21

Op weg naar huis

Op de ochtend van 7 september waren in Hamburg de uitgebreide voorbereidingen voor het opvangen van de immigranten voltooid onder leiding van generaal-majoor W.H.A. Bishop, plaatsvervangend chef-staf van het British Army of the Rhine (BAOR). Er was een spoorwegroute gekozen die vanaf de haven naar de detentiekampen bij Emden en Poppendorf leidde, niet ver van de Britse en de Sovjet-Russische zone. De spoorlijn was zorgvuldig gecontroleerd en onder bewaking gesteld om eventuele reddingspogingen te verijdelen.

Sinds de dag dat Hamburg was aangewezen als de eindbestemming van de immigranten op de transportschepen hadden er zich tal van demonstraties in die stad voorgedaan, leidend tot botsingen tussen het Britse leger en pro-Joodse militanten. Bishop zelf hield kantoor in het havengebouw dat uitzicht bood over de haven. Op een grote kaart waren drie vlaggetjes aangebracht, elk voorzien van de naam van een transportschip. Ze waren in de kaart gestoken bij de plaatsen waar ze na binnenkomst via het Kieler Kanaal zouden afmeren.

Hoewel generaal-majoor Bishop een uitgebreide staf van jonge officieren en WAAF-secretaresses tot zijn beschikking had, gaf hij er de voorkeur aan zelf zijn bevelen op de ouderwetse manier met de hand uit te schrijven voordat ze werden uitgetypt en gedistribueerd. Elk concept droeg het hoofd Operation Oasis. Wat begonnen was als een enkele map met het etiket Warfield/Exodus-immigranten was uitgegroeid tot een reeks mappen die een complete archiefkast vulden: mappen vol documenten over de detentiekampen, de keukens, de slaapaccommodatie, het sanitair, de medische faciliteiten, onderwijslokalen, de agenten van MI6 die tot taak hadden mensen te verhoren, een liaisongroep aangemerkt als Joodse connecties en de namen en talenkennis van de tolken. Een speciale map, met het etiket BZ, bevatte kopieën van boodschappen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De dikste map bevatte knipsels uit Engelstalige kranten over de verschillende stadia van Operation Oasis.

Het aantal telefoontjes dat Bishop had gekregen van de wereldpers, had hem ervan overtuigd dat deze map nog veel dikker zou worden. Die gedachte bleef aan hem knagen. Het ministerie van Oorlog had een hoge persofficier gestuurd die de contacten met de media voor zijn rekening zou nemen, maar dit had Bishop nauwelijks gerustgesteld. Voor de generaal-majoor, een man van middelbare leeftijd, was iedere vorm van publiciteit uit den boze. Hij vroeg zich af of hij niet een paar Sherwood Foresters (het Nottinghamshire and Derbyshire Regiment dat hij tot taak had gegeven de haven te bewaken) moest inzetten om de verslaggevers op afstand te houden.

Vanuit het raam van zijn kantoor zag Bishop dat de mist die het zicht op de Elbe belemmerde – de rivier waarover de transportschepen later die dag zouden binnenkomen – begon op te trekken. Sinds het begin van de ochtend was de havenwijk volgestroomd met legerambulances en gehelmde soldaten. Achter de haven wachtten de treinen. Nog verder naar achteren stonden de met zeildoek bespannen hoge hekken die de verzamelde fotografen en verslaggevers het zicht ontnamen. Bishop had om de Foresters gevraagd omdat dit regiment een jaar eerder in Palestina had gediend. Hij wilde kerels hebben die wisten hoe je met Joden om moest gaan.

Toen de Duitse kust uit de motregen opdoemde, stond Mordechai Rosemont aan het overvolle dek van de Runnymede Park om wat veel van zijn toehoorders later zijn meest aangrijpende toespraak noemden af te steken. Met een stem die zijn gehoor in de ban hield, ging hij hen voor op een reis door de eeuwen en herinnerde hen aan de vele keren dat hun voorouders op het randje van totale vernietiging hadden verkeerd. Terwijl zij naar elk woord luisterden, wisten de mensen heimelijk de tranen uit hun ogen.

Mordechai laste een korte pauze in om zichzelf wat tijd te gunnen. Er wachtten hun nog moeilijke tijden, zei hij. Hun cipiers zouden hun weigering om in Frankrijk van boord te gaan niet gemoedelijk opvatten. Nu zouden zij ongetwijfeld proberen hun met geweld hun wil op te leggen. Verzet zou geweld uitlokken. Wij hebben genoeg geleden.

De tranen stroomden openlijker nu de transportschepen de Elbemonding binnenvoeren, niet ver van de oevers en langs plaatsen waarvan de namen velen aan boord maar al te bekend waren: Brunsbüttel, Glückstadt en Wischhafen.

Mordechai verhief zijn stem tot een daverende climax. ‘Twee jaar na het eind van de Holocaust zitten de overlevenden ervan gekooid aan boord van een Brits gevangenisschip op volle zee, alleen vanwege het feit dat zij in het land hunner vaderen willen leven. Het wacht op onze komst. Wij zullen er spoedig heen gaan.’

Het applaus golfde over het dek en een accordeonist ging iedereen voor in het Hatikvah.

Harold Gardner en de andere bewakers op de Runnymede Park hadden van kolonel Gregson gehoord dat zij, zodra het schip was afgemeerd, zouden worden afgelost door een detachement van de Grenadier Guards. ‘Zij zouden in ceremonieel uniform aan boord komen: rood uniformjasje, kolbak, glanzende laarzen en onberispelijk geperste broek. Ze zouden er torenhoog uitzien en het leek me dat het een tamelijk indrukwekkende aanblik zou zijn, zoals de aflossing van de wacht bij Buckingham Palace.’

Het besluit tot het inzetten van de imposante Guards was door generaal-majoor Bishop genomen bij wijze van waarschuwing aan het adres van de ontheemden om geen moeilijkheden te veroorzaken.

Achter de met zeildoek bespannen hoge hekken rond de haven hadden zich inmiddels honderden demonstranten verzameld, afkomstig uit het tot detentiekamp voor ontheemden gepromoveerde, beruchte concentratiekamp Bergen-Belsen. Zij droegen spandoeken met leuzen als WEG MET DE BEVIN-TERREUR IN PALESTINA; EXODUS IN HAMBURG: KAÏNSTEKEN VOOR ENGELAND; en SAMEN MET DE EXODUS STRIJDEN VOOR EEN VRIJE ALIYAH!

In de loop van de nacht waren de drie transportschepen in de monding van de Elbe voor anker gegaan, waarna zij in de vroege uren van maandag de rivier begonnen op te varen. Het besluit daartoe was door generaal-majoor Bishop genomen onder de aanname dat de protesten tegen die tijd wel zouden zijn geluwd, zodat de ontscheping zonder enige verstoring zou kunnen verlopen. Hij had zelfs besloten af te zien van de aanwezigheid van de Grenadier Guards.

