HOOFDSTUK XIV

Bij het horen van deze belediging leek het even alsof Dan Malley uit zijn vel zou barsten. Maar toen zakte hij langzaam op zijn stoel terug onder het slaken van een sissende zucht. Zijn hoofd zakte op zijn borst. Hij scheen ineen te schrompelen als een doorgeprikte luchtballon.

Kalm en gedecideerd besprak Enderby de laatste bijzonderheden. Over tien minuten zouden hij en Ray Champion en Dan Malley de hut in een groepje verlaten. Ze zouden zich naar de rand van de bossen begeven. Geen der bendeleden mocht zich verdekt opstellen. Ban, de kok, en de negen anderen zouden zich in een groepje midden op de open plek moeten verzamelen, dit als garantie tegen een mogelijke verraderlijke actie. Aan de rand van het bos zou hij Malley loslaten. Dan zou de bende het recht hebben te doen wat ze kon om de vluchtelingen in te halen.

«Je zegt dat je Malley los zult laten,» zei Skeet. «Je hebt je altijd aan je woord gehouden toen je nog lid van de bende was. Maar kunnen we je nu ook nog vertrouwen, Tag?»

«Dat risico zul je moeten nemen,» zei Tag. «Ik heb jullie nog nooit belogen. Waarom zou ik daar nu mee beginnen?» Met dat antwoord scheen Skeet redelijk tevreden. Ze konden de verdwijnende hoefslagen van de paarden horen, even later gevolgd door een schril fluitsignaal in de verte.

«Je kunt nu wel weer praten,» voegde Tag Malley niet onvriendelijk toe. «Maar niet te hard natuurlijk.»

Malley zei echter niets. Hij rolde slechts met de ogen als iemand ten prooi aan onbeschrijfelijke smarten die zijn lippen verzegelden. Hij bood een weerzinwekkend beeld zoals hij daar ineengedoken zat op zijn stoel.

Maar hij onderwierp zich lijdzaam aan zijn lot. Als gehypnotiseerd bleef hij zijn blikken als maar op de kanvaszak gericht houden. Uit de verte klonk even later Skeets schrille jankerige stem : «Kom maar, Tag!»

Tag opende de deur. De hele bende had zich midden op de open plek verzameld, tien man in totaal, ten dele schuilgaande achter hun paarden. Tag zei geamuseerd: «Dat zou een mooi staaltje scherpschutterswerk zijn, Ray... die knapen kreupel schieten onder de kuiten van hun knollen door. Maar we hebben de afspraak nu eenmaal gemaakt en daar houden we ons aan. Klaar?»

Hij nam de kanvaszak onder zijn arm. De loop van zijn revolver porde hij in Malley's rug en zo met Champion aan de schouder van de bandietenleider verlieten ze de hut en stapten naar de plaats aan de bosrand het dichtst bij de plek waar ze hun paarden hadden achtergelaten.

Er werd geen schot afgevuurd, geen geluid verstoorde de stilte. Het leek wel alsof de heldere zon alle geluid had weggebrand.

«Vanaf de rand van het bos,» zei Tag, «is het nog ongeveer honderd passen naar de plaats waar we de paarden hebben staan en zodra we de ouwe Malley vrij hebben gelaten, zullen de anderen als even zovele pijlen uit bogen achter ons aan komen. Ik zal deze zak wel dragen. Die is zwaarder dan je denkt. Let maar niet op mij. Sprint dadelijk zo hard als je kunt naar je paard, klim in het zadel en zorg dat je je geweer klaar hebt om de jongens op een afstand te houden als ze te dicht bij zouden komen.»

«Ik zal alles precies doen zoals je zegt,» beloofde Ray Champion.

Ze bereikten de rand van het bos en Tag keek om. De tien mannen stonden startklaar bij hun paarden.

«Wel, Dan,» zei Tag, «als ik nou jouw type mens was, zou ik je een kogel door je kop jagen en je op die manier vrij laten.»

Malley keek hem met lege ogen aan. Vrees was er in elk geval niet in zijn gezicht te bespeuren.

«Maar zo'n type man ben ik niet, zoals je weet,» vervolgde Tag. «Vaarwel, Dan, en bedankt voor het gastvrije onthaal en het bewaren van het geld. Ik hoop er goed gebruik van te kunnen maken.»

Zonder een woord te zeggen wendde Malley zich langzaam naar zijn bende. De beide anderen schoten pijlsnel weg tussen de bomen, lopend wat ze lopen konden als geboren sprinters.

