HOOFDSTUK VI

Tag Enderby had de bewegingen van de kleine bandiet met de grootste aandacht gadegeslagen, zijn kansen wikkend en wegend. Als hij tot actie overging, zou hij het vuur van drie revolvers aantrekken. Maar het eerste schot zou ongetwijfeld van Magnum komen. De beide anderen waren het nog niet helemaal met zichzelf eens.

«Ik snap niet dat jullie nog naar hem luisteren, jongens,» zei Tag. «Waarom genoegen nemen met het halve ei als je het hele kunt hebben? Je hoeft mij geen derde part uit te tellen...»

«Leven en laten leven, Enderby,» zei Indiana rustig. «Jij hebt je tong nu wel genoeg geroerd. Je zit klem, Enderby, en denk maar niet dat je je er nog uit kunt redeneren. Wat wilde je met hem gedaan nebben, Magnum?»

«Ik wil hem koud gemaakt hebben!» siste Magnum.

Hij liet zich dermate meeslepen door zijn haat dat hij even de voorzichtigheid uit het oog verloor en Enderby de kans bood waarop hij had geloerd. In de fractie van een seconde dat hij Magnums revolver niet meer op zich gericht zag, deed hij een hoop dingen tegelijk. Hij trok zijn handen omlaag, en dook naar Magnums voeten.

Charlie Magnum haalde de trekker over, maar in zijn geagiteerdheid ging het schot een volle voet mis. Bijna op hetzelfde moment schopte Tag Enderby zijn voeten onder zijn lichaam uit en de kleine bandiet sloeg naar voren. Instinctief strekte hij zijn armen om zijn val te breken en zijn revolver schoot hem uit de hand en kwam kletterend tussen de stenen neer.

Bovenop Tag kwam Magnum terecht en daar werd hij verwelkomd door een vuistslag die hem in een oogwenk tot een slappe vaatdoek degradeerde.

De twee zwervers stonden er met getrokken revolvers bij, maar Tag Enderby's actie was zo verrassend gekomen en had hen dermate overrompeld, dat hun compagnon Charlie Magnum al als een schild bovenop hun doelwit lag voordat ze hadden kunnen vuren.

«Hij heeft geen schietijzer!» brulde Indiana Carney toe, ietwat voorbarig naar zou blijken. «Ga jij aan de andere kant staan. Enderby, je bent de sigaar. Vlug je handen omhoog of...»

Het antwoord was een kogel die zich een weg baande door beide dijbenen van Indiana zodat hij kermend op de grond neersloeg. Toen Bill Carney het schot hoorde, maakte hij een luchtsprongetje, als was de kogel voor hem bestemd en hoopte hij uit de baan ervan te springen.

Hij belandde midden in de baan van de volgende kogel die zich door zijn rechterschouder boorde. Aangezien het de rechterschouder was, viel de revolver terstond uit zijn hand.

En de wond omklemd houdend bleef hij als een verbijsterd kind naar Tag Enderby staan kijken.

Deze werkte zich onder Magnums slappe lichaam uit en sprong naar Indiana, ongetwijfeld de gevaarlijkste van de twee zwervers, die bovendien zijn beide handen nog kon gebruiken.

«Dat was niet zo'n beste beurt van je, Indiana,» zei hij. «Je had me aan flarden kunnen schieten terwijl ik onder het lichaam van onze kleine vriend Magnum lag.»

Onder het praten ontdeed Tag Enderby Indiana handig van een tweede revolver en een mes. Vervolgens was het Carney's beurt en tenslotte raapte Tag het schietijzer op dat Magnum had laten vallen.

«Weer bij je positieven, Charlie?» zei hij toen Magnum kreunend overeind ging zitten. «Je ziet dat de rollen omgekeerd zijn terwijl je even ingedut bent. Net had ik nog niks en nu zou ik een ijzerwinkel kunnen beginnen. Ga maar even mooi staan met je handen achter je rug. De koffer hoef je niet te dragen. Daar belast ik me wel mee.»

De smalle polsen van de kleine bandiet werden stevig achter zijn rug samengebonden.