Aviva Porat had de hele nacht met de jongere kinderen in het ruim van de Runnymede Park gezeten. Om de motregen buiten te houden, hadden de soldaten een zeil over de kooi gespannen, maar de lichaamswarmte van de talrijke passagiers maakte de toestand algauw onhoudbaar, zodat kolonel Gregson opdracht had gegeven het zeil terug te rollen. Het tienermeisje had de kinderen attent gemaakt op de paar sterren die door openingen in het wolkendek te zien waren. Ze had hun angst bespeurd, toen de jongsten steeds dichter om haar heen waren gaan zitten. Zelf ervoer ze dezelfde angst: daar, in de langzaam lichter wordende ochtendschemering, lag Duitsland. Hoe zouden de Duitsers nu op Joden reageren? Om haar angst op afstand te houden, hielp ze de kinderen te controleren of zij allemaal hun in Port-de-Bouc door de hulpverleningsinstanties gegeven spullen bij zich hadden: ondergoed, truien, jurkjes, sokken en schoenen. Ze herinnerde hen eraan dat het in deze tijd van het jaar koud kon zijn in Duitsland.

De dag brak aan toen ze voor het laatst in de rij gingen staan voor de koosjere keuken aan boord die Mordechai Rosemont had georganiseerd. Op de rivier brachten veerboten de eerste mensen naar hun werk. Ze staarden naar de transportschepen, maar reageerden niet op het wuiven van de kinderen.

Aviva zag het bezorgd aan. De veerboten stonden vol verslagen Duitsers die in hun eigen land mochten leven en hun dagelijks leven voort konden zetten, terwijl zij en alle anderen op de transportschepen werden teruggebracht naar het land van de moordenaars van hun volk. Ze ging de kinderen voor, terug naar het ruim; het was beter daar te blijven dan getuige te blijven van scènes op het water die zulke pijnlijke gedachten opriepen.

De Sherwood Foresters in Hamburg hadden weer hun posities op de kade ingenomen. Kikvorsmannen hadden de kade onder water onderzocht op mijnen. Er was niets gevonden.

De Ocean Vigour legde als eerste aan. Een officier op de kade gebruikte een megafoon om de immigranten aan te manen vreedzaam van boord te gaan. Een paar stemmen riepen omlaag dat ze dat niet zouden doen. De officier herhaalde zijn waarschuwing. De soldaten hieven hun wapenstokken en hielden traangasgranaten gereed terwijl ze naar het schip stapten. Boven de rand van de met zeildoek bespannen hekken gluurden de gezichten van verslaggevers en cameralieden. Generaal-majoor Bishop had gehoopt hen weg te kunnen houden, maar ze hadden trapleren meegebracht om zicht te hebben op de eerste ontheemden die langzaam de loopplank afdaalden naar de kade, voordat ze in de met zeildoek overdekte metalen corridor verdwenen die naar de wachtende treinen leidde.

Tweederde van de 1406 passagiers gingen zonder verzet van boord. De rest ging op het dek zitten, in protest. De officier met de megafoon beval hun het op te geven. Hij werd genegeerd. Hij blies op een fluitje. Soldaten draafden de loopplank op en sleurden de immigranten hardhandig naar de trein. Toen de kade leeg was, kwam er een legertruck aan. Op de zijkant stond mijnopruimingsdienst. De mannen in de truck gingen aan boord. Een uur later kwamen ze terug en rapporteerden aan de officier dat er geen spoor van explosieven was gevonden.

Kort daarna legde de Empire Rival aan. De procedure werd herhaald – maar dit keer gingen alle 1420 passagiers van boord zonder zich te verzetten. Tot hen behoorde ook Gerald Landau. Ook nu begon de mijnopruimingsploeg aan zijn speurtocht. Plotseling kwam er een de loopplank afrennen. Hij schreeuwde dat de kade moest worden ontruimd. De staven dynamiet in het onderste ruim waren gevonden. Toen de kade vrij was, kwam de mijnopruimingsploeg met de staven dynamiet de loopplank af. Ruth Gruber, een van de honderden verslaggevers die er getuige van waren, berichtte later dat alle staven op één na ‘op het verlaten Kazerneplein tot ontploffing waren gebracht’.

De resterende staaf dynamiet en de bijbehorende ontsteking werden tentoongesteld op een door het baor georganiseerde persconferentie, met onverholen voldoening voorgezeten door generaal-majoor Bishop. Hij was het mikpunt geworden van protesten tegen de manier waarop het de pers was verhinderd contact te krijgen met de immigranten. ‘U ziet nu zelf waarom wij maatregelen hebben moeten nemen om uw leven te beschermen. Tussen de passagiers zaten terroristen die bereid waren nog meer Britten te slachtofferen.’

David Ben-Goerion was woedend over het plan een aanslag op het transportschip te plegen. Het had niet alleen zijn gezag ondermijnd, maar kwam bovendien in een cruciale periode waarin over de tweedeling van Palestina zou worden gestemd. Hij had alle leden van de sectie Politieke Aangelegenheden van het Joods Agentschap opdracht gegeven om te lobbyen bij de gedelegeerden in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Hij was een keer gaan slapen na de verzekering dat alle tweeëntwintig leden van het Latijns-Amerikaanse blok, de grootste groep gedelegeerden, aan hun kant stonden, maar hij was in zijn onrustige slaap wakker gebeld met het nieuws dat het Vaticaan tegen een Joodse staat bleef. De Sovjets bleven weigeren te zeggen hoe zij zouden stemmen; Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Australië hadden te kennen gegeven dat zij voor een Joodse staat waren, maar dat zij ook van mening waren dat het goed zou zijn indien de staat Israël instemde met Arabische soevereiniteit over de Negevwoestijn, hoewel unscop ervoor pleitte de Negev toe te voegen aan Israël.

De vondst van het dynamiet speelde de Arabische media natuurlijk in de kaart. Van Damascus tot Caïro vroegen kranten hoe hun landen zij aan zij konden leven met een volk dat zo’n schandalige terroristische daad had willen plegen. Het werd uitgelegd als een nieuw bewijs voor het gelijk van Alexander Cadogan, de gedelegeerde van het Verenigd Koninkrijk bij de Verenigde Naties, die had gezegd: ‘Het unscop-plan is dermate onrechtvaardig voor de Arabieren dat het moeilijk valt in te zien hoe het kan worden verzoend met ons geweten.’

Nu ook nog eens het hoofd moeten bieden aan alle kritiek op de mislukte aanslagpoging op de Empire Rival was een probleem dat de vurige Ben-Goerion kon missen als kiespijn.

Na het bomincident was het afmeren van de Runnymede Park uitgesteld tot halverwege de ochtend. De Sherwood Foresters wachtten op de kade terwijl de mijnopruimingsploeg linea recta naar het onderste ruim rende.

Het besluit om onmiddellijk te gaan zoeken was gebaseerd op de inschatting van kolonel Gregson van de ernst van het gevaar. De normale procedure zou zijn geweest dat eerst de immigranten van boord werden gehaald, mét hun bewakers en de hele bemanning. Dat zou echter een tijdrovende planning hebben vereist, indien de bom moest exploderen terwijl zij nog aan boord waren. Gregson achtte dat hoogst onwaarschijnlijk. De Palmach en zelfs de Stern-bende zouden nooit hun eigen mensen willen doden. Trouwens, áls er al een bom aan boord was, moest die verborgen zijn in het onderste ruim. In dat geval zou het ding slechts minimale schade kunnen aanrichten, zoals bleek uit het dynamiet dat aan boord van de Empire Rival was gevonden. Het was beter eerst te gaan zoeken, dan was dat achter de rug.