Champion had de snelheid van veel zwaargebouwde mannen - een geweldige krachtexplosie over een korte afstand. Maar hoewel hij uit alle macht sprintte, zat Tag hem vlak op de hielen, ondanks de zware zak geld die hij mee moest dragen. Bijna tegelijkertijd zaten ze in het zadel.

En het was Tags geweer dat het eerste sprak, afgevuurd vanuit de heup, niet van de schouder.

Als antwoord klonk er een luide kreet van schrik en angst op uit de rij ruiters die zigzaggend kwam aan gestormd tussen de bomen. Ze zagen de achtervolgers naar links en rechts uiteenwijken. En toen waren ze zelf op weg.

Opnieuw reed Champion voorop en zijn paard deed in geen enkel opzicht voor dat van Tag onder, maar de wonderbaarlijke rijkunst van de laatste deed hem snel de leiding overnemen. Hij was het die de kortste weg wees tussen de hem zo bekende bomen en daarna open terrein op. Zo ver waren de andere ruiters achter geraakt dat een volle tweehonderd schreden groen golvend grasland de vluchtelingen van de achtervolgers scheidden toen de laatsten uit het bos te voorschijn kwamen.

Malley's mannen reden wat ze konden, hun paarden tot volle galop opzwepend. Meer dan een mijl lang zette de wilde jacht zich voort. Hoewel de anderen nog niets gewonnen hadden, keerde Tag zich in het zadel om en vuurde twee geweerschoten af. Niemand werd getroffen, maar opnieuw raakte de falanx in verwarring. Verscheidene ruiters weken naar links en rechts en het groepje raakte verdeeld; de vaart was eruit. En enkele ogenblikken later werd de achtervolging gestaakt.

Tag vertraagde zijn snelheid onmiddellijk tot een rustige draf. En Champion volgde zijn voorbeeld, iets wat hij langzamerhand als een vanzelfsprekendheid was gaan beschouwen. En Tag aanvaardde de verantwoordelijkheid zonder het minste spoor van ergernis.

Hij begon nu te zingen en vervolgens te fluiten.

«En waarheen nu?» vroeg Champion.

«Ik weet het niet. Waarom niet naar Grove City? Daar heb je je thuis, Ray.»

De ander schudde koppig het hoofd.

«Waarom niet?» vroeg Tag.

«Jij hebt een goede slag geslagen vandaag, Tag,» zei hij, «en ik ben blij voor je. Maar ik ben geen stap verder gekomen, integendeel, ik weet nu wat voor een formidabel tegenstander ik aan Malley heb. Toch zal ik het niet opgeven tot ik voorgoed met hem afgerekend heb. Dat is geen mens, Tag. Dat is een beest. Hij verdient de dood.»

Tag Enderby knikte. «Die verdient hij zeker. Maar waarom laat je hem niet gewoon in zijn vet gaar smoren, Ray? De dood zou een verlossing voor Malley zijn nu hij zijn geld kwijt is. Dit zijn zijn hart en zijn ziel... hier in deze zak. En de helft is van jou.»

«Ik krijg er een deel van?» vroeg Champion verbaasd.

« Een deel? Natuurlijk. De volle helft.»

«Maar ik heb er toch zeker niets voor gedaan,» protesteerde Champion. «Ik ben alleen maar een blok aan je been geweest. Jij en jij alleen hebt ons uit de narigheid gered. En nu wil je beweren dat ik recht heb op een deel van dat geld?»

Tag staarde hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.

«Je moet jezelf niet kleineren, Ray,» verklaarde hij. «Je hebt recht op de halve inhoud van de zak en die krijg je ook.»

«Ik wil er geen cent van hebben,» zei Champion.

«Het is vuil geld voor jou, hè?»

«Ik wil er gewoon niets van hebben,» zei Champion.

Tag gaapte hem in opperste verbijstering aan.

«Wat voor verschil maakte het waar dat geld vandaan komt?» informeerde hij. «Je hoeft het maar aan te nemen en er goed gebruik van te maken, meer niet.»

Champion glimlachte.

«Luister eens, Tag,» legde hij geduldig uit. «Als ik een maand lang hard werk, dan krijg ik mijn loon... honderd dollars bijvoorbeeld. Wel, dat geld is van mij, ik heb het eerlijk verdiend. Maar voor dit geld heb ik niets gedaan. Daarom wil ik er ook niets van hebben.»

Er scheen Tag eensklaps een licht op te gaan.