«Oh, man, ik krijg jou nog wel,» gromde Magnum, bijna snikkend van woede en teleurstelling en verbijstering. «Zeg dat ik jou nog weleens krijg! Wat is er gebeurd? Indiana... Bill... waarom hebben jullie niets gedaan?»

«Moet jij dat nog vragen, stuk ongeluk?» snauwde Indiana. «Terwijl je zelf de hele zaak verpest hebt! Wacht maar eens tot ik je in mijn handen krijg...»

Hij werd eensklaps bleek om zijn neus en Tag Enderby haastte zich naar hem toe om hem een noodverband aan te leggen. Daarna werd ook Carney geholpen.

«Ben je ons aan het opkalefateren om ons naar de politie te slepen?» informeerde Indiana. «Want dan hoeft het voor mij niet.»

«Ik ben niet van plan jullie naar de politie te slepen,»

legde Tag uit.

Hij telde tweehonderd dollars uit en duwde die Indiana in de hand, hem tevens zijn mes teruggevend. «Ik draag jullie geen kwaad hart toe. Jij hebt het geld, Indiana, en het mes om je Carney van het lijf te houden. Hij heeft nog een paar gezonde benen om doktershulp voor je te halen. Het geld dient om de dokter te betalen en met de rest kunnen jullie het wel uitzingen tot je weer gezond en wel bent. Gesnopen?»

«Vriend, dat vind ik machtig fideel van je,» zei Indiana ontroerd. «En ik weet zeker dat ik namens mijn vriend Bill ook spreek. Enderby, zeer verplicht, geef me de vijf.»

Tag Enderby schudde eerst de hand van Indiana en vervolgens die van Bill Carney. Daarna nam hij afscheid en begaf zich op weg naar de spoorbaan, Magnum voor zich uit loodsend.

Op de spoordijk aangekomen, keerde de kleine bandiet zich om. Zijn gezicht zag asgrauw.

«Wat nu, Tag?» vroeg hij.

Tag Enderby stak hem dreigend een wijsvinger toe. «Je moet eens goed naar me luisteren, Charlie. Ik kan veel hebben, maar ik heb de moordzucht in je ogen zien branden en dat kan ik niet velen. Nog een woord van jou voordat ik je op de plaats van bestemming heb en ik bezweer je dat ik je zo lek schiet als een zeef.»

Charlie Magnum scheen iets te willen zeggen, de vervaarlijke waarschuwing ten spijt, maar dan bedacht hij zich, likte zich nerveus langs de lippen en deed er het zwijgen toe.

Even later werd ver weg in het oosten een zwak rookpluimpje zichtbaar dat de komst van een trein aankondigde.

 

Het was rond het middaguur in Grove City en zoals iedere rechtgeaarde werkende man trok de sheriff een vol uur uit voor het middagmaal. Hij zat thuis in de goede kamer zijn krantje te lezen in afwachting van de lunch toen er op zijn voordeur geklopt werd.

Hij wachtte. Het kloppen werd herhaald, nam zelfs de vorm van een heftig bonzen aan.

«Wat is er?» brulde hij tenslotte.

«Ik moet je spreken, sheriff.»

«Maar ik jou niet. Dadelijk na het eten op mijn kantoor ben je de eerste. Om één uur precies.»

«Maar ik moet je nu spreken.»

«Je denkt toch zeker niet dat ik vierentwintig uur per dag voor de mensen klaar moet staan,» brulde de sheriff terug. «Of ben je de gouverneur soms?»

«Nee. Ik ben Tag Enderby maar.»

De sheriff stond eensklaps aan de voordeur, de twee mannen op de veranda aangapend door de tochtdeur.

Tag Enderby's knappe gezicht kende hij goed genoeg. De ander was een mannetje met een ronde rug en een grote haakneus.

De sheriff trok de deur open.

«Kom binnen, heren,» zei hij. «Blij je te zien, Tag. Hoe staat het leven?»

«Beter dan je denkt,» zei Tag Enderby.

Hij schudde de sheriff hartelijk de hand.

«Neem het Mr. Magnum maar niet kwalijk dat hij je geen hand geeft,» zei Tag. «Ze zitten namelijk achter zijn rug gebonden.»

Dat was de sheriff niet ontgaan. Het was zelfs de voornaamste reden voor zijn plotselinge gastvrijheid.

