HOOFDSTUK II

Malley had verscheidene deugden. Een ervan was dat hij zijn mensen altijd tot de laatste cent eerlijk hun aandeel uitbetaalde. Een grotere deugd was nog dat hij een soort rookscherm vormde tussen de wet en zijn volgelingen. Iedereen wist dat er een prijs op zijn hoofd stond, dood of levend. Maar zijn handlangers genoten een comfortabele anonimiteit.

Daarom kon Tag Enderby zich gemakkelijk op klaarlichte dag in Grove City vertonen.

Grove City was niet bijzonder groot, maar het maakte toch wel een veelbelovende indruk op hem gezien de brede voorgevels van sommige saloons die het bestaan van speeltafels deden vermoeden.

En hij had negenduizend dollars te verteren.

Zijn eerste aanlegplaats was echter het warenhuis. Daar stak hij zich van top tot teen in het nieuw, alleen zijn laarzen aanhoudend. Zijn sporen verdwenen in een zakdoek gewikkeld, in een binnenzak.

Tenslotte posteerde hij zich voor een spiegel in zijn blauwe kamgaren kostuum, compleet met wit hemd en vlinderdasje.

«Hoe zie ik eruit?» vroeg hij aan de grinnikende verkoper.

«Als een groentje uit de stad, vreemdeling,» zei de verkoper.

«Zo wil ik er ook uitzien,» zei Tag Enderby. Hij haalde uit zijn oude kleren twee lange zware Colts. Ze waren van extra maat en misschien een fractie van een oogwenk trager te trekken dan het doorsneeschietijzer. Maar ze hadden dan ook bijna het bereik van een geweer en waren van het normale .45 kaliber.

De aanblik van die vervaarlijke wapens deed de ogen van de verkoper uitpuilen. Ze puilden nog meer uit toen hij de beide Colts tussen de kleren van de vreemdeling zag verdwijnen zonder dat er uiterlijk een spoor van te bekennen was.

Tag Enderby draaide een tweede pirouette voor de spiegel.

«Is er iets van te zien?» vroeg hij.

«Nog geen kreukeltje,» zei de verkoper.

«Des te beter,» zei Tag Enderby. «Ik ben een vreedzame kerel en ik heb een hekel aan heibel.»

«Dat geloof ik graag,» zei de verkoper. «Met een paar van die ijzers om op te leunen.» Tag Enderby betaalde de rekening.

«Ik wed dat je dadelijk niet eens meer weet dat ik hier geweest ben,» merkte hij op. De verkoper keek hem even aan.

«Nee,» zei hij. «Ik kan me niet herinneren u ooit in de zaak gehad te hebben, Mr...» Hij zweeg.

«Wel, dan ga ik maar eens verder,» zei Tag. «Wacht even. U krijgt nog meer dan twintig dollars wisselgeld terug.»

«Hoe kan ik nou iets terugkrijgen als ik hier nooit geweest ben?» vroeg Tag Enderby en verdween naar buiten. De verkoper likte even langs zijn lippen en begon dan zachtjes te fluiten terwijl hij de oude kleren van zijn laatste klant bijeenraapte. Hij had een gevoel alsof de lente in de

lucht hing.

Tag Enderby stapte de eerste saloon binnen die hij tegenkwam. Hij bleef in de zwaaideuren staan en keek belangstellend naar de rij gestalten voor de bar en naar de rij flessen erachter.

«Hé, grote lummel, doe die deur dicht voor ik uit mijn jas waai van de tocht!» brulde een stem verwijtend.

Tas Enderby stapte naar binnen.

«Heren,» zei hij, «als ik iemand zo hoor praten, dan voel ik me thuis. Drink eens leeg, vrienden. Ik geef een rondje voor de hele zaak!»

Een grote neger met een zwart glimmend gezicht sloeg de pas aangekomene met onverholen misnoegen gade. Hij was gekleed in de gebruikelijke cowboyuitmonstering met een glanzend blauw halsdoekje rond zijn stierenek.

«Hoe oud mag jij wel zijn, broekeman?» teemde hij. «Er wordt hier geen sterke drank geschonken aan minderjarigen.»

«Maar aan deze minderjarige wel,» grinnikte Tag. «Maak eens een beetje ruimte, vriend.»

Hij stapte naar de bar recht op de grote neger af die zich al oprichtte omdat hij moeilijkheden verwachtte. Maar Enderby legde zijn elleboog slechts op de vrijgekomen ruimte op het oppervlak van de bar en ging met de rug naar de neger staan, «Vooruit, jongens,» spoorde hij de anderen aan. «Zeg maar eens wat het zijn moet.»

Ze zeiden wat het zijn moest, maar bleven langs Enderby heen naar de neger kijken, elk ogenblik actie verwachtend. Om de een of andere reden scheen de neger zich echter bedacht te hebben, want actie bleef achterwege.

