HOOFDSTUK XIII

Met volmaakte kalmte troffen ze de voorbereidingen. Elke man rolde de rechter hemdsmouw tot boven de elleboog op. Beiden werden ze uitgerust met een lang zwaar en vlijmscherp jachtmes. En naast hen stond Tag Enderby klaar om als kamprechter te fungeren.

Hij wendde zich tot Champion. «Goed begrepen, Ray... het wordt een eerlijk gevecht.» Champion knikte.

En tegen Malley zei Tag: «Geen vuile streken, Dan.» «Wat versta je onder vuile streken?» informeerde Dan zonder een blik van zijn tegenstander af te laten.

«Een steek naar de linkerarm van de tegenstander bijvoorbeeld.»

«Noem je dat vuil?» zei Malley verbitterd. Het was zonneklaar dat hij het duel juist met een dergelijk gambiet had willen openen!

«Maar afgezien daarvan,» zei Tag, «kun je naar hartelust tekeer gaan. Alleen als je tegenstander neergaat, val je niet meer aan. Dat is de regel van het spel. Twee regels zullen je toch zeker niet hinderen, Dan.»

«Ik doe het anders net zo lief zonder,» zei Malley. Hij likte zich begerig langs de lippen, het gezicht verwrongen in dierlijke woede. Zijn ogen fonkelden en een wreed grijnslachje legde zijn gele tanden bloot. Champion staarde hem met doffe ogen aan.

«Als ik sterf,» zei hij met in zijn diepe sonore stem iets van het gegrom van een hond en met zijn buldogkaak geprononceerder dan ooit, «dan zal Malley met me sterven, dat bezweer ik hem.» Hij stak zijn linkerhand uit. «Hier is mijn hand, Dan,» zei hij. Hun handen haakten zich ineen. «Wacht tot ik het sein geef,» waarschuwde Tag.

«Schiet maar op,» zei Malley, het gezicht verwrongen tot een masker van wreedheid. Als er al vrees in hem was over de uitslag van deze strijd op leven en dood, dan liet hij daar toch niets van merken. Hij scheen meegesleept door zijn eigen bloeddorst.

Champion zei met stemverheffing:

«Drie jaar heb ik in de gevangenis op de kans gewacht me op jou te kunnen wreken, Malley. Nu is de tijd eindelijk aangebroken. En ik dank het lot en Tag Enderby die me hierheen gevoerd hebben!»

«Wat mij betreft kun je beginnen,» zei Malley. «Of blijven we er eerst nog een paar uur over kletsen?»

«Ben jij ook klaar, Ray?» vroeg Tag.

«Ik ben ook klaar,» antwoordde de ander.

«Wacht eens eventjes,» zei Tag.

Hij hief het hoofd in luisterende houding op.

«Horen jullie dat ook?» vroeg hij.

Pas toen vingen ook de minder scherpe oren van de anderen het geluid op, een geluid als van tromgeroffel in de verte, een zwakke trilling in de lucht.

«Paarden!» hijgde Champion.

«Beginnen we nou of beginnen we niet?» vroeg Malley ongeduldig.

«Kalm even, makkers,» zei Tag, het hoofd schuddend. «Ik geloof dat het feest niet doorgaat. Ik geloof dat de kaarten anders geschud zijn en dat Malley een paar mooie troeven in handen heeft gekregen.»

Het hoefgeklepper kwam snel nader en bereikte eensklaps een roffelend crescendo op de open plek. Tag sprong naar de deur en zag zeven ruiters aan stormen en de leider was de tengere gestalte van Skeet! Skeet ontdekte hem op hetzelfde moment en waagde een snel schot dat Tag Enderby keurig de hoed van het hoofd tilde terwijl hij terugsprong en de deur dicht smeet.

Malley uitte een schelle kreet van triomf en riep uit: «De jongens zijn er! Ik had het kunnen weten dat Skeet het er niet bij zou laten zitten. Die jongen had generaal moeten worden; hij is in elk geval generaal genoeg voor mij! Ga nu maar mooi op de knietjes zitten, Tag, en jij ook, Champion, dan kun je om genade beginnen te smeken.»

Overmeesterd door blinde woede haalde Champion uit naar het gezicht van de bandiet, maar Tag sloeg zijn arm opzij. En het volgende ogenblik had hij Malley's armen met een koord achter de rug gebonden.

«Idioot dat je bent!» brulde Malley. «Denk je nu echt dat je nog een schijn van kans hebt? Voel je het lood nog niet door je beendergestel slaan en het breken als strohalmen?»

«Ik voel dat we jou nog in handen hebben,» antwoordde Tag. «En daar ben ik voorlopig nog best tevreden mee.»

Hij wendde zich tot Champion.

«Let op dat raam achter in het huis, maar geef je niet bloot want schieten kunnen die knapen, neem dat maar van mij aan.»