Hij liet het tweetal zijn heiligdom binnen op hetzelfde moment dat zijn vrouw uit de keuken riep dat het eten klaar was. Hij brulde terug dat het eten maar moest wachten.

«En, heren,» zei de sheriff, zijn handen op zijn knieën leggend en het tweetal ietwat grimmig toegrijnzend, «wat kan ik voor jullie doen?»

«Hem achter de tralies stoppen!» krijste Magnum met van emotie overslaande stem. «Hij is een vuile bandiet, de grootste uit het hele Westen. Hij is... hij is Tag Enderby!»

«Ik weet dat hij Tag Enderby is,» zei de sheriff. «Maar wat weet je van hem?»

«Alles,» zei Magnum. «Ik weet dat hij een bandiet is... nog een graadje erger dan ik. De grootste bandiet van het hele Westen. En ik kan het weten, want ik zit zelf in het vak. Ik ben Charlie Magnum.»

«Hij wil feiten, Charlie,» vermaande Tag de ander zachtmoedig. «Aan woorden heeft hij niets. Die kan hij genoeg in die krant daar lezen. Noem de sheriff feiten als je ze hebt.»

«Ja, noem ze,» viel de sheriff gretig bij.

«Binnen twee dagen,» schreeuwde Magnum, «kan ik terug zijn met zoveel feiten dat de hoogste boom nog niet hoog genoeg is om hem op te hangen...»

«Maar de sheriff zal je geen twee dagen kunnen missen, Charlie,» zei Tag. «De wil is er echt wel,» voegde hij er aan toe aan het adres van de sheriff. «Maar er komt niks bruikbaars uit.»

De laatste gromde iets binnensmonds.

«Goed,» zei hij dan, «als je toch niet met feiten op de proppen kunt komen, Magnum, vertel me dan maar eens wat je met je handen achter je rug gebonden doet.»

«Dat is zo verteld,» zei Magnum vurig. «Het is allemaal verlakkerij van die schoft daar. Zelf die bank leeg roven en dan mij ervoor laten opdraaien, terwijl ik...»

De sheriff keek Magnum ernstig aan.

«De Heer weet hoe graag ik je zou willen geloven, Magnum,» zei hij. «Maar ik kan niet. Enderby heeft dat karweitje niet geleverd.»

«En waarom dan niet?» schreeuwde Magnum wild.

«Omdat Enderby veel keuriger werkt. Ik heb een paar karweitjes gezien die hem worden toegeschreven. Allemaal keurig werk. Zoals toen in Culver Creek. In de First National Bank in Culver Creek. Herinner je dat karweitje van je daar nog,

Enderby?»

«Ik wist niet eens dat ze een bank in Culver Creek hadden,» zei Tag onschuldig.

«Toen nog wel,» zei de sheriff. Hij zuchtte diep. «Oh, Enderby wat zou ik je graag te grazen nemen!» zei hij uit de grond van zijn hart.

Charlie Magnum putte nieuwe hoop uit die woorden. «Nou, wat let je? Geef me achtenveertig uur en ik zal met zoveel feiten over hem terugkomen dat hij de eerste vijftig jaar niet meer achter de tralies uitkomt!»

De sheriff hief een vermoeide hand op.

«Als jij nu eens even je mond hield,» verzocht hij. «Vertel eens op, Enderby. Wat is er aan de hand?»

«Het heeft niet veel om het lijf,» zei Tag Enderby. «Het gaat om Ray Champion, die vriend van je.»

«Hij was een vriend van me,» zei de sheriff mismoedig. «Maar ik heb me zwaar in hem vergist. Ik geloof dat hij vroeger recht door zee was, maar hij schijnt in de gevangenis slechte gewoonten aangeleerd te hebben.»

«En machtig slechte gewoonten ook,» beaamde Tag Enderby. «Om jou recht naar zijn hotelkamer te leiden waar je de bewijzen maar voor het oprapen had. Hij moet wel een groot vriend van je zijn om het je zo gemakkelijk te maken, man. Of anders is hij stapelkrankjorum.»

«Daar heb ik natuurlijk ook al aan gedacht,» zei de sheriff somber. «Maar wat kan een man doen? Feiten zijn tenslotte feiten.»