Tag had inmiddels een ander onderwerp aangesneden.

«Is er hier in de stad,» informeerde hij, «misschien een knaap met rood haar die bekend staat als Ray Champion?»

«Champion is weer terug, ja,» zei een man een eindje verder aan de bar.

«Ben jij een vriend van hem?» vroeg Tag.

«Ja. Ik ben trots te kunnen zeggen dat ik een vriend van hem ben,» zei de ander. «Ken je hem dan?»

«Ik weet alleen maar dat hij rood haar heeft,» zei Tag Enderby. «Als je hem de volgende keer tegenkomt, zeg dan tegen Champion dat ik een aangeboren hekel heb aan knapen met rood haar. Ik heb nog nooit een rossige gekend die deugt en Ray Champion zal wel geen uitzondering op de regel vormen. Als je zo goed wilt zijn hem dat te zeggen, dan bespaart het mij de moeite een brief te moeten schrijven.»

Met die woorden verliet hij de saloon en bleef even in het zonlicht staan om de drank tot heel zijn wezen te laten doordringen.

Vervolgens richtte hij zijn schreden naar de volgende saloon. Onderweg passeerde hij een bankgebouw met een imposante voorgevel, voorzien van hoge pilaren en met een grote uitgestrektheid dik spiegelglas. Boven de deur bevond zich een bordje met de aankondiging dat Telford en Mays de bankiers waren. Hij wierp een blik door de ramen op het glanzende staal en het verguldsel van het interieur. Hij had namelijk een bijzondere voorliefde voor banken; hij had er al heel veel van binnen gezien!

Aangezien Tag Enderby uitstekend gemutst was, speelde hij ook om hoge inzetten. Zijn voorkeur ging op het ogenblik uit naar roulette en hij verloor zevenduizend dollars in evenveel minuten.

Een golf van opwinding ging door de saloon. Het scheen of het avontuur en de bravour van de pioniersdagen teruggekeerd waren. Het lot scheen van zijn eigen onstuimigheid geschrokken, want in de volgende vijftien minuten verloor Tag Enderby slechts vijftienhonderd dollars. Toen hij in zijn zak voelde en tot de ontdekking kwam dat hij nog slechts driehonderd dollars rijk was, besloot hij dat het waanzin was met een dergelijk bagatel te blijven rondlopen. Alles of niets!

Hij zette de gehele som op het nummer negen. Op hetzelfde moment tikte iemand op zijn schouder en zich omwendend keek hij in het gezicht van een bejaard man, een beetje ziekelijk van uiterlijk, maar zo op het oog toch wel taai en knoestig ook. Zijn jas hing open en de glanzende sheriffster was duidelijk zichtbaar op zijn hemd. «Ik ben sheriff Bud Hay,» zei hij. «Mag ik even een

woordje?»

Veelbetekende blikken warden gewisseld rond de roulettetafel. Als er zo met geld gesmeten werd, had de sheriff ambtshalve meestal een grote interesse voor de herkomst van dat geld.

«Als u een ogenblikje geduld hebt, sheriff,» zei Tag Enderby. «De roulette is bijna klaar met me...»

Het rad kwam met een zacht klikje tot stilstand. Op de negen! Tienduizend vijfhonderd dollars werden naar Tag Enderby geschoven en hij schaarde ze doodrustig bijeen. «Jammer dat ik weg moet nu het net zo goed begint te gaan. Tot dadelijk jongens.»

Hij wuifde de croupier joviaal toe alvorens zich te verwijderen met de sheriff, gevolgd door een geagiteerd geroezemoes van stemmen. Grove City mocht dan over zijn eerste jeugd heen zijn, maar het wist talent nog wel te herkennen.

Sheriff Bud Hay onderhield zich op gedempte toon met de vreemdeling in een rustig hoekje van de gelagkamer.

«Je bent op zoek naar Ray Champion?» zei hij. «Waarvoor?»

«Ik wil eens met hem praten,» zei Tag Enderby.

«Praten met het schietijzer zeker,» zei de sheriff.

«Nee, niet met het schietijzer. Gewoon.»

«Kom dan maar met me mee. Dan breng ik je wel naar Champion toe.»

«Daar heb ik anders heus geen escorte bij nodig,» zei Tag.

«Toch zul je er een krijgen.»

Tag Enderby haalde de schouders op en stapte met zijn gids naar buiten. De sheriff verklaarde zich nader op weg naar het hotel.

«Champion is een vriend van me,» zei hij. «Ik zal je zeggen waarom. Volgens mij is hij genept toen hij naar de gevangenis gestuurd werd drie jaar geleden. Nu is hij vrij en wil de kans om met een schone lei te beginnen. En ik wil hem die kans geven. Daarom praat je in mijn bijzijn met Champion of helemaal niet.»