De ploeg vond niets en ging met lege handen van boord. Niet lang daarna vertrokken de parachutisten die het transportschip vanuit Haifa hadden begeleid. Verscheidene van hen namen luidkeels afscheid van de 1485 passagiers in de ruimen, voordat zij de loopplank afdaalden en werden afgemarcheerd. Hierop volgde stilte.

Het wachten – in onzekerheid over wat er ging gebeuren – bleef de spanning verhogen. Een groep oudere en zieke mensen, naast zwangere vrouwen en zogende moeders, was opgesteld bij de trap vanuit het ruim naar het achterdek. Dit was hun vluchtroute voor het geval er onlusten uitbraken. Alle ogen waren gericht op Mordechai Rosemont. Hij had al doorgegeven dat het uitstel van het afmeren, de aanwezigheid van de mijnopruimingsploeg en het onverwachte vertrek van de soldaten die hen inmiddels vriendelijk gezind waren, erop wezen dat er moeilijkheden op til waren.

Op grond daarvan had hij al een strategisch besluit genomen. Na zijn toespraak van de vorige dag was hem verteld dat een aantal van de immigranten aan boord nog steeds van plan was niet zonder verzet van boord te gaan: zij hadden zich voorgenomen passief aan boord te blijven zitten totdat hun de verzekering werd gegeven dat zij naar Palestina zouden mogen gaan. Hoewel Mordechai voorvoelde dat zij te maken konden krijgen met geweld, had hij toch ook bewondering voor hun vastbeslotenheid.

Aan de wanden van het ruim waren met bouten twee stalen ladders bevestigd. De jongere immigranten hadden ze bij de maaltijden graag gebruikt om naar dek te klimmen, vanwege de lichaamsbeweging die ze zo hard nodig hadden. In de loop van de nacht had Mordechai hun gezegd een van de twee ladders te demonteren. ‘Ik had hen opgedragen de tweede intact te laten, zodat de Britten niet konden beweren dat de mensen niet uit het schip konden omdat er geen ladders waren. Toen de kapitein van het schip had gehoord wat er was gebeurd, had hij gedreigd iedereen te laten doodschieten die nog een vinger uitstak naar de tweede ladder. Ik zei dat hij mij mocht laten doodschieten.’

Voor de zoveelste keer had Mordechai onderhandeld met kolonel Gregson. Als er werd gegarandeerd dat de zieke en oudere immigranten ongemoeid werden gelaten als ze van boord gingen, net als de zogende moeders, vrouwen in verwachting en kleine kinderen, zou de tweede ladder intact worden gelaten. Echter, de gedemonteerde ladder zou uitstekende wapens opleveren, mét de bouten waarmee hij had vastgezeten. Hij schatte dat een overweldigend aantal immigranten graag bereid was tot vechten. Dus wachtten ze af, in een steeds langer durende stilte.

Plotseling schalde een versterkte stem van bovenaf het ruim in. De mensen die bij de trap naar het achterdek stonden, moesten aan dek komen. Iedereen die eveneens van boord wilde, diende hen te volgen en zou in vrede naar de kade worden geëscorteerd. Miriam en Helena begonnen hun groep naar het achterdek te leiden. Niemand anders volgde. Freddie Kronenberg en Johann Goldman keerden terug naar hun plaats tussen de resterende immigranten, klaar om zich te verzetten tegen iedere poging hen van boord te halen. Sommige immigranten omklemden delen van de gedemonteerde ladder.

De stilte werd langer. Plotseling kwam de megafoon weer tot leven, om aan te kondigen dat ze één minuut kregen om het ruim te verlaten. Aviva Porat sloot zich aan bij het massale gejoel. Toen hoorden ze aan dek zware voetstappen en Engelse commando’s. Voetstappen daalden de achterdektrap af. Mordechai had zich naast de nog intact gebleven ladder opgesteld, klaar om de eerste Forester die naar beneden klom te grijpen. ‘Ik had die positie om goede redenen gekozen. Iemand hield een poster omhoog waarop Britse soldaten te zien waren die tegen de nazi’s vochten. Ik was van plan die soldaten daarop te wijzen. In plaats daarvan werd ik in het gezicht geslagen met een ploertendoder, zodat het bloed van mijn gezicht droop.’

Toen de Foresters razendsnel de ladder en de achterdektrap afdaalden en hun wapens begonnen te hanteren, kwam iedereen in het ruim overeind en brak er een gevecht van man tegen man uit. De soldaten sloegen erop los met hun wapenstokken, de immigranten gooiden met alles wat hun handen vonden. Aviva vertelde later hoe zij ‘had gebeten en gekrabd en de soldaten de helm over de ogen had getrokken of ze een trap in het kruis had verkocht’. Andere immigranten rukten soldaten van de ladder en bewerkten ze met hun vuisten, of maakten zich meester van hun wapenstok om ermee uit te halen naar iedere Forester die binnen hun bereik kwam.

Ondanks zijn bebloede gezicht leidde Mordechai de verdediging van zijn mensen. Hij schatte dat er nu op zijn minst honderd goed bewapende soldaten deelnamen aan het gevecht in het ruim. ‘Ze sloegen iedereen. Zelfs mensen die zeiden dat ze niet wilden meevechten, werden afgetuigd. Nu was iedereen erbij betrokken en ze maakten gebruik van alles wat ze konden vinden… flessen, blikken, noem maar op. Het leek een herhaling van de strijd op de Exodus.’

Een vrouw die naast Johann had gestaan, schreeuwde dat ze niets meer zag en zakte ineen op de vloer. Ze werd door twee soldaten opzij gesleept. Een van de immigranten sloeg erop los met een stuk van de ladder; hij keerde zich als een dolle stier van links naar rechts terwijl hij inhakte op de soldaten en brulde dat er ‘geen genade werd geschonken’.

Het verzet groeide. Toen de soldaten immigranten beetgrepen om ze aan hun armen en benen de achterdektrap op te slepen, werden ze teruggetrokken, het ruim in. Vrouwen trokken zich terug in de hoeken van het ruim en haakten de armen ineen om een dichte massa lichamen te vormen, de rug tegen de stalen wanden, waarbij ze venijnig trapten naar iedere soldaat die een poging deed hen te grijpen.

Aan dek werd twee keer op een fluitje geblazen, voor de soldaten het teken om in het midden van het ruim een falanx te vormen, naar het voorbeeld van de Romeinse legioenen. Een harde, ijzige waterstraal uit een slang aan dek werd op de vrouwen gericht. Opnieuw klonk het fluitje. De waterstraal hield op en de soldaten gingen opnieuw in de aanval, uitglijdend over de vloer terwijl ze nogmaals probeerden immigranten naar boven te sleuren, naar het dek.

Aviva vocht nog een tijdje door, terwijl de achter haar ineengedoken kinderen bibberden van het koude water en huilden van angst. Een van de soldaten probeerde een jongen te grijpen, maar Aviva beet in zijn hand. Hij schreeuwde het uit en ging op zoek naar een gemakkelijker doelwit dan dit tienermeisje met haar vurige ogen.