«Dan heb ik hier nog een stapeltje feiten voor je,» zei Tag Enderby, op een tas wijzend die hij mee had gebracht.

«Hij heeft het zelf geflikt en nu wil hij mij ervoor laten opdraaien!» schreeuwde Magnum in een nieuwe vlaag van opwinding. «Mij wil hij erbij luizen, de vuile...»

De sheriff had de tas inmiddels geopend en haalde er een dikke stapel bankbiljetten uit, tegelijkertijd Magnum met opgeheven hand tot zwijgen brengend.

Hij keek Tag Enderby vragend aan.

«Is dat alles wat je me kunt zeggen, Tag?»

Tag Enderby bracht verslag uit van het gebeurde in het zwervershotel en noemde de twee getuigen die zijn verklaring zouden kunnen bevestigen.

«Waardeloze zwervers!» krijste Magnum.

De sheriff stond op.

«Ik heb een mooie cel voor jou klaar in de gevangenis, vriend,» voegde hij de kleine bandiet toe. «Kom maar mee, dan kun je Ray Champions plaats innemen.»

Charlie Magnum stond langzaam op. Hij wierp Tag Enderby een lange blik toe, groen van haat. Toen liep hij naar de deur.

De sheriff bleef even achter. Hij greep Tag stevig bij een  arm.

«Ik dacht dat je op hem loerde... op de arme Ray Champion, bedoel ik. Tag, ik mag die jongen graag en dat zal ik je bewijzen ook en...»

«Toe nou,» zei Tag Enderby. «Bewaar de rest maar tot zondag.»

Maar dat de sheriff de rest niet tot zondag bewaard had, werd Tag Enderby later op de dag al spoedig duidelijk. Integendeel het leek wel alsof de sheriff het grote nieuws van de daken had geschreeuwd. Hij kon geen saloon binnenlopen of het was meneer Enderby voor en meneer Enderby na en als hij alle gratis consumpties die hem werden aangeboden had geaccepteerd, zou hij in de kortste keren laveloos geweest zijn.

Van de ene dag op de andere was hij tot de plaatselijke held gebombardeerd en dat had wel in de allerlaatste plaats in zijn bedoeling gelegen. Terwijl hij notabene hierheen gezonden was om Ray Champion uit te schakelen, had hij de man met gevaar voor eigen leven uit een hachelijke situatie gered.

Hij kon zijn eigen handelwijze nog steeds niet vatten en het ongelooflijkste van al was nog dat hij het enkel en alleen gedaan had om de twijfel weg te nemen bij een meisje - en nog wel een met rood haar ook!

Tenslotte begonnen de loftuitingen waarmee hij van alle kanten werd overladen hem zo de keel uit te hangen dat hij besloot de stad te ontvluchten en werktuiglijk richtte hij zijn schreden naar het huis van de Bentons.

Maar daar kwam hij van de regen in de drop, want toen hij de eetkamer binnenstapte, ontdekte hij er behalve de drie Bentons - Ray Champion! De laatste man ter wereld die hij op dit moment wel wilde ontmoeten!

«Ah, daar is hij!» riep mevrouw Benton uit. «We hadden wel gedacht dat u zou komen, Mr. Enderby, en we hebben speciaal met eten op u gewacht!»

Ze kwam naar hem toe en legde een moederlijke hand op zijn arm. Ze keek hem aan met bevende lippen en met tranen in de ogen.

Kille wanhoop maakte zich van de bandiet meester. Het liefst zou hij rechtomkeers gemaakt hebben en op de vlucht geslagen zijn. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Hij zou nog liever in de loop van een geladen revolver gekeken hebben dan in de bewonderende ogen van die vrouw!

Eén troost had Tag Enderby en dat was het feit dat noch de oude Benton, noch Ray Champion zich uitputten in lofprijzingen. Maar hij kon de ernstige standvastige blikken van de laatste op zich voelen. Champion deed geen poging hem te bedanken, drukte hem zelfs niet de hand. Maar nieuwsgierigheid, dankbaarheid en eerbied waren in zijn ogen te lezen.

En dat maakte de dag voor Tag Enderby nog onzaliger. Het was een sluitstuk op de vierentwintig uur als een zerk op een graf!