HOOFDSTUK IX

Aan het hoofd van de trap bracht Tag Enderby het groepje tot staan. Hij zei tegen de receptionist: «Ik loop vooruit naar de kamer. Welke is het?»

«Laatste deur rechts.»

«Als ik ervoor sta,» vervolgde Tag, «zal ik de sleutel in het slot steken en je met mijn linkerhand wenken... zo. Pak de hanglamp die daar hangt en blijf hier staan. Als je mijn sein krijgt, blaas je de lamp uit. Locksley, jij komt achter me aan. Zodra die lamp uitgaat, gooi ik de deur open. Als er een man naar buiten gevlucht komt, dan sla je hem neer. Stel geert vragen, maar geef hem een oplawaai waarmee hij het doen kan.»

«Wie is die man dan?» vroeg de assistent-sheriff die weinig vertrouwen scheen te hebben in de procedure.

«Een bandiet,» zei Tag. «Een bandiet en een moordenaar als ik de goede voor heb. Het is Champions kamer. Champion is beneden. Wat zou iemand anders daar in het donker te maken hebben.»

«Dat is natuurlijk wel zo,» gaf de assistent toe. «Maar als ik nu eens eerst ging...»

«Zeker om je vol lood te laten blazen door een hagelgeweer, hè? Want dat is het stuk gereedschap dat die knaap daar binnen in zijn handen heeft.»

Sid Locksley protesteerde niet verder. Een hagelgeweer met kortgezaagde loop is vooral op korte afstand een dodelijk wapen. Licht heeft het niet nodig. Het beschikt als het ware over eigen voelsprieten om in het donker te kunnen zien. En de assistent-sheriff hield wijselijk zijn mond.

Tag stapte de gang in, de sheriff gebarend op zijn tenen te sluipen terwijl hijzelf met gedecideerde luide schreden verder beende. Bij de deur aangekomen, stak hij de sleutel in het slot en draaide die om, tegelijkertijd met zijn linkerhand het afgesproken sein gevend. De gang werd in duisternis gedompeld.

Hij draaide de knop om, smeet de deur open en dook met een ware tijgersprong de kamer binnen. Halverwege zijn sprong raakte hij een stoel en sloeg met een dreun als een oordeel op de vloer neer. Op hetzelfde moment knalde het hagelgeweer als een donderbus. Hij hoorde het lood door de lucht huilen en zich vlak boven hem in de wand boren, maar Tucker had zich blijkbaar sterk geconcentreerd op het verschijnen van een gestalte in de deuropening, zodat het schot mis ging.

Langzaam en omzichtig opkrabbelend zag Tag de helft van een hoofd en een schouder duidelijk afgetekend tegen het raam. Hij had zijn revolver in de hand en hij wist dat hij het hart met een kogel zou kunnen vinden. Maar dat wilde hij niet. Dode mensen konden niet praten. Hij wilde horen wat Tucker te zeggen zou hebben.

Daarom klemde hij zijn handen om de stoel waarover hij gevallen was. Een loop van het dodelijke wapen was nog geladen en Tucker trachtte ongetwijfeld zijn doel in het donker te vinden. En dat gaf Tag de tijd de stoel uit alle macht van zich af te slingeren.

Hij hoorde de klap waarmee de stoel doel trof en zag het hoofd en de schouder verdwijnen, terwijl het hagelgeweer opnieuw vuur en rook braakte.

Met een tweede tijgersprong wierp Enderby zich op zijn prooi. Hij voelde een vuist zijn kin raken, maar de opwinding en de strijdlust schenen hem gevoelloos gemaakt te hebben voor pijn.

Hij had de ander nu met beide handen beet. De man lag compleet te brullen van dierlijke woede, maar Tag zat nu met zijn volle gewicht bovenop hem, de handen van zijn tegenstander achter diens rug samenklemmend als in een bankschroef. Een beetje extra druk en de pezen en schoudergewrichten zouden het begeven.

«Je scheurt me in tweeën!» hoorde hij een kreunende stem klagen.

«Maak licht, Locksley!» hijgde Tag. «Er zal hier toch wel ergens een lamp te vinden zijn.»