Even later werden ze binnengelaten in een kleine slonzige hotelkamer door Ray Champion. Hij was een van die mannen met de schouders, het hoofd en de nek van een zwaargewicht boven de tors van een lichtgewicht. Dergelijke mannen zijn meestal geboren boksers. En ook geboren ruiters. En Champions ietwat kromme benen waren op zichzelf voldoende bewijs dat hij in het zadel was opgegroeid.

Zijn haar was vlammend rood, evenals zijn dikke wenkbrauwen. Ze schenen zelfs een paar fletse, peinzende ogen wat gloed te verlenen.

Zijn gezichtsuitdrukking was somber en terneergeslagen, maar hij had een zachte welluidende stem.

De sheriff zei: «Dit is Tag Enderby. Hij is naar jou op zoek, Champion. Ik dacht dat hij misschien een vriend van je was. Ik heb hem in elk geval maar meegebracht. Ga je gang, Enderby. Vertel maar eens wat je van Champion moet?»

«Ik wilde hem alleen maar even bekijken,» zei Tag Enderby, Champions uitgestoken hand negerend. «Ik had gehoord dat deze knaap de roodste haardos van de wereld had en nu heb ik het met eigen ogen gezien.»

Champion had zich een eindje teruggetrokken en hij sloeg de jonge onbekende behoedzaam gade zonder echter een woord te spreken.

«Heibel is het,» zei de sheriff, «wat jij in deze stad komt zoeken, geloof ik, Enderby. Wat heb je tegen Champion? Vertel me dat eens?»

«Waarom zou ik iets tegen hem hebben?» vroeg Tag Enderby. «Ik heb hem nog nooit van mijn leven gezien. Ik wilde alleen zijn rooie pruik maar even bekijken en dat heb ik nu gedaan. Tot kijk, Champion. Tot kijk, sheriff. Bedankt voor de medewerking.»

Hij verliet het vertrek, een ietwat verbijsterde sheriff achterlatend. Champion had de vuisten gebald.

«Verschrikkelijk zo'n grote bek van zo'n snotblaag te moeten nemen,» zei hij schor.

«Kalm nou maar,» zei de sheriff. «Volgens mij steekt hier meer achter. Weet je zeker dat je hem nooit eerder gezien hebt?»

«Absoluut zeker. Wat had ik hem graag in dat grijnzende tronie geslagen!»

«Pas nou op,» waarschuwde de sheriff.

«Ja, ik weet het,» zei Champion knarsetandend. «De eerste stap die ik verkeerd zet, ga ik terug.»

«En het zou niet bij vuistwerk blijven ook, geloof ik,» zei de sheriff. «Die knaap is een schietijzerspecialist als je het mij vraagt.»

«Als het daar op aankomt maakt hij me niet bang. Dat weet je even goed als ik, Bud.»

«Ik weet dat je vroeger een hele baas op de ijzers was. Maar vergeet niet dat je drie jaar uit de circulatie geweest bent.»

«Ik heb nog nooit zoveel geoefend als daar,» zei Champion. «De directeur was een fidele kerel en hij heeft me tot instructeur gemaakt voor de bewaarders daar. Nee, Bud, als het om revolverwerk gaat, ben ik voor geen mens op de wereld bang. Maar ik durf er niet goed aan te beginnen of het zou bittere noodzaak moeten zijn. Ik sta praktisch nog met één been in de gevangenis.»

De sheriff knikte met iets van tegenzin. «Die Enderby,» zei hij, «voert iets in het schild. Het lijkt me een wilde jonge knaap, al moet ik toegeven dat hij wel een open oogopslag heeft.»

«Die heeft een wilde kat ook,» zei Champion minachtend. «Je weet dat ik ten allen tijde achter je sta,» zei sheriff Bud Hay. «Hoe staat het anders met je kansen?»

«Ik ben bij Telford en Mays geweest. Ik heb de ouwe Mays gesproken. Dat is een ouwe hardzak, maar Telford is een vriend van me. Misschien dat ik van hem wel een baan op de bank krijg.»

«Blij dat te horen, jong. Hoe is Molly eronder?»

«Ze houdt zich best, net als ze dat altijd doet,» antwoordde Champion. «Je weet hoe ze is. Ze laat zich door niets of niemand overstuur maken. Jammer dat haar vader zo'n nietsnut is. Zij en haar moeder zijn van plan kostgangers te nemen. Als ik een half jaartje vast op de bank gewerkt heb, hopen we te kunnen trouwen.»

«Het is een best kind, die Molly Benton,» zei de sheriff geestdriftig. «Vroeger waren er wel meer van die klasse, maar het soort schijnt uit te sterven.» Hij stond op. «Wel, het wordt weer tijd voor me om op te stappen. Ik ga mijn lijst eens doornemen om te zien of ik niks tegen die Tag Enderby kan vinden. Best kans dat hij een strafregister heeft zo lang als mijn arm.»