«Molly zou er zeker tegen zijn, hè?» zei hij.

Champion keek hem zonder enige ergernis, bijna medelijdend aan.

«Tag,» zei hij, «je bent nog een kind. Je begrijpt even weinig van wat er in Molly omgaat als een kind iets begrijpt van de Almachtige God.»

En eensklaps met een kil leeg gevoel van verlorenheid wist Tag Enderby dat zijn metgezel gelijk had!

Ze keerden in een kalm tempo naar Indian Gulch terug. Zoals Tag te kennen gaf, had het geen zin in de buurt van Malley's oude hoofdkwartier te blijven rondhangen. Nu dat schuilhol ontdekt was, zou de bende ongetwijfeld naar een nieuw hoofdkwartier gedirigeerd worden door de leider. En hoewel Champion er heftig op gebrand was achter Malley aan te blijven jagen, legde hij zich tenslotte, hoewel niet zonder tegenzin, bij Tags plan neer om even een adempauze te nemen en pas dan opnieuw tot de aanval over te gaan.

Toen ze in Indian Gulch aankwamen, bleek de algemene opwinding daar nog lang niet geluwd. Integendeel deze had juist die morgen nieuw voedsel gekregen, want op de derde dag na zijn gevangenneming was Tucker, de bandiet, in overeenstemming met zijn aan Tag gegeven woord naar de stad gekomen om zich in handen van assistent-sheriff Locksley te stellen.

Het was een ongelooflijk iets. Het had iets van romantiek dat de harten van de mensen aansprak en er werd nu minder over hangen en lynchen gepraat dan over de wenselijkheid clementie toe te passen voor mannen die niet zo verdorven waren als men oorspronkelijk gedacht had.

Het nieuws van de komst van Tag Enderby en Ray Champion deed de opwinding tot het kookpunt stijgen. Want ze gingen recht naar Locksley en vertelden hem waar het schuilhol van de bende van Malley gelegen was.

De assistent stelde prompt een posse samen en trok op weg om het vermoedelijk inmiddels verlaten hoofdkwartier van de bende uit te kammen.

Tag zag hen met een brede grijns vertrekken.

«De ouwe Malley zal ons daarvoor wel dankbaar zijn,» zei hij. «Hij heeft zo lang vakantie kunnen houden daar boven in de bergen, dat hij langzamerhand vergeten is dat er nog zo iets als de wet bestaat. Niemand heeft hem er ooit lastig gevallen. Hij is net zo gek op comfort als op geld!»

Ze zaten prinsheerlijk op het terras van het hotel toen een dik onder het stof zittende gestalte door de straat kwam aan rijden op een kleine afgetobde mustang.

Toen hij wat naderbij was gekomen, herkenden ze tot hun verbazing Henry Benton. Hij herkende hen ook, groette met een wuivend armgebaar en bracht zijn paard tot stilstand. Vervolgens steeg hij af, bond het dier aan het bindrek en kwam langzaam het trapje naar de veranda op.

«Hij schijnt nogal iets gewichtigs aan zijn hoofd te hebben,» merkte Tag op.

«Hij heeft geen hoofd dat enig gewicht kan dragen,» antwoordde Champion minachtend. «De stomme pocher! Waarom denk je dat hij iets bijzonders heeft?»

«Omdat hij zo onverschillig doet met de duimen in de armsgaten van zijn vest, terwijl hij als maar op die tandestoker blijft kauwen. Als hij niets belangrijks had, zou hij zich meer haasten. Hij doet net alsof hij een speciale afgezant is van de president.»

Mr. Benton kwam nader, zich totaal onbewust van het weinig vleiende commentaar dat sotto voce op zijn persoon geleverd werd. Hij wuifde het tweetal zwierig toe, drukte hen de hand en nam vervolgens plaats.

«Iets drinken?» vroeg Tag.

«Nee,» zei Benton, «op het moment liever niet.» Er klonk een gedempte uitroep van Champion. Hij scheen danig verrast over deze weigering van de oude man, de eerste die hij ooit van diens lippen gehoord had.

«Drank,» zei Benson wijsgerig, «is heel goed als een man er de tijd voor heeft. Maar als hij zijn handen vol heeft, is het niets gedaan. Je weet hoe dat gaat.»

«Je handen vol, sir?» vroeg Tag. «Jawel, behoorlijk vol,» zei Benton. «Hoe dat zo?»

«Nou met al dat rijden en tobben en piekeren en zo.»