Langzaam maar onstuitbaar kregen de soldaten de overhand en kregen ze een toenemend aantal immigranten, steeds vastgehouden aan een arm en een been, aan dek, terwijl hij of zij bleef worstelen om zich los te rukken. Ze hielden er pas mee op als er een ploertendoder dreigend werd opgeheven.

Uiteindelijk, vier uur nadat het gevecht was begonnen, was het ruim leeg en werden de laatste immigranten naar de wachtende trein gebracht. Voor de ramen was prikkeldraad gespannen en aan beide einden van iedere wagon stonden gewapende soldaten.

Het werd al donker toen de trein in Poppendorf aankwam, niet ver van Lübeck. In totaal waren er negenentwintig immigranten van de Runnymede Park achtergebleven in een militair hospitaal in Hamburg om te worden behandeld voor verwondingen die zij in het gevecht hadden opgelopen. Mordechai Rosemont was naar een post van de militaire politie gebracht, waar hij werd ondervraagd door een inlichtingenofficier en na een douche bezoek kreeg van kolonel Gregson. Ze wisselden beleefd enkele woorden waarbij Mordechai zijn bezoeker bedankte voor alles wat hij tijdens de zeereis had gedaan. Hij zei te hopen dat ze elkaar onder betere omstandigheden terug zouden zien. Gregson hoopte dat ook, zei hij.

Bij Yosef Reich bracht de treinreis herinneringen naar boven aan zijn deportatie naar Buchenwald. ‘Ook toen zaten we opeengepakt, als sardientjes in blik. Dezelfde stank, niet alleen van menselijk vuil, maar ook van angst. Voor ieder van ons betekende een trein als deze, met prikkeldraad voor de ramen, een reis die kon eindigen met de dood. In een hoek klemde een jong stel met een baby om beurten een fles water onder hun oksels, om deze op te warmen en de baby te drinken te kunnen geven.’

Een deel van de passagiers staarde gelaten door de ramen naar het mooie landschap: dorpjes met schuine daken op de huizen en mensen die in het veld druk bezig waren de laatste rest van de oogst binnen te halen. De boeren keken op en staarden de voorbijsnellende trein na. Yosef vroeg zich af hoeveel treinen ditzelfde traject hadden gevolgd om Joden naar de dodenkampen te brengen.

De reis door het noordwesten van Duitsland wekte in het innerlijk van Aviva opnieuw de wekenlang smeulende woede die tot uitbarsting was gekomen in het ruim van het schip. Sinds het ontbijt had niemand iets te eten of te drinken gekregen. ‘Er waren passagiers die amok hadden gemaakt en alles hadden gesaboteerd wat binnen handbereik was, totdat de gewapende soldaten uiteindelijk hun wapens grendelden. Het regende en ik had het gevoel dat de hemel om ons huilde.’

In Poppendorf belandden ze in een kamp dat in allerijl was ingericht om hen op te vangen en eveneens de folterende herinneringen opriep aan concentratiekampen, zoals de daken van gegolfd plaatijzer op de barakken, die nu al ijskoud waren vanwege de wind die afkomstig was van de Oostzee. Voor degenen die in tenten werden ondergebracht waren de omstandigheden nog veel erger. Er was geen verwarming en er zaten gaten in het tentdoek. Iedere immigrant kreeg een ijzeren veldbed, een matras van met stro gevulde aardappelzakken en één dunne deken. In barakken voor zestig personen huisden nu twee keer zoveel mensen. Het kamp, dat tot voor kort tweeduizend Duitse krijgsgevangenen had geherbergd, moest nu dienstdoen voor de immigranten van de Empire Rival en de Runnymede Park.

Freddie Kronenberg, de ex-slagboomwachter van Auschwitz, had de prikkeldraadhekken en patrouillerende soldaten gezien. Echter, anders dan in het concentratiekamp ‘namen ze geen dreigende houding aan. Er waren er zelfs een paar die ons toeknikten en dan naar een grote tent wezen. Daar was een warme maaltijd voor ons klaargemaakt. Vanaf dat moment wist ik dat het in dit kamp niet zó erg kon zijn.’

De passagiers van de Ocean Vigour bevonden zich in Am Stau, een kamp op anderhalve kilometer afstand van dat bij Poppendorf. Op verzoek van MI6 waren zij na het bomincident daar ondergebracht; de inlichtingendienst vermoedde dat er aan boord van dat transportschip leden van de Palyam hadden gezeten. Het zou gemakkelijker zijn hen te ondervragen als zij in een afzonderlijk kamp zaten.

De volgende ochtend sloten Mike Pevvetz en zijn vrouw Pessia, die Hannah in haar armen hield, zich aan bij de rij wachtenden om officieel te worden geregistreerd. Soldaten hadden schraagtafels voor de eettent opgesteld. Hier had het paar ontbeten en hadden ze een fles warme melk voor Hannah gekregen. Onder het eten was unaniem besloten dat niemand zijn of haar ware identiteit zou onthullen. Het was het begin van wat Mike ‘ons beleid van niet-meewerken’ noemde, ‘totdat we de harde garantie kregen dat we naar Palestina zouden gaan’.

Toen hij voor een van de schraagtafels stond, werd hem gevraagd hoe hij heette. ‘“Ik ben Churchill, Winston Churchill,” zei ik. De soldaat trok zijn wenkbrauwen op. “Hoe ben je dan aan boord van de Exodus beland?” Ik zei hem dat ze mij hadden gekidnapt en aan boord hadden gebracht.’

De in verwarring gebrachte soldaat keek op naar Pessia en vroeg wie zij was. ‘Mevrouw Churchill, uiteraard, en de baby is onze kleine Churchill.’

Hij wuifde het gezinnetje opzij en beduidde de volgende in de rij naar voren te komen. De man noemde zich Neville Chamberlain. Een volgende zei familie te zijn van Attlee, een ander beweerde verwant te zijn aan Stalin en weer een ander zei Trumans neef te zijn. Zo ging het door; bij iedere naam werd Palestina als land van geboorte genoemd, met als huidig adres Exodus nr. 1947.

Tegen de middag werd de registratie afgelast.

Een paar dagen na het opengaan van de kampen arriveerde Mordechai Rosemont. De Britse autoriteiten hadden niets belastends tegen hem kunnen vinden dat opsluiting rechtvaardigde. Tegen de verzamelde menigte in Poppendorf zei hij: ‘Wij, de mensen van de Exodus 1947, hebben samen al zoveel moeten lijden dat we ons nu één grote familie voelen. Nu moeten wij eendrachtig samenwerken om ons voor te bereiden op de reis naar ons ware thuis.’

Algauw bracht hij de Joodse hulpverleningsorganisaties samen om de gedetineerden te voorzien van voedsel, zeep, schoolboeken en religieuze leerboeken, rituele voorwerpen voor de komende religieuze hoogtijdagen, kranten in het Jiddisch en Hebreeuws, warme winterkleren en schoenen. De schoenmakers onder de gedetineerden kregen mes, hamer en leest plus materiaal ter vervanging van ten minste 2700 hakken en 1700 zolen van versleten schoeisel. Ook werden er 4500 tandenborstels en evenveel tubes tandpasta uitgedeeld. Het leeuwendeel van al die hulpgoederen was afkomstig uit voorraden in de Amerikaanse zone.

