HOOFDSTUK III

Na het verlaten van het hotel passeerde Tag Enderby een veldje waar een jongen van een jaar of veertien bezig was met een veertig voet lasso te oefenen, zonder veel succes overigens.

Tag Enderby bleef geïnteresseerd staan kijken, zich inmiddels een sigaret rollend.

«Het zit hem in de pols, joch,» adviseerde hij. «Jij kunt het zeker beter zullen we zeggen,» zei de zwetende jongen.

De opmerking irriteerde Tag Enderby niet, want hij hield wel van jongens die van zich af wisten te praten. En hij hield ook van de zorgeloosheid van de jeugd, want de verantwoordelijkheid van het volwassen zijn was voor Tag Enderby een vloek waaraan hij nog steeds - en tot dusverre met succes - trachtte te ontkomen.

Hij voelde zich dus niet beledigd over de brutaliteit van de jongen en ging op de uitdaging in. Hij gaf een demonstratie die de ogen van de jongeling welhaast uit de kassen deed vallen, vooral toen hij zijn optreden besloot met een finale die zijn jeugdige toeschouwer degradeerde tot een weerloos gebonden wezen dat aan zijn voeten lag uitgestrekt zonder een vin te kunnen verroeren.

«Jij bent zeker de lassokoning van het circus!» riep de jongen uit toen hij zijn stem eindelijk terug had.

«Toch niet. Ik heet Tag Enderby en ik weet zeker dat er wel betere lassowerpers zullen zijn in een grote stad als deze.» «Als die er waren, zouden ze al lang bij een circus zitten en honderd dollars per week verdienen!»

«Dat is een macht geld,» zei Tag.

«Dat is het zeker. Maar jij zou het toch gemakkelijk kunnen verdienen,» zei het joch met een verbijsterde blik op het fatterige blauwe kostuum van de vreemdeling dat zo moeilijk te rijmen viel met diens vaardigheid op de lasso.

«Jullie hebben Ray Champion hier in de stad en dat moet toch een baas zijn met de lasso, heb ik gehoord,» zei Tag. «Hij? Niet dat ik weet. Die gaat niet eens terug naar het ranchwerk zeggen ze.»

«Neem maar rustig van mij aan van wel,» zei Tag.

«Oh ja?» informeerde de jongen smalend. «Dan heeft mijn vader me misschien niet verteld dat hij Ray al aangenomen heeft en dan is mijn vader zeker geen directeur van de bank!»

«Je meent het toch zeker niet!» zei Tag Enderby.

«Ik meen het toch zeker wel!»

«Het is niet dat ik je niet geloof, maar ik kan me Ray Champion toch nauwelijks in een kantoorbaantje voorstellen,» vorste Tag Enderby verder.

«Hij wil sparen om met Molly Benton te kunnen trouwen,» verduidelijkte de jongen. «Daar heb je heel wat geld voor nodig. Molly en haar moeder nemen nu ook kostgangers in huis. Zeker om dat geld eerder bij elkaar te hebben, denk ik.»

«Ja, dat zal natuurlijk wel,» beaamde Tag. «Best kans

dat ze kostgangers genoeg krijgen.»

«Och, dat weet ik niet,» zei de jongen. «Er zijn niet veel passanten die lang hier in Grove City blijven hangen. Maar ik gun het de Bentons wel. Molly is een lieve meid!»

«Dat is ze zeker,» viel Tag bij. «En knap ook.»

«Of ze knap is! Zeg, doe me dat nog eens voor met die drie lussen waarin je me gevangen hebt.»

«Een andere keer als ik wat meer tijd heb,» zei Tag. «Hoe zei je ook weer dat je heette?»

«Ik heb het niet gezegd, maar ik heet Tommy Telford. Ik ben Telfords zoon... die van de bank, bedoel ik.» Hij geeuwde. De bank scheen geen belangrijke rol in zijn leven te spelen.