«Aan rijden en tobben en piekeren kan de beste man zijn handen vol hebben,» zei Tag meelevend. «Maar... wat voert je helemaal naar Indian Gulch?»

«Wel, om je de waarheid te zeggen, jong,» zei Benton. «Er deden zoveel wilde verhalen de ronde over wat je allemaal in Indian Gulch uitspookte dat ik besloot zelf maar eens te gaan kijken wat er van waar was.»

«En je hebt me prompt gevonden ook,» zei Tag bewonderend. «Je bent een verduiveld goed spoorzoeker als je het mij vraagt.»

«Er is een tijd geweest,» zei Benton trots als een pauw, «dat ik een spoor kon volgen als een Indiaan. Ik stond er bekend om. Als ze met een posse achter een stelletje rovers of veedieven aan moesten, werd ik er altijd bijgehaald.»

«Ik geloof het graag,» zei Tag. «Maar er zal toch zeker nog wel een andere reden voor je bezoek zijn behalve je nieuwsgierigheid?»

«Is er ook,» knikte Benton. «Ik heb een brief voor je bij me. En die is op zo'n eigenaardige manier bij ons thuis afgeleverd dat ik dacht dat hij misschien wel belangrijk voor je zou kunnen zijn. Niet gewoon overdag door de postbode besteld, bedoel ik, maar 's nachts onder de deur geschoven.»

Hij overhandigde Tag de enveloppe en Tag scheurde die open en vond er een opgevouwen velletje papier in waarop slechts een woord was gekrabbeld:

 

Sorry!

 

Er stond geen adres op en ook een handtekening ontbrak. Maar dat ene woordje deed een koude rilling langs Tags rug gaan, want hij herkende het handschrift van niemand minder dan de grote Dan Malley!

Henry Benton sloeg zijn consternatie met een verrukt oog gade.

«Groot nieuws voor je, is het niet, jong?» zei hij. «Zeg dat wel,» zei Tag. «Maar nu iets anders, Benton. Ik kan me vergissen, maar ik heb allemaal het idee dat je iets voor me achterhoudt.»

«Ik? Waarom zou ik iets voor je achterhouden?»

«Is er niets gebeurd dat mij zou kunnen interesseren? In Grove City, bedoel ik?»

«Jou interesseren?» murmelde Benton nadenkend. «Ik zou echt niet weten wat. Als het iemand van jullie zou interesseren, dan zou het Ray eerder zijn dan jou.»

«Wat zou mij interesseren?» snauwde Champion, zich voor de eerste maal in het gesprek mengend.

«Iets, jong,» zei Henry Benton, «dat ik eigenlijk liever onder vier ogen met je zou willen bespreken, omdat het anders misschien een beetje pijnlijk zou zijn.»

«Je kunt het gerust zeggen waar Enderby bij is,» zei Champion. «Ik heb geen geheimen voor hem.» Toen voegde hij eraan toe: «Gaat het over Molly?»

«Ja,» zuchtte de vader, «Molly is niet meer...» De beide jongemannen vlogen uit hun stoelen op. «Ze is dood!» zei Enderby, terwijl Champion als met stomheid geslagen terug viel op zijn stoel. Benton knikte somber.

«Best mogelijk,» zei hij. «Waarschijnlijk zelf. Waarom niet? Maar wat ik eigenlijk wilde zeggen was dat ze niet meer bij ons was!»

Champion boog zich gespannen naar voren. Er lag een schorre klank in zijn stem toen hij zei: «Wil je eindelijk eens precies zeggen wat er gebeurd is?»

Benton maakte een berustend gebaartje met beide handen.

«Wat gebeurt er als zand oplost in water? Eerst zie je het, dan zie je het niet meer,» verklaarde hij. «En zo is het ook met Molly gegaan; de ene avond was ze er nog, de volgende morgen was ze verdwenen. Opgeslokt door de nacht.»

«Is dat alles wat je weet?» vroeg Tag.

«Veel is het niet,» gaf Benton toe, «maar het is inderdaad alles wat ik weet. En het is een hele schok voor de vrouw en mij...»

Tag wierp Champion zijn brief toe. Terwijl de laatste verbaasd naar dat ene woordje staarde, legde Tag uit:

«Het is Malley. Ik dacht dat er geen gevaar was. Hoe hij erachter is gekomen dat hij me op die manier zou kunnen kwetsen, weet ik niet! Het is een mysterie voor me! Maar hij heeft het geraden en hij heeft goed geraden ook! Het is Malley!»