Mordechai had zich vast voorgenomen ervoor te zorgen dat alle hulpgoederen gelijkelijk werden verdeeld: hij wilde geen onderscheid op basis van iemands vroegere status of rijkdom. Alle Exodus-immigranten waren elkaars gelijken.

De ambtenaren van Buitenlandse Zaken die naar Lübeck waren gestuurd om daar de terugkeer van de immigranten naar Frankrijk te organiseren – een voorstel dat onmiddellijk door hen werd afgewezen – begonnen zich steeds meer zorgen te maken over het grote gezag dat Mordechai Rosemont onder hen genoot. Zij hadden hem al aangemerkt als de bron van de weigering om in Port-de-Bouc van boord te gaan, die geleid had tot een storm van publiciteit over Operation Oasis. Ernest Bevin had bevolen dat zoiets zich niet mocht herhalen. In Mordechai Rosemont had hij echter een pientere tegenstander gevonden.

Mordechai had de leden van de commissies, die hij in Poppendorf en Am Stau had samengesteld voor het organiseren van de dagelijkse gang van zaken in de kampen, op het hart gebonden dat zij ‘tegenover de Britten beleefd moesten zijn, maar altijd resoluut; laat ze maar zien dat wij niet bang zijn. Tot aan onze terugkeer naar Palestina moeten we hun duidelijk maken dat wij hen zien als onze onderdrukkers en cipiers.’

Op 26 september 1947 stapte Walter Eytan, hoofd van de sectie Politieke Aangelegenheden, David Ben-Goerions kantoor aan het eind van de gang in het gebouw van het Joods Agentschap in Jeruzalem binnen. Hij klopte aan en liep meteen door, als een van de enige twee mensen die onbeperkt toegang hadden tot de voorzitter. De tweede was Eytans plaatsvervangster, Golda Meyerson.

Eytan liet zich lusteloos in een leunstoel tegenover Ben-Goerions bureau zakken, zijn gezicht ingevallen en strak vanwege de lange dagen die hij maakte. Aan het eind van iedere dag wachtte de voorzitter op Eytans recentste rapport. Zoals altijd formuleerde hij het kort en bondig: ‘Volgens mijn laatste beoordeling zijn er nu drieëntwintig stemmen voor tweedeling, en dertien tegen. Degenen die het nog niet weten, blijven besluiteloos.’

Ben-Goerion gromde iets. Degenen die voor tweedeling waren, vormden nog steeds niet de tweederde meerderheid die op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 29 november nodig zouden zijn. Eytan gaf uiting aan zijn bezorgdheid over sommige medewerkers van het Joods Agentschap in New York, die volgens hem niet genoeg hun best deden om de nodige stemmen te werven, ‘gemotiveerd als ze zijn door de honger naar kavod (eer), persoonlijke ambities en prestige’.

Aan de andere kant, vervolgde hij, waren anderen die hij in New York had geposteerd boven alle kritiek verheven. Zo had Eliyahu Sasson, een in Aleppo geboren arabist van de politieke sectie, relaties van onschatbare waarde opgebouwd met gedelegeerden uit Syrië, Jemen en Irak, hoewel zij nog moesten bevestigen of hun land voor tweedeling zou stemmen. Moshe Tov was al een eind op streek met het bewerken van de Colombianen, Ecuadorianen en Mexicanen, zoals alleen hij dat kon, om hun naties zover te brengen dat zij voor de motie zouden stemmen. De in Rusland geboren Elyahu Epstein was ervan overtuigd dat de Sovjets voor zouden stemmen, maar hij was minder zeker van Luxemburg, Ethiopië en Liberia. Eytan was van mening dat er nog tijd was om ook hen over te halen.

Ook nu gromde Ben-Goerion iets. Tijd was geen optie. Elk uur van de dag telde. Hij wilde een mondiale, tweesporige campagne om de besluitelozen in hun kamp te brengen. Hij hield Walter Eytan voor: ‘Het streven naar een natie die verantwoordelijk is voor haar eigen lotsbestemming, is een kostbaar ideaal en het Joodse volk is dat ideaal met een messiaans verlangen trouw gebleven. Wij zijn gekomen waar we nu zijn na eindeloze inspanningen en zware offers. We mogen nooit vergeten dat onze staat niet eenvoudigweg kan worden gesticht door het af te kondigen. Hij kan alleen worden gebouwd op het fundament van hard werken.’

Eytan moest glimlachen. Ben-Goerion op zijn Bijbelse best was een buitengewoon motiverende kracht. Het politieke meesterbrein van het Agentschap liep met nieuwe energie terug naar zijn kantoor om daar het werven van stemmen krachtdadig voort te zetten.

Een ander urgent probleem dat hij moest oplossen, zo wist Ben-Goerion, was dat van de nabije toekomst van de Exodus-immigranten. Niemand kon hem verwijten dat hij zich niet voor hen inzette. Iedere toespraak van hem liet daar geen misverstand over bestaan. Als echter de stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de uitslag opleverde waarop hij hoopte, zou dat de stoot geven tot een alomvattend gewapend conflict met de Arabieren, zo zeker als de berg Carmel ’s morgens de zon zag opkomen. De Haganah kon dan niet langer een ondergronds guerrillaleger blijven, maar moest een tot de tanden bewapende strijdmacht worden, naar het voorbeeld van het Britse leger, waarvan hij de militaire discipline in Europa altijd had bewonderd.

Ben-Goerion nam aan dat de Haganah op papier circa 60.000 man onder de wapenen kon brengen, maar velen van hen hadden alleen een basisopleiding gekregen en er waren er minder dan 16.000 die gewapend waren en de strijd met de Arabieren aan konden binden. In de kampen op Cyprus waren echter 28.000 immigranten van dienstplichtige leeftijd voorhanden. Moest de Aliyah Bet zich er niet op toeleggen eerst hen naar Palestina te brengen? Of moest hij degenen blijven steunen die van mening waren dat het afronden van de Exodus-operatie de hoogste prioriteit moest hebben? Het zou onmiskenbaar een ongeëvenaarde triomf zijn. Tijdens zijn laatste bezoek aan de Verenigde Staten was deze mening in het wolkenkrabberappartement van Rudolf Sonneborn nog eens naar voren gebracht. Hij was zich ervan bewust dat de Exodus in vele opzichten een zionistisch vlaggenschip was geworden.

Er was echter nog een andere factor. Als er nu plotseling meer dan 4000 immigranten in Palestina aankwamen, zou dat grote economische gevolgen hebben. De ouderen, zieken en kinderen zouden allemaal medische hulp nodig hebben en veel anderen zouden een grondige militaire opleiding moeten krijgen voordat ze van nut konden zijn bij de verdediging van het land.

Sinds het begin van de Exodus-operatie waren er cruciale politieke veranderingen opgetreden, mede onder invloed van het bezoek van de unscop, zoals de eindeloze debatten in de Verenigde Naties, het besluit dat Groot-Brittannië het Mandaat moest opgeven en, tot slot, eind november de stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

Iedere gezonde Joodse man en vrouw en elk ouder Joods kind zou hard nodig zijn om het volk te verdedigen. Bij zijn bezoeken aan de Joodse nederzettingen beëindigde hij zijn toespraken altijd met de vermaning: ‘Je wordt geen boer in een dag, net zomin als je op een dag leert een weg aan te leggen of een telefoonpaal op te zetten.’ De laatste tijd had hij er nog een andere noodzakelijke vaardigheid aan toegevoegd. Hoeveel van zijn toehoorders konden omgaan met een vuurwapen?