Tag Enderby nam afscheid en slenterde verder door de straat. Aan een passerende cowboy vroeg hij de weg naar het huis van de Bentons en stond even later voor een klein huisje met drie ramen achter een veranda die zich langs de gehele voorgevel uitstrekte.

Alleen de tochtdeur was gesloten en Tag Enderby kon door het roestige gaas een lange gang inkijken die het huis in tweeën deelde met aan de achterzijde een tweede tochtdeur die ook op een veranda uitkwam.

Hij klopte aan en de gestalte van een meisje verscheen in de gang. Hij zag dat ze knap was. Zich de extatische stem van Tommy Telford herinnerend, wist hij dat het Molly moest zijn.

«Ben ik hier terecht bij de Bentons?» vroeg Tag. «Ik heb gehoord dat u kamers verhuurt.»

«Dat klopt,» zei ze.

«Mijn naam is Tag Enderby,» zei hij. «Misschien mag ik de kamer even zien.»

Ze duwde de tochtdeur open en onmiddellijk kreeg hij een schok. Zijn vreemde vooroordeel dwong hem ertoe altijd het eerst naar de kleur van het haar te kijken en hij zag dat het hare rood was!

Niet vlammend rood zoals dat van Ray Champion, maar evengoed ontegenzeggelijk rood.

Ze ging hem voor naar een kamer aan de voorzijde die, hoewel eenvoudig en zelfs een beetje propertjes gemeubileerd, toch een heel comfortabele indruk maakte. Ze bevatte een ruim bed en het vloerkleed was, hoewel een beetje kaal gesleten, toch nog heel presentabel. Aan de muren hingen verscheidene oude familieportretten. Er waren twee vensters, een aan de voorkant en een aan de zijkant en onder het eerste stond een zeer comfortabel uitziende sofa. Hij kon zich daar in gedachten al zien liggen, starend naar de sigaretterook die naar het plafond kringelde.

«Staat me heel goed aan,» zei hij. «Ik denk dat ik de kamer maar neem.»

«Met of zonder pension?» vroeg ze.

Er lag nauwelijks enige intonatie in haar stem. Hij keek haar aan en zag een paar eigenaardige ogen. Blauw van kleur, maar fletsblauw zonder enige glans of schittering. Ze had een blanke huid van het type dat alleen maar rood wordt in het zonlicht en nooit bruin. Zelfs op haar wangen was niets van kleur te bekennen. Toch maakte ze een volkomen gezonde indruk.

«Met pension,» zei hij.

«Dat zou een dollar per dag zijn, dertig per maand,» zei ze. «Schikt u dat?»

Het was een bedrag dat gelijk stond met het maandloon van een cowboy en dus een vrij gepeperde prijs. Maar hij zei: «Zeker wel. Drie maaltijden per dag?»

«Ja, natuurlijk.»

«Afgesproken dan. Hebt u ook stallingsruimte voor een paard?»

Ze antwoordde bevestigend en hij zei dat hij dan maar direct zijn spulletjes zou ophalen.

In nadenkende stemming keerde hij naar het hotel terug. Als hij Ray Champion het vuur aan de schenen wilde leggen, kon hij misschien het beste met dit meisje beginnen. Maar hij wist dat het geen gemakkelijk karwei zou zijn. Een bepaald plan de campagne had hij zich nog niet gevormd. Zijn operatiedoel was het uitschakelen van die rossige kerel met het plechtstatige gezicht: Ray Champion. De revolvers zouden waarschijnlijk het laatste woord hebben.

Bij de Bentons teruggekeerd, opende hij het hek van de corral en reed door naar de stal. De schuifdeur stond open en hij reed recht naar binnen. Hij zadelde zijn paard af en schepte wat hooi in de voerbak. Het was een prachtige grijze hengst met kousen en een snuit van het glanzendste zwart. Het was het beste paard dat Malley hem had kunnen meegeven en Malley was een paardenkenner.