Locksley kwam binnen, schraapte een lucifer aan en hield die bij de pit van een lamp die op een klein tafeltje in een hoek van het vertrek stond. Bij het licht ervan herkende Tag het profiel van Tucker die daar onder hem op de vloer lag. Tag stond op en trok de bandiet overeind. Tucker was een grote kerel met de ogen en de kaaklijn van een vechter en de soepele gestalte van de geharde atleet. Maar Tags bliksemsnelle aanval in het donker had hem zo overrompeld dat hij nog steeds niet goed wist wat er met hem gebeurd was. Hij stond dazig om zich heen te kijken en voordat hij een beetje bij zijn positieven was gekomen, had Sid Locksley hem de handboeien al aangelegd. Daarna werd de deur gesloten. Ze bevonden zich nu met drieën in de kamer, terwijl het tumult van de opgewonden hotelgasten naderde over de trappen door de gang. Lockley's autoritaire stem hield hen op eerbiedige afstand en het drietal in de kamer ging zitten om te praten.

Lockley was even gretig als een terriër om een bekentenis uit zijn gevangene te krijgen.

«De feiten spreken voor zichzelf,» zei hij. «Dit zou de strop weleens voor je kunnen betekenen, Tucker. Maar misschien kom je er nog levend af als je een volledige bekentenis aflegt. Zeg ons maar eens wat je hier komt doen en wie je gestuurd heeft en zo!»

Tucker bleef recht voor zich uit staren, zijn kaken zo vast op elkaar geklemd dat er witte plekjes op zijn wangen zichtbaar waren. Hij zei geen woord. Wat de assistent-sheriff ook probeerde, er was geen woord uit Tucker te krijgen.

Zware voetstappen naderden over de gang en een hand sloeg een ruwe roffel op de deur.

«Wie is daar?» riep Locksley.

«Een paar van de jongens,» antwoordde een zware stem. «Hoor eens, Sid, Tommy heeft ons verteld wat er hier bijna gebeurd is... een gemene sluipmoord. Als je niet klaar kunt komen met die knaap daar, doe de deur dan maar even open, dan helpen we je wel een handje. We hebben de goeie boom al uitgekozen.»

«Je moest het hart eens hebben,» schreeuwde de assistent woest.

«Sla nou niet zo'n hoge toon aan, Sid!» riep de zware stem terug. «Je weet dat je op je eentje toch geen schijn van kans tegen ons hebt!»

«Wacht eens even,» voegde Tag de assistent toe. «Wat heb je eraan je eigen leven in de waagschaal te stellen om die vuile rat hier te redden? Bekennen zal hij toch niet, hij zal het je zo moeilijk mogelijk maken. En die jongens daar op de gang zullen vechten tot ze er bij neervallen om hem in handen te krijgen. Wat heb je eraan tegen ze in te gaan? Protesteer een beetje om de schijn te redden en laat ze hun gang gaan!»

Hij sprak ernstig en overtuigend met slechts een bijna onmerkbaar knipoogje naar de assistent om zijn ware bedoeling kenbaar te maken.

«Een paar minuten dan,» riep de woordvoerder op de gang terug. «Maar dan willen we wat actie zien. Schiet een beetje op, Sid!»

De assistent wendde zich tot Tucker.

«Je ziet hoe het erbij staat, ouwe jongen,» zei hij verontschuldigend. «Ik zie je niet graag opgeknoopt. Ik zou het recht veel liever zijn loop laten nemen maar daar moet ik dan een stel ordelievende burgers voor neerknallen. Misschien zou ik ze een beetje tot bedaren kunnen brengen, als ik ze een volledige bekentenis zou kunnen presenteren.»

Tucker verbrak nu voor de eerste maal zijn stilzwijgen, maar hij richtte zich daarbij tot Tag Enderby, niet tot Locksley.

«Tag,» zei hij, «wat voor de duivel betekent die Ray Champion eigenlijk voor jou? Waarom heb je je ermee bemoeid? En waarom heb je met ons gebroken?»

«Doe nu wat de sheriff zegt,» spoorde Tag hem aan. «Dat is de beste oplossing voor je. Locksley is bereid iets voor je te doen. Maar dan moet je niet zo koppig zijn en hem de kans geven ook.»

«Dus hij wil iets voor me doen?» zei Tucker bijna honend. «En jij, Tag, wil jij ook iets voor me doen? Als ik doorsla, bedoel ik?»

Tag grinnikte. «Dat hangt ervan af in hoeverre je doorslaat.»

«Hoever wil je dat ik doorsla?» vroeg Tucker. «Moet ik helemaal bij het begin beginnen en zeggen dat jij...»

Hij zweeg en de dreigende toespeling in zijn woorden ontging de assistent niet. Hij staarde een beetje onzeker van de een naar de ander.

«Ik weet echt niet wat je bedoelt,» zei Tag losjes.

«Man, ik zou je voor je hele leven achter de tralies kunnen helpen,» snauwde Tucker.

«Kom nou toch, Tucker,» zei Tag bijna vaderlijk.

