij werd verwelkomd door een stroom van gemompelde verwensingen en vloeken die als een waterval over Dan Malley's lippen tuimelde.

«Dat was mooi werk, Tag!» fluisterde Ray Champion. «Ik dacht werkelijk even dat je de sigaar was.»

«De verrekkelingen!» kreunde Malley. «De stomme verrekkelingen! Een wijsvinger hoefden ze maar te bewegen om vijfduizend dollars te verdienen. Ik heb me hier gewoon op zitten vreten. De stomme lamlendige idioten!» Hij wierp Tag een woeste blik toe. «Als je mij daar tegen had gehad...» siste hij tussen zijn gele tanden door.

«Dan zou je me een homp lood tussen mijn ogen gejaagd hebben, Dan,» zei Tag, «en datzelfde poeier krijg jij nu van ons.»

«Als je hierbinnen een schot afvuurt, kun je wel inpakken,» zei Dan Malley schor. «Zo achterlijk zijn ze nu ook weer niet.» Tag knikte.

«Weet jij misschien een andere oplossing, Ray?» vroeg hij. «Als we hem neerschieten slaan we zelf alarm.»

«Ik weet het niet,» siste Champion, terwijl hij Malley verbitterd aanstaarde. «Ik weet alleen dat zijn laatste uur geslagen heeft!»

«Dat jonge volk is altijd zo verbitterd,» zuchtte Dan Malley. «Vergevensgezindheid is er nooit bij. De wijsheid komt met de jaren, zeggen ze weleens, maar het is verdomme waar ook. Jullie zien de wereld nog in zwartwit. Een man is een schurk of een heilige. Maar de werkelijkheid is anders. Niemand is helemaal goed en niemand is helemaal slecht. Jij hebt me voornamelijk van de slechte kant gezien, Ray, en ik kan het jou niet kwalijk nemen. Maar jij diende beter te weten, Tag. Van jou valt het me tegen!»

«Nou begin je zeker op mijn gemoed te werken?» zei Tag Enderby honend. «Weet je wat voor jou een goeie medicijn is, Dan? Een mes tussen je ribben, dat is de beste medicijn voor jou.»

«Moord?» hijgde Malley.

Hij staarde van de een naar de ander.

Ray Champion schudde het hoofd.

Maar Tag Enderby glimlachte. Er was hem eensklaps iets te binnen geschoten.

«De Canucks in Canada hebben daar een mooi systeem voor,» zei hij. «Twee knapen pakken elkaar bij de linkerhand en houden die vast. Dan vechten ze met messen in de rechter. Ray, jij wilt de ouwe knaap zo graag dood hebben. Je krijgt nu je kans. Voel je er iets voor?»

Champion en Malley staarden elkaar strak aan. Malley's ogen begonnen te fonkelen. En Champion stak eensklaps zijn vechterskin naar voren.

«Wat zeg je ervan, Malley?» zei hij.

«Waarom niet?» antwoordde de bandiet.

«Zo is het, waarom niet?» zei Champion.

«En als ik win, wat dan?» informeerde Malley. «Kan ik dan ook nog eens met jou in de slag?»

Hij keek Tag aan.

«Niet als je er niet zelf om vraagt,» zei Tag.

«Ik zal heus niet om mijn eigen dood vragen,» zei Malley. «Dus als ik win laat je me gaan, Tag?»

«Jawel.»

«Afgesproken dan,» zei Malley. «Kom er maar uit, Champion.»