«Bedoel je,» zei Champion, «dat hij om ons dwars te zitten in staat zou zijn...»

«Niet tot moord, ouwe jongen. Tenminste nog niet. Het is alleen maar een opgestoken hand die ons een halt wil toeroepen. Als we doorzetten zal hij waarschijnlijk wel...»

«Malley?» zei Benton scherp. «Wat heeft Malley met dit alles te maken?»

Tag wendde zich tot de vader.

«Vertel eens, Benton,» zei hij, «wat is volgens jou de reden van Molly's verdwijning?»

Benton glimlachte en draaide ietwat behaagziek aan zijn snor.

«Er zijn meisjes en meisjes,» zei hij. «Er zijn er die geboren zijn om te ploeteren en te slaven. Er zijn anderen die er niet voor in de wieg gelegd zijn, maar die het toch doen omdat ze het moeten. Zo is het ook met Molly. Ze heeft bijna haar hele leven lang moeten werken. Veel succes heb ik niet van mijn leven kunnen maken en een goede kans heeft ze nooit gehad. Wel, ik zeg niet dat het zo is, want ik zou het vervelend vinden voor Ray hier. Maar... de jonge Mays, de zoon van de bankier heeft altijd al achter Molly aangelopen en hij was de afgelopen week weer een paar dagen in de stad. En dezelfde dag dat hij weer vertrokken is... dezelfde nacht is ook Molly verdwenen. Nogmaals, ik zeg niet dat het zo is... maar het zou me niks verbazen als we binnenkort te horen kregen dat die twee getrouwd waren en op weg naar de een of andere chique stad zoals Parijs of St.-Louis!»

Zijns ondanks glimlachte hij even, hoewel het spijtige fronsje niet van zijn voorhoofd week.

Champion wierp Tag een getergde blik toe, maar tot zijn verrassing was er niets van ergernis of ongeduld in het gezicht van de ander te lezen. Integendeel, Tag keek de oudere man aan met iets van welwillend medeleven.

«Misschien heb je wel gelijk,» beaamde hij. «Misschien is het Mays wel. En ze zou een beste bankiersvrouw zijn ook!»

«Dat zou ze zeker!» riep Benton uit, met een hand op zijn knie meppend. «Ik heb altijd wel een licht in dat meisje zien branden, maar het glas was berookt door bittere armoede zodat anderen het niet konden zien.»

Hij wendde zich verontschuldigend tot Ray.

«Al zou ik het voor jou natuurlijk rot vinden, Ray,» zei hij. Champion, het gezicht als uit graniet gehouwen, zei geen woord.

«In een chique rijtuig achter een paar edele kleppers met een mooie zilvervos rond de schouders... dat zou wel iets voor Molly zijn, is het niet, Benton?» fantaseerde Tag verder.

«Dat zou het zeker,» zei Benton stralend en met een extatische uitdrukking op het gezicht.

«Ik moet even iets tegen Champion zeggen,» zei Tag, de ander apart nemend.

«De ouwe gek!» siste Champion tussen opeengeklemde tanden.

«Och, hij is de kwaaiste niet,» zei Tag vergoelijkend. «Malley is echter de man waar we nu aan moeten denken. En we zullen ons hoofd in de muil van de leeuw moeten steken. Hij waarschuwt ons uit de buurt te blijven... of anders in de val te lopen die hij voor ons heeft uitgezet. En dat laatste zullen we moeten doen.»

«We kunnen evengoed in een afgrond springen,» zei Champion. «Hij zal voor ons op de loer liggen, de oude vos!»

«Luister,» zei Tag, «hou jij Benton hier even bezig terwijl ik achter een plannetje aanga dat ik op het oog heb.»

«Ik zou niet weten wie ik liever bezig hield!»

«Beschouw het maar als een opoffering voor de goede zaak. Probeer hem te bewegen naar Grove City terug te gaan, als je kunt. Ik heb werk te doen.»

«Wat voor werk?»

«Dat vertel ik je later wel als het lukt.»

Champion gromde zijn instemming en Tag verliet het hotel en haastte zich naar de gevangenis. Aangezien de assistent-sheriff met zijn posse weg was, was de gevangenisbewaarder de hoogste in de stad aanwezige gezagsdrager. Hij was een oude kribbebijter van een man, maar zelfs hij werd door de naam Tag Enderby zo geïmponeerd dat hij zijn bezoeker zonder veel bezwaren toegang verschafte tot zijn heiligdom. En even later stond Tag oog in oog met Tucker.