«Dus ik zou niet kunnen bewijzen dat jij lid bent geweest van Malley's bende?» schreeuwde Tucker eensklaps verhit.

Locksley veerde met een gegrom van opwinding op uit zijn stoel.

«Ga je gang maar,» zei Enderby uitnodigend. «Wat kun je me bewijzen?»

«Wat ik jou kan bewijzen? Man, ik kan...»

Tuckers stem stierf weg. Hij besloot grommend: «Je hebt altijd alleen geopereerd. Nu weet ik waarom. Je wilde er geen getuigen bij hebben die je iets zouden kunnen maken. Nu begrijp ik het pas, stommeling die ik ben! Maar ik kan in elk geval bewijzen dat je in het kamp geweest bent en dat je...»

«Zeker ben ik in het kamp geweest,» zei Tag Enderby. «Als een soort missionaris. Ik heb mijn best gedaan om Malley te bekeren. Meer niet!»

Hij leunde achterover in zijn stoel en grinnikte uitdagend, Tucker tartend zijn woorden te logenstraffen.

Vervolgens wendde Tag Enderby zich doodrustig tot de assistent-sheriff.

«Weet je, Locksley, Tucker probeert er onderuit te komen door mij ervan te beschuldigen lid van de bende van Malley geweest te zijn, maar ik heb hem verteld hoe de vork precies aan de steel steekt.»

De assistent zuchtte. «De man die de bende van Malley kan oprollen is voor zijn hele leven beroemd, maar ik geloof dat een heel leger vossen nog niet voldoende zou zijn om jou te grazen te nemen, joch. We zullen Enderby er maar buiten laten, Tucker. Ben je bereid te praten of...»

Hij wees plechtig naar de deur waarachter de mannen stonden te wachten, misschien wel met horloges in de handen.

Zweetdruppeltjes parelden nu op Tuckers voorhoofd.

«Tag,» zei hij, «geef jij me de garantie?»

Tag haalde de schouders op.

«Ik zou niet weten waarom,» zei hij. «Maar ik ben bereid je uit handen van die lynchers te houden als dat je bedoeling is.»

«Geef me je hand erop,» zei Tucker.

Hij zei het met koortsachtige stem en zijn neusvleugels trilden.

«Hier heb je mijn hand erop,» antwoordde Tag.

De handboeien rinkelden terwijl ze elkaar de hand drukten. En toen leunde Tucker met een diepe zucht van opluchting achterover in zijn stoel.

«Schiet een beetje op, man,» drong de assistent aan. «Ik heb daar een paar ongeduldige knapen in die gang staan. Als ze dadelijk die deur openbreken, zal niets je meer kunnen redden.»

«Dacht je dat?» zei Tucker honend. «Dan ken je Tag Enderby toch nog niet goed, man. Als die boerenkinkels van jou door die deur komen, zullen ze er heel gauw spijt van hebben niet in een ketel kokende olie gesprongen te zijn.»

«Niet zo melken,» zei Tag Enderby. «Spijkers met koppen slaan nu.»

«Ik kom er al aan,» knikte Tucker. «Bij Malley hoef ik toch niet meer terug te komen, nu ik dit karweitje verziekt heb. En het is lood om oud ijzer of ik nu door de wet opgeknoopt of gelyncht wordt of door een van Malley's mannen van kant gemaakt.»

«Vooruit, ga verder,» drong Locksley nerveus aan.

«Je weet waarom ik hier ben, Tag. Je weet dat ik hierheen gestuurd ben om Champion de lamp uit te blazen.»

«Maar waarom?» vroeg de assistent-sheriff verbaasd. «Wat heb je tegen die arme Ray Champion? Wil je me dat eens zeggen?»

«Och, ik heb zijn tronie eigenlijk nooit gemogen. En aangezien het bovendien ook nog een briefje van duizend opbracht, dacht ik: waarom eigenlijk niet? En ik zou mijn duizendje mooi in de wacht gesleept hebben ook als er geen dode man tussen gekomen was om mijn spel te bederven.»

«Dode man?» echode Locksley verbijsterd.

«Ja, een dode man. Of noem je een man die een premie van vijfduizend dollars op zijn hoofd heeft staan geen dode man?»

«Wie heeft die premie dan op zijn hoofd gezet?»

«Malley alleen maar,» grinnikte Tucker. «Je hoeft Enderby alleen maar uit de weg te ruimen om de volgende dag vijfduizend dollars op je drempel te vinden. Misschien heb je iets aan de tip.»

«Laat Enderby er nou maar buiten,» zei Locksley. «Die lijkt me oud en wijs genoeg om op zichzelf te passen. Hoe staat het met Ray Champion? Waarom wil Malley hem uit de weg geruimd hebben?»