Die avond, na het vertrek van Walter Eytan, zat Ben-Goerion weer achter zijn bureau, vol stapels documenten en boeken, en verdiepte hij zich in nog een andere vraag. Hoeveel Exodus-immigranten zouden een militaire opleiding moeten krijgen? Hij las nog eens een brief door die hij van het opperbevel van de Haganah had ontvangen: ‘Evenals u zijn wij er zeker van dat er spoedig een oorlog voor onze deur staat. Wij dienen ervan uit te gaan dat onze verliezen tot getallen van vier cijfers zullen oplopen. Het is van de grootst mogelijke urgentie rekening te houden met de geschiktheid van alle toekomstige immigranten.’

Hoe dit vraagstuk moest worden opgelost, raakte de kern van de illegale immigratie. Moesten alle Exodus-immigranten in één keer worden toegelaten? Of moesten zij alleen worden toegelaten op basis van een beoordeling van hun geschiktheid voor de verdediging van het land? Artsen en verpleegkundigen dienden prioriteit te genieten. Ook talenkenners dienden voorrang te krijgen, mits zij Hebreeuws of Jiddisch spraken en snel Arabisch konden leren.

Yehoshua Levy, de schatmeester van het Joods Agentschap, had het dilemma dat de Exodus-immigranten nu vormden samengevat: ‘Hoewel de veiligheid van ons volk de hoogste prioriteit geniet, zouden wij de mensen van de Exodus – die zich terecht strijders mogen noemen – onrecht aandoen door hen op basis van een selectieprocedure toe te laten.’

De Arabieren beschikten over enorme reserves aan manschappen en geld en hadden geen gebrek aan wapens; zij gebruikten iedereen die een vuurwapen kon afschieten of een voertuig kon besturen. De Joden zouden dat ook moeten doen. Uiteindelijk nam David Ben-Goerion zijn besluit in de kleine uurtjes van de 27e september: na de stemming over de tweedeling moesten de Exodus-immigranten zo spoedig mogelijk naar huis worden gehaald.

De afgelopen twee maanden hadden zij uit alle delen van de wereld steunbetuigingen ontvangen en er waren enorme sommen geld gegeven voor de aanschaf van nog meer schepen om andere immigranten naar Palestina te brengen. Als er iets werd gedaan dat kon worden uitgelegd als een vertraging van de terugkeer van de Exodus-immigranten naar hun thuisland, zou dat overal in de diaspora als een enorme beoordelingsfout worden gezien. Nu voelde Ben-Goerion zich in zijn kantoor geruster dan een tijdlang het geval was geweest.

Het invallen van de winter en de algemene leefomstandigheden hadden Poppendorf en Am Stau ongeschikt gemaakt. Het uitreiken van extra dekens had het ontbreken van kachels niet kunnen compenseren en zware regens hadden de grond tussen de barakken veranderd in modder. De toiletten liepen geregeld over. Een aantal van de houten stapelbedden was ineengezakt door rotting. ’s Nachts kropen er ratten uit gaten in de vloerplanken. Ambtenaren van Buitenlandse Zaken in Lübeck hadden verslaggevers verteld dat het moeilijk was Duitse werklieden naar de kampen te krijgen voor het verrichten van noodzakelijke reparaties, maar dat ‘er nog over andere zaken overleg werd gevoerd’.

Op 20 oktober 1947, na een stroom van krantenberichten over de slechte omstandigheden in beide kampen, hield generaal-majoor Bishop beraad met de ambtenaren van Buitenlandse Zaken in Lübeck. Overeen werd gekomen dat het verplaatsen van de Exodus-immigranten naar twee andere kampen, in Emden (in Oost-Friesland) en Sengwarden (ten noorden van Wilhelmshaven), het beste zou zijn. Het voorstel werd aan Mordechai Rosemont voorgelegd, die prompt een verklaring aflegde tegenover de altijd aanwezige journalisten: ‘Niets zal ons weerhouden van de terugkeer naar Palestina. Naar welke gevangenis we gaan, is een zaak van de Engelsen. Wij zullen dit keer echter meewerken, aangezien zij niet hebben gedreigd ons met geweld over te plaatsen. Wij willen er echter geen misverstand over laten bestaan dat ons onmiddellijke vertrek naar Palestina een brandende kwestie blijft. Zolang dat niet gebeurt, zijn we nog steeds gevangenen en zijn zij onze onderdrukkers en cipiers.’

Voor de verslaggevers was dit het zoveelste verhaal dat de positie van de Exodus-immigranten versterkte. De fondsenwerving overal in de diaspora, een activiteit die de afgelopen weken was verflauwd, kwam met kracht weer tot leven. Overal langs de Amerikaanse oostkust stroomden – via acties van het Joods Agentschap – giften binnen voor het aankopen van kleding en geschenken voor de immigranten. Joden in Groot-Brittannië, Frankrijk en Spanje stuurden cadeaupakketten naar door de pers gepubliceerde adressen, ter ere van het Joodse Nieuwjaar. Het Joods Nationaal Fonds in Palestina vroeg mensen om jonge boompjes te schenken die in Israël konden worden geplant; de gevers zouden worden geregistreerd in het ‘Gouden Boek’ van het fonds.

Op 2 november werd begonnen met overplaatsing van de Exodus-immigranten. In een poging de pers milder te stemmen, hadden enkele verslaggevers toestemming gekregen mee te rijden met de treinen naar de nieuwe kampen. De krantenberichten over de omstandigheden in de treinen riepen herinneringen op aan de veewagons van de nazi’s. Ook de kampen in Emden en Sengwarden werden zo beschreven, met indringende verhalen over smerig sanitair en barakken vol rottende rommel en gebroken ruiten. Dit keer werden er in allerijl Duitse werklieden aangetrokken om de kampen schoon te maken en te repareren. De poorten en bewakers werden weggehaald. Voor het eerst konden de Exodus-immigranten zich vrij bewegen.

Voor Fira en Efraim was het een tijd om over trouwen te praten. Hij vertelde: ‘We praatten over de muziek en over de dansen. De kinderen zouden erbij zijn. Ik zou mijn broer en tante in Amerika opsporen. Wij praatten en praatten en raakten niet uitgepraat. We waren overgelukkig.’

Op 26 november 1947 arriveerden Saul Avigur, Yehuda Arazi en Ada Sereni in het kamp in Emden, nadat ze per auto de Amerikaanse zone hadden doorkruist. Ze kwamen niet alleen om de kampen te inspecteren, maar ook om te overleggen hoe de Exodus-immigranten naar Palestina konden worden gebracht. Dat vereiste een reis dwars door Europa, even lang als die welke ze aan boord van de Exodus hadden gemaakt. Toen waren de trucks van de Jewish Brigade beschikbaar geweest, maar die waren er niet meer: de Engelsen zouden in geen geval meewerken. In Emden ontmoetten zij Moshe Sneh van het Parijse bureau van de Aliyah Bet. Hij zei dat de immigranten in beide kampen was beloofd dat zij ‘bovenaan de lijst wachtenden op immigratie naar Palestina zullen staan. Het is van essentieel belang die belofte na te komen, met het oog op de sombere stemming van de meerderheid in deze kampen. Zij hebben het gevoel in de steek te zijn gelaten.’