Buiten ging een wild Indianengebrul op dat het bloed van de twee verdedigers in het huis deed stollen.

En ondanks zijn hulpeloze positie met zijn handen achter de rug gebonden begon Malley schaterend te lachen, bijna schuddebuikend in een soort extase van verwachtingsvolle vreugde.

«Kom eens kijken, Tag,» riep Champion van het achterraam. «Er komt een knaap aan achter twee paarden met een witte zakdoek aan een stok. Wat doen we ermee?»

«De wapenstilstandsvlag, hè?» zei Tag. «Zie je, Dan? De jongens schijnen toch nog wel iets met je op te hebben. Ze willen weten of je nek al gebroken is of niet.»

«Ze zullen je met huid en al opvreten. Hoor je goed wat ik zeg, Tag?»

«Ja, ik hoor je wel, Dan,» zei Tag. «Doe dat raam maar eens een eindje open, Ray.» Aldus werd gedaan en zich op veilige afstand van het raam houdend riep Tag: «Wie is daar?»

De witte vlag werd heftig gewuifd.

«Skeet!» kwam het ietwat benepen antwoord. «Juist, Skeet. En wat wil je?»

«Ik wil weten of Dan Malley nog bij jullie jongens is?»

«Zeker ben ik nog hier... gezond en wel!» brulde Dan Malley. «Brand ze uit! Snij ze de nek van de romp! Ik zal een rijk man van je maken, Skeet! Ik zal een vader voor je zijn!»

«Ik hoor al dat hij er nog is,» zei Skeet ietwat nuchter en hoewel hij zijn gedachten niet uitsprak, waren die voor de mannen in de hut toch wel hoorbaar.

«Zal ik Malley knevelen?» vroeg Champion aan Tag met een dreigende blik op de gevangene.

«Hoe lastiger je het me maakt, hoe zwaarder zal je eigen dood zijn, als je daar maar goed rekening mee houdt,» zei Malley.

Vanachter de dekking van de paarden hoorden ze Skeet roepen: «Tag!»

«Ja?» zei Tag. «Als je de chef loslaat zullen we het op een akkoordje met je gooien.»

«Nadat ik hem losgelaten heb zeker?» informeerde Tag.

«Vanzelf,» zei Skeet. «Wij hebben tenslotte de bovenhand. Wij hebben het recht om de lakens uit te delen.»

«Volgens mij vergis je je daar toch in, ouwe jongen,» zei Tag monter. «Volgens mij heb ik hier binnen nog steeds de overhand.»

«Wees nou verstandig,» schreeuwde Skeet. «Het is maar een klein kunstje voor ons jullie uit te branden.»

«Als je ons roostert, rooster je Malley ook,» zei Tag.

«Misschien wel,» zei Skeet. «Maar jou zullen we in elk geval zeker hebben. Je dacht zeker dat je ons mooi in de maling genomen had daarstraks is het niet? Je wist niet dat we nog een tweede ris paarden in reserve hadden, hè?»

«Je bent een pientere knaap, Skeet,» zei Tag.

«Pienter genoeg om jou je baard af te schroeien,» schreeuwde Skeet. «Laat je Malley los of niet?»

«Helemaal niet,» zei Tag rustig en hij smeet het raam dicht om te kennen te geven dat de onderhandelingen althans voorlopig afgebroken waren.

Ze hoorden Skeet weggaan. Zijn terugtocht kon gevolgd worden als de brandende lont van een dynamietlading. Het gesputter van de vlam was in dit geval de gekruide taal van Skeet. In de hut zat Dan Malley nu ineengedoken op zijn stoel, binnensmonds vloekend en sakkerend. Ray Champion stond in een donkere hoek, de ogen gericht op het gehate gezicht van de bandietenleider. Maar Tag Enderby was druk in de weer aan de kachel, bezig met de voorbereidselen voor het middagmaal. Terwijl de pot bonen pruttelde op het vuur en het spek siste in de pan, onderhield hij zich op amicale wijze met Dan Malley zonder zich te laten ontmoedigen door diens bokkige eenlettergrepige antwoorden.

Toen het eten klaar was, noodde hij de schichtig om zich heen kijkende Champion aan tafel.

«Maak je maar niet bang,» stelde Tag de ander gerust. «Ik ken die knapen. Ze houden nu hun powwow. Het zijn net Indianen. Ze gaan niet op het oorlogspad alvorens zich helemaal leeg gepraat te hebben. Eet er maar goed van, Ray, want we hebben een lange rit voor de boeg en daar heb je een volle maag bij nodig.»

En hij voegde de daad bij het woord.

«Alsof,» verbrak Malley zijn koppig stilzwijgen, «je ook maar een schijn van kans hebt om weg te komen! Laat je toch niet uitlachen, Tag. De jongens zullen je toch immers nooit laten gaan.»