«Dat weet ik niet. Er schijnt een soort vete tussen hen te bestaan. Champion zit achter Malley aan en Malley achter Champion. En dat is het dan wel!»

«Is dat alles wat je te zeggen hebt?» vroeg de assistent. «Is dat je hele bekentenis?»

«Zeker. Wat zou ik nog meer te bekennen hebben? Als je meer wilt weten, moet je bij Enderby zijn. Tag, wie heeft je de tip gegeven dat ik hier op Champion stond te wachten? Daar ben ik toch wel benieuwd naar.»

Er werd heftig op de deur gebonsd.

«Hé! Heedaar, Sid!» brulden stemmen.

«Nog een ogenblikje, jongens!» riep Locksley terug. «Nog even geduld.»

«We hebben geduld genoeg gehad. We willen die moordenaar hebben. En vlug ook!» schreeuwde een boze stem.

«Hoor eens, Enderby,» zei de assistent nerveus. «Dat zijn Hank Martin en Jeff Creek en dat zijn twee jongens die zich de kaas niet van het brood laten eten. Ze zullen niet rusten voor ze Tucker te pakken hebben. Wat doen we ermee?»

«Maak eerst die handboeien maar eens los,» zei Enderby.

En zo groot was de consternatie van de assistent of zo sterk was misschien Tag Enderby's overwicht, dat Locksley zonder een woord van protest de handboeien ontsloot.

Tag had zich inmiddels achter Tuckers stoel opgesteld.

«Tucker,» fluisterde hij, «ik speel het spelletje met je mee, maar op een voorwaarde. Dat je Locksley binnen drie dagen laat weten waar hij je kan vinden en dat je je zonder verzet door hem laat meenemen. Is dat afgesproken?»

«Afgesproken,» knikte Tucker. Hij keek met zorgelijke ogen naar de nog gesloten deur.

«Je hand erop,» zei Tag. En opnieuw schudden ze elkaar de hand, ditmaal zonder het gerinkel van boeien.

«Tijd dat we 'm smeren, Tag,» zei Tucker, naar het raam springend. «Het is zeker vijftien voet hoog,» rapporteerde hij.

«Dat is minder erg,» zei Tag. Hij trok snel een laken van het bed en deed er aan een kant een knoop in. Hij hield de knoop vast en gooide de rest het raam uit. In een oogwenk was Turker uit het raam geglipt en langs het laken naar beneden.

«Hou eens even vast!» riep Tag de assistent toe.

Deze gehoorzaamde werktuiglijk. «Tjonge, tjonge, wat gaan die jongens daar op de gang te keer,» mompelde hij.

Maar terwijl hij nog stond te mompelen, stond Tag al buiten op de grond.

«Hoor eens even,» zei Locksley. «Hoe moet ik nu beneden komen? Wie moet voor mij...?»

«Jij bent de wet. Ze zullen de wet toch zeker niet lynchen,» klonk de opgewekte stem van Tag Enderby uit de duisternis beneden.

En hij haastte zich naar de stal waar Tucker al in razende haast een paard aan het opzadelen was. Even hield Tag de teugels in ijzeren greep omklemd.

«Dus we hebben elkaar goed begrepen, Tucker?» zei hij. «Binnen de drie dagen geef je je bij Locksley aan.»

«Wil je me daar nou echt aan houden?» kermde Tucker.

«Ik wil er je aan houden, ja.»

«Als het moet, dan moet het maar.»

Tucker had geen tijd meer voor afscheid of een bedankje. Het stemmengeroezemoes uit het hotel kreeg een steeds dreigender klank. Hij gaf zijn paard wild de sporen en stormde weg in de nacht.

Tag Enderby keek hem even na en haastte zich toen naar de bosjes waar hij Sam Doran had achtergelaten. Hij bond de kleine man los en hielp hem overeind.

«Wat is er toch aan de hand?» vroeg Doran gejaagd. «Al die herrie daar.»

«Tucker is op het nippertje aan een lynchpartij ontsnapt. Hij zal je wel het een en ander te zeggen hebben als hij je weer tegenkomt.»

«Heb jij hem dan gezegd dat ik...»

«Nee, maar hij zal het wel kunnen raden. Als ik jou was, Sam, dan zou ik rustig mijn paard pakken en blijven doorrijden tot ik een paar honderd mijl uit de buurt was. Tucker is geen gemakkelijke als hij kwaad is.»

«Zeg dat wel!» hijgde Doran en hij verdween als een dief in de nacht.