Na het paard ondergebracht te hebben, stapte hij met zijn zadeltassen het huis binnen, ditmaal zonder aan te kloppen, want het leek hem maar het beste te doen alsof hij thuis was Hij hing en legde zijn spulletjes weg en begaf zich vervolgens naar de achterzijde van het huis om met de rest van de familie kennis te maken.

Hij vond mevrouw Benton in de keuken. Haar ene been was korter dan het andere en ze droeg dan ook een schoen met een dikke zool. Haar rug was gebogen van het werken, maar ze glimlachte opgewekt en had jonge ogen. Ze kwam naar hem toe en haar ruwe werkhand drukte de zijne stevig. «Ik zal mijn best doen om het u hier naar uw zin te maken. Mr. Enderby,» zei ze.

«Iedereen noemt me Tag,» zei hij. «Dat is korter.»

«Het is zeker korter en het is gemakkelijker ook,» antwoordde ze. «Waar is pa? Hebt u al met pa kennis gemaakt? Hé, pa!»

«Hallo,» zei een mannenstem en toen Tag zich omkeerde, zag hij een man van rond de zestig, kaarsrecht en groot en breedgeschouderd. Op het eerste gezicht had hij iets van een veroveraar, maar van een die ergens onderweg was gefaald Zijn haar was sneeuwwit evenals zijn wenkbrauwen. Zijn ogen waren precies die van zijn dochter - fletsblauw en uitdrukkingloos, bijna levenloos.

Henry Benton stelde zich voor en nam zijn gast mee naar de achterveranda, kennelijk zijn hoofdkwartier. Hij had er een gestoffeerde schommelstoel staan, alsmede een rieten tafel met allerlei kranten en oude tijdschriften op het onderblad.

«Ga zitten als je wilt, jong,» nodigde Henry Benton uit «Wat voert je naar Grove City als ik vragen mag?»

«Ik wil er alleen maar een beetje tot rust komen,» zei Tag, «En wat doe je van je vak? Niet achter koeiestaarten aanrijden zeker?»

Hij keek naar Tag Enderby's slanke, eeltloze handen.

«Nee,» zei Tag, een groot voorstander van openhartigheid als het geen kwaad kon. «Mijn vak is blackjack en poker. Ik speel ook wel eens een spelletje euchre, maar meestal voor tijdverdrijf. En ik speel ook weleens graag met de dobbelstenen op zijn tijd. Terwijl ik mijn zuurverdiende geld met faro meestal weer verlies.»

Mr. Benton liet dit nieuws op zich inwerken zonder iets te zeggen en zonder enige uitdrukking in zijn fletsblauwe ogen. Een brede glimlach verspreidde zich dan geleidelijk over zijn gezicht.

«Dat faro heeft mij ook een macht duiten gekost,» zei hij. «Maar spijt heb ik er nooit van gehad. Dacht je een goed werkterrein te hebben hier in Grove City?»

«Dat weet ik niet. Ik ben nog maar net in de stad.»

«We hebben hier anders een sheriff,» zei Benton, «die jongens die van de kaarten leven een beetje met een scheef oog aankijkt.»

«Ik speel het spel eerlijk met eerlijke knapen,» zei Tag Enderby naar waarheid, «en vals met valse. Daar kan ds sheriff me toch niet scheef om aankijken.»

«Bud Hay is anders een eigenaardige. Maar over dat euchre waar je het net over had. Dat speel ik zelf ook een beetje...»

En aldus begon Tag Enderby aan een rustig spelletje euchre. Hij had niet veel tijd nodig om erachter te komen dat Mr. Benton een paar amateuristische trucjes op zijn programma had staan, trucjes die Tag al jaren geleden was vergeten. Maar hij had er geen bezwaar tegen keer op keer in de val te lopen en voelde zich geamuseerd over de kinderlijke vreugde die Henry Benton aan de dag legde.

Ze bleven het spelletje spelen tot Molly kwam zeggen dat het etenstijd was en Mr. Benton stond op, twintig dollars rijker dan toen hij was begonnen.

