HOOFDSTUK X

Tag Enderby slenterde naar het hotel terug. Daar bleek dat alle belangstelling zich inmiddels had geconcentreerd op de onfortuinlijke assistent-sheriff Locksley wiens populariteit een flinke deuk gekregen scheen te hebben.

De inwoners van Indian Gulch waren een ruw stelletje. Geen naam klonk hen onaangenamer in de oren dan die van Malley en nu was een van Malley's handlangers hen door de vingers geglipt. Ze hadden bloed geroken en ze wilden een slachtoffer; ze zouden bepaald niet veel aansporing nodig hebben om die rol aan de ongelukkige assistent toe te delen in de plaats van de man die uit Champions kamer was verdwenen. Terwijl Locksley nu door een schreeuwend en tierend groepje omringd werd in de hal van het hotel, slaagde Tag Enderby er - gebruikmakend van de algemene verwarring - in langs hen heen te glippen en de eetzaal te bereiken.

Daar trof hij slechts een bezoeker aan, namelijk Ray Champion die op zijn gemak aan een kop koffie en een sigaret zat. Hij keek op en wuifde toen hij Tag zag naderen.

«Ik dacht al dat ik je naam hoorde noemen daar buiten,» zei hij.

Tag Enderby nam tegenover hem plaats.

«Ze zijn een beetje opgewonden,» zei hij.

«Waarover?»

«Niks bijzonders. Ze wilden Tucker lynchen, meer niet.»

«Wie is Tucker?»

«De knaap die jou in je kamer stond op te wachten met een hagelgeweer om je je hoofd van je romp te blazen.»

«En wie heeft hem daar gevonden?» vroeg Champion.

«Ik.»

«Jij?» riep Champion uit.

«Ja. En ik heb ook de knaap gevonden die jij helemaal van Grove City hebt nagezeten...»

Champion boog zich naar voren. Van zijn kalmte was opeens niets meer over. Gespannen en met opeengeklemde kaken luisterde hij terwijl Tag verslag uitbracht over zijn belevenissen.

Champion schraapte nerveus zijn keel toen Tag Enderby tenslotte was uitgesproken.

«Mag ik misschien weten waarom je dit gedaan hebt? En waarom je hierheen gekomen bent?»

«Om Molly natuurlijk.»

«Natuurlijk?» vroeg de ander scherp.

Tag Enderby wierp hem een vreugdeloos glimlachje toe.

«Probeer het een beetje humoristisch te bekijken,» adviseerde hij. «Misschien zullen we samen nog heel wat kunnen lachen voordat dit karweitje afgehandeld is. Als ze ons tenminste niet eerder de nek afsnijden, ook lang geen denkbeeldige mogelijkheid.»

«Zeg me dan eens wat er te lachen valt,» zei Champion.

«Jij bent hierheen gekomen om de grote held te spelen en de bende van Malley uiteen te slaan,» zei Tag. «Dat komt omdat je zo dapper bent. Maar ik zie liever een slimme lafaard dan een dappere dwaas. En zo'n dwaas ben jij, Champion. Je zou nu al dood geweest zijn, vergeet dat niet.»

Champion schraapte opnieuw zijn keel.

«Misschien zou ik dood geweest zijn,» zei hij. «Maar jij hebt me een dwaas genoemd en dat hoef ik van jou niet te nemen.»

«Je zult nog wel meer van me moeten nemen, denk ik,» zei Tag Enderby. «Ik zal de taak hebben je uit de trammelant te houden of te halen en dat geeft me het recht nu en dan mijn mening wel eens te zeggen ook, dacht ik.»

Champion slikte moeizaam. Vervolgens nam hij een teug zwarte koffie.

«Dus Molly heeft je gestuurd, zeg je?»

«Ik heb veel belangstelling voor Molly; dat mag je gerust weten,» zei Tag openhartig.