Avigur legde uit dat dit de voornaamste reden was van hun komst. Mordechai Rosemont had al een telegram aan Ben-Goerion gestuurd waarin hij een grimmige beschrijving van de omstandigheden in de kampen had gegeven. Later die dag bezocht Avigur beide kampen en richtte zich tot de immigranten om hen te verzekeren dat zij niet waren vergeten: ‘Als u denkt dat u alle slagen hebt gewonnen en toch de oorlog verliest, hebt u het mis! U bent nodig voor de belangrijkste oorlog van allemaal die in aantocht is, de oorlog om ons land te verdedigen.’

Strategisch, legde hij uit, kon er pas iets gebeuren na de stemming door de Verenigde Naties. Tot zolang zouden zijn beide metgezellen – Arazi en Ada – blijven zoeken naar de schepen die hen uiteindelijk naar Palestina zouden brengen.

De driehonderd gedelegeerden bij de nog jonge Verenigde Naties namen op zaterdag 29 november 1947 hun plaatsen in. Zij waren bijeen in een omgebouwde overdekte schaatsbaan in Flushing Meadow, New York. Zij waren gekomen om te stemmen over de toekomst van Palestina. Het was middernacht in Jeruzalem, 9000 kilometer van New York. Binnen de oude muren van de stad zat iedereen die over een radio beschikte aan het toestel gekluisterd, om via het Palestine Broadcasting System te luisteren naar het nieuws uit New York City. Degenen die zelf geen radiotoestel hadden, zaten bij hun buren te luisteren.

Golda Meyerson had in haar kleine stenen huis in de nieuwe Joodse wijk van de stad vrienden uitgenodigd om samen naar het nieuws te luisteren. Haar woning was sober ingericht en het dominante voorwerp in haar overvolle keuken was de Philips-radio op een plank, ingeklemd tussen boeken in het Russisch en Hebreeuws, met wat Engelstalige boeken over de wetten op basis waarvan de Mandaat-regering tewerkging. De keuken fungeerde tegelijk als haar zitkamer en kantoor. Twee generaties zionisten waren er geweest om haar raad te vragen over zakentransacties of de aankoop van een stuk grond, of naar haar uitleg van een Mandaat-wet. Al doende genoten zij van haar versgebakken cake of accepteerden dankbaar een volgende kop koffie uit de grote pot die ze altijd op de kachel had staan. Die novembernacht had ze de radio hard aanstaan, zodat degenen die in kamers beneden waren of buiten op straat stonden via de open voordeur en de ramen mee konden luisteren. Zo nu en dan leverde Golda commentaar op wat er werd uitgezonden.

In de late namiddag druppelden de laatste gedelegeerden de ijshal in Flushing Meadow binnen en gingen op zoek naar hun plaats. Een van hen was koning Faisal ibn-Abdoel al-Aziz van Saoedi-Arabië die, gehuld in zijn imposante zwarte, met goudstiksels verfraaide abaya, te midden van de Arabische delegatie had plaatsgenomen.

Nadat hij zijn delegatie was voorgegaan naar hun plaatsen, was de koning zwijgend blijven zitten, terwijl hij met waakzame haviksogen naar het podium recht voor hem staarde. Hij wist inmiddels dat de jaren van geheime onderhandelingen met Groot-Brittannië, die hij was blijven aanmoedigen als onderdeel van zijn meer omvattende strategie voor de hele regio, alleen maar loze beloften hadden opgeleverd. Hij had ontdekt dat Groot-Brittannië tegelijkertijd geheime besprekingen had gevoerd met het Joods Agentschap, onder leiding van sir Alan Cunningham, de Britse hoge commissaris. Een van de toen besproken voorstellen was dat de Joden, in ruil voor een Britse stem ten gunste van de staat Israël, zich bereid zouden verklaren Britse troepen in Palestina te laten blijven om de grote Britse belangen in de regio te kunnen verdedigen.

Nu echter wisten noch de Joden, noch de Arabieren hoe er door het Verenigd Koninkrijk zou worden gestemd. De Britse delegatie werd geleid door sir Alexander Cadogan. Hij werd omringd door ambtenaren van Buitenlandse Zaken en zat met onbewogen gezicht zwijgend af te wachten – het toonbeeld van de Britse diplomaat met zijn maatpak, gekocht bij een van de dure kleermakers aan de Londense Savile Row.

Kort na vijf uur stapte de voorzitter van de Algemene Vergadering, de tenger gebouwde Braziliaan Osvaldo Aranha, wiens voorhoofd glinsterde van het zweet onder de hitte van de cameraploegen van filmjournaals, het podium op en gaf met zijn hamertje een tik op de lessenaar, om aan te kondigen dat het moment was gekomen om over de tweedeling van Palestina te stemmen.

Een medewerker stond naast hem, met een dienblad. Erop lagen zesenvijftig opgevouwen strookjes papier, elk voorzien van de naam van een van de in de hal vertegenwoordigde nationale staten. Aranha nam er een af en las wat erop stond. Een kort ogenblik keek hij naar de gedelegeerden. Toen riep hij af: ‘Guatemala’. De ambassadeur van dat land stond op en verklaarde dat zijn land vóór tweedeling stemde.

Aan de andere kant van de wereld, in de telegraafkamer van het Palestine Broadcasting System, werden stukjes papier van de telexen gerukt, waarna een loopjongen er hardlopend mee de binnenhof overstak, naar de studio van de Hebreeuwse zender. Een andere jongen rende naar de aangrenzende Arabische studio. De tekst werd in het Hebreeuws en Arabisch vertaald voor de wachtende omroepers.

Chaim Weizmann wist dat geen ander besluit in de korte geschiedenis van de Verenigde Naties zoveel hartstocht had losgemaakt, en dat nog wel over een smalle strook land aan de oostkust van de Middellandse Zee. Net als Golda Meyerson en iedere andere volwassen Jood had Weizmann de weken durende onderhandelingen gevolgd die nu zouden culmineren in een besluit, nu de gedelegeerden eindelijk stemden over het voorstel om het Heilige Land van Mozes, Jezus en de profeet Mohammed in twee afzonderlijke staten te verdelen: een Joodse en een Arabische. Uiterst controversieel was het al genomen besluit van de Verenigde Naties om beide staten de soevereiniteit over Jeruzalem te ontzeggen, de stad die eeuwen en eeuwen het centrum was geweest van het politieke, religieuze en economische leven van Palestina.

Zonder Jeruzalem als hoofdstad had het Joodse volk het gevoel een natie zonder ziel te zijn. De stad had niet alleen spirituele betekenis voor hen, maar was ook van groot strategisch belang. In 1947 bestond de bevolking voor twee derde uit Joden, die samen bijna een vijfde van de totale Joodse populatie in Palestina vormden. Het verlies van de zeggenschap over Jeruzalem betekende dat vitale routes naar de heuvels van Judea en de Middellandse Zee niet meer in Joodse handen zouden zijn. Het Vaticaan had echter de pauselijke nuntii – de gezanten van de paus – overal in Latijns-Amerika, het rooms-katholieke Ierland en het al even rooms-katholieke Polen opdracht gegeven de Joodse leiders daar duidelijk te maken dat, in ruil voor de steun van de Heilige Stoel, de stad Jeruzalem een internationale status diende te krijgen. Zonder die garantie zou de machtige rooms-katholieke stem niet voor tweedeling kiezen. Het Joods Agentschap was uiteindelijk akkoord gegaan, en zo werd Guatemala het eerste land binnen de katholieke invloedssfeer dat voor had gestemd. Nu was het op die novemberavond afwachten om te zien of ook de overige rooms-katholieke landen voor zouden stemmen.