«Dat zullen ze wel,» zei Tag, terwijl hij zich voldaan over de maag streek en vervolgens een sigaret begon te fabriceren. «Ik wacht alleen maar tot je jongens de onderhandelingen heropenen en dan zal ik ze wel aan het verstand brengen waar het op staat.»

«Ga verder,» zei Malley. «Vertel eens hoe je had gedacht weg te komen. En het geld neem je zeker ook mee volgens jouw gedachtengang?»

«Ja, dat gaat zo'n beetje in een moeite door,» knikte Tag onverschillig. «Ik zie je nog net zo lief branden in de hel!» siste Malley in een nieuwe vlaag van woede.

«Stil,» fluisterde Champion, opschietend van zijn stoel. Buiten konden ze een paard horen snuiven niet ver van de hut. «Ga eens kijken wie er is, Ray,» zei Tag temerig terwijl hij zijn sigaret opstak.

«Het zijn twee paarden voor het huis en twee erachter,» rapporteerde Champion.

«Mannen erachter?»

«Ja.»

«De idioten begrijpen zeker niet dat we eerst de paarden zouden kunnen neerschieten en dan de mannen erachter. Mooi stelletje dat je bij je hebt, Malley. Maar zo meester zo knecht, zullen we maar zeggen.»

Dan Malley kreunde van machteloze woede. Tag stapte naar de voordeur.

«Jullie zijn mooi op tijd, jongens,» zei hij. «Ik ben net klaar met eten. Wat is er van jullie dienst?»

«Als je denkt dat je ons kunt overbluffen, dan vergis je je toch, Tag,» klonk de geprikkelde stem van Skeet. «We hebben je te pakken en dat weet je.»

«En ik heb Malley te pakken en dat weet jij,» zei Tag.

Malley stootte een dierlijk gebrul uit. Tag Enderby keerde zich naar hem toe en zei langzaam en nadrukkelijk: «Als je nog een keer je kop open doet, schiet ik je hele bakkes vol

lood. Is dat duidelijk?»

Malley's mond klapte dicht als een val. De opgekropte woede deed zijn gezicht opzwellen tot een verwrongen masker, pimpelpaars van tint.

«Ik wil met Dan praten,» zei Skeet. «Dan heeft niks te zeggen,» antwoordde Tag. «Ik ben hier op het moment aan het woord. Ik ben bereid het op een akkoordje te gooien met je.»

«Waarom zouden we het op een akkoordje gooien?» informeerde Skeet. «We hebben je toch zeker waar we je hebben willen?»

«Stomme kwal!» zei Tag met kille minachting. «Hoe kom je erbij dat je ons zou hebben? We kunnen de nacht afwachten, Malley de keel doorsnijden en wegglippen in het donker.»

«Dan zullen we de hut met kampvuren omringen,» zei Skeet met schrille nerveuze stem.

«We zullen de mannen die de vuren moeten aansteken aan flarden schieten,» riposteerde Tag Enderby.

«Dus je wilt het hard tegen hard spelen, niet waar?» zei

Skeet.

«Ik wil het hard tegen hard spelen, ja,» antwoordde Tag. «Ik heb de troefaas in handen. Zonder Malley zijn jullie nergens. Jij en de anderen hebben een hoop staan zwammen, maar eens zijn jullie het niet kunnen worden.»

«Wie heeft je dat gezegd?» vroeg Skeet met mismoedige stem.

«Niemand. Ik wist het. Ik weet wat voor een stel kwezels jullie zijn. Maar goed, je hebt Malley dus nodig. En je kunt hem hebben. Ik had hem van kant willen maken, maar nu kan ik hem mooi als vrijgeleide gebruiken. Ik ga hier dus vandaan en ik neem Malley mee tot aan de rand van de bossen. Als er onderweg op me geschoten wordt, krijgt Malley de volle laag. Begrepen?»

Malley zat te rijden op zijn stoel. Hij zag eruit als een man die de verstikkingsdood stierf.

De sombere stem van Skeet klonk buiten opnieuw op. «Ik wist wel dat het niets zou uithalen jou te overbluffen, Tag. Ik heb de jongens wel gezegd dat je Malley als gijzelaar zou gebruiken. En ik ben bang dat we er niets aan kunnen verhelpen. Je kunt gaan, Tag, als je Champion maar achterlaat.»

«Ja, dat zal wel,» zei Tag.

«Hoor eens!» schreeuwde Skeet. «Je wilt toch zeker het onderste uit de kan niet hebben. Jij kunt gaan, maar Champion blijft.»

«We gaan samen of helemaal niet,» zei Tag Enderby.

«Goed dan,» kreunde Skeet. «Ik wist wel dat het zo zou gaan. Dan Malley, je bent een stomme ouwe idioot. Je hebt de hele zaak verklungeld!»