«Dat dacht ik bij de Bentons al gemerkt te hebben,» antwoordde Champion. «Maar het zal je niet baten. Ze heeft mij haar woord gegeven en daar zal ze zich aan houden.»

«Beloften zeggen me niets,» zei Tag. «Als ik maar even de kans krijg, neem ik ze je af; ik waarschuw je maar vast.»

«Ik ben blij dat je er tenminste eerlijk voor uit komt,» antwoordde Champion. «Zodat we weten wat we aan elkaar hebben.»

«Precies. Zodat we weten wat we aan elkaar hebben,» herhaalde Tag. En hij glimlachte.

Terwijl ze daar zo tegenover elkaar zaten, zou men gezegd kunnen hebben dat het wolf tegen buldog was. En het zou moeilijk te zeggen zijn geweest wie de formidabelste was van de twee.

«Maar eerst,» vervolgde Champion, «heb ik nog iets anders te regelen.»

«Dat idee zou ik maar uit mijn hoofd zetten als ik jou was,» antwoordde Tag. «Jij zult Malley nooit te pakken krijgen, maar Malley jou wel. Kijk maar eens hoe doodsimpel hij je hierheen gelokt heeft, praktisch naar de slachtbank. Je bent tegen die knaap niet opgewassen, Champion, en als je verstandig bent, geef je dat toe en ga je naar Grove City terug.»

«Zodat Molly kan zien dat jij de held geweest bent en ik de dwaas?» vroeg hij.

«Die gedachte speelt bij mij ook wel een beetje mee,» gaf Tag toe.

«En jij denkt dat ik dat zo maar doe,» zei Champion sarcastisch.

«Nee, dat denk ik niet,» zei Enderby. «Jij zult niet rusten voordat je ons allebei op het knekelveld hebt liggen. Want waar jij gaat, ga ik ook, onthoud dat goed!»

 

Champion kon de slaap niet vatten die nacht. Uren lang lag hij in zijn bed te woelen, krampachtig zoekend naar een uitweg voor zijn moeilijkheden.

Hij wist dat hij zijn leven aan Tag Enderby verschuldigd was, maar hij wist ook dat Tag zich bij zijn spectaculaire optreden zuiver door egoïstische oogmerken had laten leiden, om bij Molly Benton in de gunst te komen namelijk. En hoe meer kans hij Tag zou geven als zijn beschermengel te fungeren, hoe meer zou hij de weg naar Molly's gunsten voor Tag plaveien. Het zou verreweg de verstandigste oplossing zijn naar Grove City terug te keren, zijn werk op de bank te hervatten en met Molly te trouwen voordat ze van gedachten zou veranderen.

Maar er laaide in Ray Champion een vuur dat alle gezond verstand wegbrandde. Het vuur van zijn haat jegens Malley. Drie helse jaren had Champion onschuldig in de strafgevangenis doorgebracht. Door Malley's schuld. En nu dorstte hij naar wraak.

Er was één ding dat hij althans kon doen en dat was aan Tag Enderby's waakzaamheid ontglippen en een ander uitgangspunt zoeken om zijn offensief tegen Malley te hervatten.

Met die gedachte voor ogen stond hij om drie uur in de nacht op, kleedde zich aan, pakte zijn zadeltassen en sloop geluidloos de trap af naar de hal. De receptionist zat te snorken achter zijn bureau en Champion legde het bedrag dat hij verschuldigd was voor de man neer, plus nog een halve dollar fooi.

Daarna begaf hij zich naar de stal waar hij zijn gehuurde paard opzadelde en het na een afgunstige blik op Tag Enderby's magnifieke grijze naar buiten leidde. Pas toen hij het stadje achter zich had liggen, steeg hij op om zich niet door hoefgeklepper te verraden.

Het was zijn bedoeling het hoge berggebied te doortrekken naar de stad Claybrick aan de andere kant ervan.

Volgens de geruchten moest Malley daar in het wilde berggebied zijn hoofdkwartier hebben, en daar zou hij op veilige afstand van Indian Gulch en Tag Enderby zijn en een uitstekend uitgangspunt hebben om zijn offensief tegen de gehate bendeleider voort te zetten.