«Het is etenstijd zeg je, Molly?» vroeg hij quasi verbaasd. «En ik heb helemaal vergeten dat ik nog naar Jake Winton moet. Vlug even vragen wat hij moet hebben. Wacht maar niet op me met eten. Ik ben zo terug.»

Hij haastte zich weg en toen de jonge Tag Enderby opstond van zijn stoel, zag hij het meisje nog voor zich staan.

«Hoeveel heeft hij gewonnen?» vroeg ze.

«Oh, niets bijzonders. Twintig dollars of zo,» zei Tag.

«Dan zal hij voor morgen wel thuis zijn,» zei ze. «Maar doet u het alstublieft niet weer, Mr. Enderby.»

«Het heeft hem een beetje meegezeten...» begon hij.

Maar hij zag de dof blauwe ogen op zich gericht en wist eensklaps dat ze dwars door hem heen keken.

 

Het avondeten zou een saaie aangelegenheid geworden zijn, want Molly Benton deed gedurende de gehele maaltijd geen mond open. Niet dat ze somber of terneergeslagen was, alleen maar terughoudend en gereserveerd. Maar haar moeder maakte het stilzwijgen van haar dochter meer dan goed en ratelde

aan een stuk door.

Ze zaten aan de koffie toen Ray Champion binnenkwam. Hij werd voorgesteld en zei dat hij Tag Enderby al kende. Hij schoof een stoel bij en dronk een kop koffie mee.

«Wil je geen melk in je koffie, Ray?» vroeg mevrouw Benton zorgzaam. «Niks maakt koffie zo lekker als een scheut goede vette melk.»

«Ik heb hem zwart leren drinken in de gevangenis,» zei Champion.

Hij zei het vlakweg en het viel Tag Enderby op dat zijn stem zacht en gelijkmatig klonk net als die van het meisje. Zijns ondanks voelde Tag iets van bewondering voor de man in zich opwellen, ondanks zijn vlammend rode haar.

Champion had van geen enkele verrassing blijk gegeven toen hij hem daar aan tafel ontdekt had. Terwijl hij toch op zijn vingers moest kunnen uittellen dat Enderby's aanwezigheid alleen maar narigheid voor hem zou kunnen betekenen. Ongetwijfeld zou Champion zijn mondje wel roeren zodra hij met de familie alleen was. En vervolgens zou Tag Enderby waarschijnlijk zijn marsorder wel krijgen. Veel kon het hem niet schelen, ook al had het meisje dan wel iets dat hem intrigeerde, evenals bijvoorbeeld het openen van een ingewikkeld combinatieslot.

Na de koffie trok hij zich terug naar zijn kamer en strekte zich op de sofa bij het raam uit. Hij maakte geen licht en zag de avondschemering langzaam veld winnen in de kamer. Hij was bijna ingedommeld toen er op de voordeur geklopt werd. Hij hoorde het meisje opendoen en een mannenstem vroeg of een Mr. Enderby hier verblijf hield.

Hij stond op en gaf Molly met een hoofdknikje te kennen dat hij de man wel verder te woord zou staan. Het was al vrij donker, maar toch had hij in de houding van het meisje geen verandering bespeurd. Het leek wel alsof Ray Champion niets tegen haar gezegd had, maar dat scheen hem welhaast onmogelijk.

Hij stapte de veranda op met zijn bezoeker. Het was een forse, grote kerel die zich wijdbeens opstelde als om zich schrap te zetten voor een bokswedstrijd. En hij had ook wel iets van een bokser met zijn zware borst en lange armen. Zijn verweerde gezicht kwam Tag vaag bekend voor, maar hij kon hem niet thuis brengen.

De onbekende begon : «Ben jij Enderby?»

«Jawel.»

«Ik kom met een boodschap van sheriff Hay. Er is iets aan de hand in de stad en hij vroeg of je wilde komen. Hij wil je spreken, Enderby.»

«Wat is er aan de hand in de stad?» wilde Tag Enderby weten.

«Dat weet ik ook niet. Hij heeft me alleen maar verteld dat hij je nodig had.»

«Moet ik mijn paard zadelen?»

«Nee, kom zo maar. Hij scheen nogal haast te hebben.»

«Goed,» zei Tag Enderby. Hij stapte van de veranda af zonder zelfs zijn hoed op te halen.

«Jij kent mij, maar ken ik jou ook?» vroeg Tag Enderby.

«Nee, dat denk ik niet. Ik geloof niet dat we elkaar al eens eerder ontmoet hebben.»

Ze hadden inmiddels het tuinhekje bereikt en de mustang aan het bindrek waarmee de vreemdeling gekomen was, hief het hoofd op.

«Je liegt het waar je staat,» zei Enderby eensklaps.

«Wat zeg je me nou?» zei de ander. «Ik...»

Hij sprak zijn woorden niet uit, maar haalde uit naar Tags hoofd met een fraaie lange linkse, tegelijkertijd naar zijn revolver klauwend.

Zijn vuistslag miste Tag Enderby die razendsnel wegdook en even vlug weer terug kwam met een kappende handbeweging precies onder tegen de nek van de man. Er wordt beweerd dat Japanners op die manier een plank van drie centimeters dik kunnen doorslaan en Tags uithaal maakte hand en arm van de ander volkomen gevoelloos en zijn brein niet veel minder. Hij ging niet neer. Hij bleef staan zwaaien als een vogelverschrikker in de wind en Tag trok hem zachtjes de revolver uit de slappe vingers en plantte de loop in zijn maag.

Toen zei hij: «Mag ik je naam misschien weten.»

«Ik ben Doc Tyson,» mompelde de ander.

«En waar hebben we elkaar eerder gezien?»

«Ik heb je destijds uit het gebouw van de First National in Blodgett zien komen met die kanvaszak in je hand. Ik stond daar op de hoek en waagde een schot op je toen je op je paard sprong. Het schot ging mis en toen ketste mijn revolver.» Tag Enderby hoorde de bekentenis zonder ergernis aan.

«En je hebt me vandaag ook al eerder gezien?»

«Ja, toen je met Tommy Telford stond te praten.»

«En toen ben je naar de sheriff gelopen en hebt hem verteld wat je wist?»

«Ik heb gezegd dat ik geen zekerheid had en dat ik je eerst nog eens goed wilde bekijken. En dat moest ik dan maar doen, zei hij.»

«Woon je hier in Grove City?» vroeg Tag Enderby.

«Nee, ik ben hier in de buurt op zoek naar werk.»

«Als je dat dan eens ergens anders ging doen,» stelde Tag Enderby voor.

«Je hebt me onder schot,» zei de ander.

«Hoeveel geld heb je?»

«Tien, twintig dollars. Geld genoeg.»

«Hier heb je honderd dollars om je op weg te helpen,» zei Tag Enderby.

De ander schudde het hoofd. «Ik heb je geld niet nodig,» zei hij zuurtjes.

«Maar ik heb je onder schot,» herhaalde Tag de woorden van de ander. «Met je eigen revolver. Het zou ongelukkig zijn als je ongelukken maakte met je eigen schietijzer en jezelf een kogel door het hart joeg, niet waar?»

«Dat zou het zeker!» zei de ander.

Hij stapte door het hekje heen, bleef even als in tweestrijd bij zijn paard staan, steeg dan op en reed op een sukkeldrafje weg.

«Een trage start betekent een verre reis,» klonk de stem van Molly Benton vlak achter Tag Enderby.

Hij keerde zich met een ruk om. Ze stond dicht bij hem en haar gezicht en handen leken bijna lichtgevend wit in het donker.

«Dat zou best kunnen,» zei Tag Enderby.

«Wat heb je met hem gedaan?» vroeg het meisje.

«Niks bijzonders,» zei Tag Enderby. «Gewoon een lichte nekslag.»

«Wel,» zei ze, «hij is weg en dat betekent een zorg minder voor je. Maar wil je me nu eens zeggen wat je hier komt doen? Waarom wil je ons hier iets in de weg leggen?»