Hij reed de gehele verdere .nacht door en het was al laat in de morgen toen hij tenslotte de daken van de stad Claybrick in het oog kreeg. Hij had vroeger veel in deze omgeving gejaagd en hij herinnerde zich een bos, doorsneden door een riviertje en als bespikkeld met talrijke grazige open plekken die even zovele ideale kampplaatsen vormden. Op een daarvan zou hij zijn hoofdkwartier kunnen vestigen om van daaruit zijn patrouilletochten in het vijandelijke gebied te ondernemen.

Hij richtte zich dus naar het noorden, bereikte de oever van het riviertje en volgde die in zuidwestelijke richting op zoek naar het ideale plekje dat hij op het oog had. Hij passeerde twee open plekken, maar die leken hem een beetje te groot voor zijn doel. Wat hij zocht was een kleine, diep tussen de bossen verborgen plek met voldoende gras voor zijn mustang.

Terwijl hij zich langzaam een weg baande door het dichte struikgewas, werd hij zich bewust van de reuk van een houtvuur en dat verheugde hem. Dit was een streek, zeer geliefd bij prospectors en huidenjagers en een van die eenzame trekkers zou hem vast wel een hartelijk welkom en een smakelijk ontbijt bereiden. Misschien zou de man zelfs wel inlichtingen kunnen geven betreffende de juiste ligging van het bandietennest.

Terwijl hij zich over deze vooruitzichten verheugde, werd de begroeiing voor hem uit allengs minder dicht en even later zag hij de rook van een houtvuur oprijzen van een kleine open plek een eindje verder.

Hij slaakte een zucht van verlichting. Hij was doodmoe na die slapeloze nacht en lange tocht en de taak een kamp op te slaan, hout te kappen en zich een miserabel ontbijt te bereiden had hem bepaald niet toegelachen.

Wie beschrijft echter zijn verbijstering toen hij in de man bij het kampvuur de jonge Tag Enderby herkende?

Hij kon zijn ogen niet geloven. Met tollend brein reed hij de open plek op, hield daar werktuiglijk de teugels in.

«Ha die Ray!» klonk de onmiskenbare stem van Tag Enderby. «Stap eens gauw van je paard en haal wat hout voor me bij! En wat heb je voor eetbaars bij je? Ik heb niet direct een hele kruidenierswinkel mee kunnen nemen!»

Dazig deed Ray Champion wat hem gezegd werd en toen hij terugkeerde met zijn armen vol hout, begon hij dat zwijgend in passende stukken te breken.

Hij had nog steeds geen woord tegen Tag Enderby gezegd omdat hij het raadsel zo enigszins mogelijk wilde oplossen zonder vragen te stellen, maar tenslotte werd de nieuwsgierigheid hem te machtig.

«Tag!» stootte hij uit.

«Ja?» zei Tag, opkijkend van de pruttelende koffiepot.

«Tag, hoe heb je geraden dat ik hierheen zou komen?»

«Dat heb ik niet geraden. Ik zag je in deze richting vertrekken.»

«Heb je dan de hele nacht op de loer gelegen?»

«Nee, maar ik heb die snuiter van de receptie een dollar gegeven als hij wilde doen of hij sliep toen je naar beneden kwam.»

«Je liegt het! Hoe wist je dan dat ik naar beneden zou komen?»

«Ik had er een voorgevoel van dat je me een beetje als een bemoeilal beschouwde en wel van me af wilde komen. En toen je de bergen eenmaal was gepasseerd, wist ik dat je vroeg of laat wel in dit bos zou belanden omdat de Blackberry Creek de enige geschikte plek is in de omgeving. Maar ik heb genoeg groen hout opgestookt om een hele Indianenstam op mijn lip te krijgen voordat je eindelijk op mijn rooksignaal af kwam!»