Zodra de stemming begon, nam Golda Meyerson, een sigaret tussen de lippen, haar notitieboek voor zich om een aantekening te maken over iedere uitgebrachte stem. Ze gebruikte er drie bladzijden voor, een met het hoofd Tweedeling, de tweede met het hoofd Tegen en de derde met het hoofd Onthouding. Onder Guatemala kon ze respectievelijk Australië, Nicaragua, Costa Rica en Verenigde Staten noteren. Voor het eerst verscheen er een glimlachje om haar mond. Het zag ernaar uit dat het Vaticaan zijn belofte nakwam. Op de bladzijde voor tegenstemmers noteerde ze achtereenvolgens Cuba, India, Irak en Iran. Ze haalde alleen haar schouders op, ze had niet anders verwacht. De Hebreeuwse radio-omroeper bleef met dezelfde kalme stem als waarmee hij de koersen van aandelen placht op te lezen de teksten van de telexstrookjes voorlezen. Tussendoor zei hij: ‘Er zijn nu vijftien stemmen geteld; nog eenenveertig te gaan.’

Golda Meyerson veroorzaakte de eerste uitroepen van blijdschap in haar keuken toen ze zei dat de meeste stemmen voor tweedeling waren, althans tot nu toe.

In de telegraafkamer bracht de telex ratelend de naam van iedere ambassadeur op papier, als hij de keuze van zijn land had uitgesproken: Brazilië voor; Ecuador voor; Luxemburg voor; Nieuw-Zeeland voor; Zuid-Afrika voor…

In de Arabische studio verklaarde de omroeper met nadruk dat Egypte, Griekenland en Libanon tégen hadden gestemd. Voor: Zweden, Uruguay, Frankrijk en Denemarken.

Golda schreef verder in haar notitieboek: Noorwegen, Peru, Canada, IJsland en de Dominicaanse Republiek hadden allemaal voor gestemd.

De omroeper in de Hebreeuwse studio schreeuwde het bijna uit in zijn microfoon: België, Bolivia en Paraguay hadden voor tweedeling gestemd; maar Syrië, Jemen, Pakistan, Saoedi-Arabië en Turkije waren tegen.

De bladzijden in Golda’s notitieboekje begonnen vol te raken: Venezuela, de Sovjet-Unie, de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek, Polen, Tsjecho-Slowakije, Nederland, Haïti, Liberia, de Filippijnen en de Socialistische Sovjetrepubliek Wit-Rusland hadden allemaal voor gestemd.

De telex in de telegraafkamer in Jeruzalem spuwde ook verscheidene onthoudingen uit: Argentinië, Chili, de Chinese Volksrepubliek, Colombia, El Salvador, Ethiopië, Honduras, Mexico, Joegoslavië en het Verenigd Koninkrijk.

Er ontstond een pauze, totdat de van emotie schorre stem van de Hebreeuwse omroeper uitriep: ‘Panama! Wij hebben gewonnen!’

Te midden van het oorverdovende gejuich in haar keuken schreef Golda rustig de rest van de namen op.

De omroeper, die nog steeds moeite had zichzelf te beheersen, bevestigde: ‘De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft voor tweedeling gekozen, in de volgende verhoudingen: drieëndertig stemmen voor; dertien tegen; tien onthoudingen; en een absentie.’

Zijn woorden gingen verloren in het nog luidere gejuich in de keuken. Golda maande hen met een handgebaar tot stilte. De omroeper schreeuwde: ‘Om klokslag middernacht van de veertiende mei van 1948 worden wij de geheel soevereine staat Israël – dat is over zes maanden…’

De rest van wat hij zei ging opnieuw verloren in het gejuich, nu ook van vele stemmen overal in de stad.

Golda nam de blauwwitte vlag met de Magen David van haar keukentafel, onder het radiotoestel. Tot nu toe had het dundoek daar keurig opgevouwen gelegen. Nu ontplooide ze de vlag en haar stem fluisterde bijna onverstaanbaar: ‘Eindelijk zijn wij een vrij volk.’

Overal om hen heen, overal in Jeruzalem, in de straten en cafés van Haifa en Tel Aviv en in de Joodse nederzettingen in het land werden dezelfde woorden herhaald: ‘Mazzeltof!

Een dag na de stemming lieten zeven Joden tijdens een golf van Arabische aanslagen het leven en raakten nog veel meer Joden gewond. Ook de volgende dag werd er overal geschoten of met stenen gegooid en woedden er onlusten. De consulaten van Polen en Zweden, wier regeringen voor tweedeling hadden gestemd, werden aangevallen. Er explodeerden bommen in Joodse cafés, er werden molotovcocktails in Joodse winkels gegooid en een synagoge werd in brand gestoken.

Ben-Goerion wist dat er nog veel moest gebeuren voordat de vlag met de davidsster in de hele wereld kon worden gehesen om de geboorte van een nieuwe natie aan te kondigen. Er moesten ambassades en diplomatieke missies komen, ambassadeurs worden benoemd, militaire commandanten aangesteld, grenzen beschermd en voorbereidingen worden getroffen voor de oorlog die, zoals hij wist, niet kon uitblijven. Hij had de dreigende aanwezigheid ervan bespeurd in de stilte die in de Arabische wijk van Jeruzalem heerste. In de soeks werden er voorbereidingen getroffen.

Op de achterbank van zijn auto-met-chauffeur realiseerde Ben-Goerion zich dat hij spoedig tot over zijn oren betrokken zou zijn bij een strijd om het bestaan van een natie die nu nog niet meer was dan een naam. Des te belangrijker, zo hield hij zichzelf voor, was deze rit naar het medisch centrum Histadroet in de westelijke voorstad van Jeruzalem. Toen hij uit de auto stapte en het verduisterde gebouw binnenging, sprongen de twee gewapende mannen in de ontvangsthal in de houding. Zij waren de lijfwachten van de stedelijke commandant van de Haganah, Israel Amir. Een van de lijfwachten ging hem voor naar een kantoor aan de achterzijde van het gebouw dat als hoofdkwartier van de organisatie fungeerde. Hij werd er opgewacht door Amir en Yossi Harel. Ze waren goede vrienden, alle drie, en hadden elkaar al dikwijls ontmoet in dit gebouw; de kliniek was door Amir gekozen omdat ze hier goed beschut waren tegen Britse en Arabische ogen en oren. In de regel dronken ze hier koffie en soms zaten ze wat te kaarten, terwijl ze politieke aangelegenheden bespraken. Die avond was er geen tijd voor dat soort dingen. Ben-Goerion wendde zich meteen tot Yossi om hem te zeggen dat het tijd werd niet alleen alle Exodus-immigranten, maar ook alle nog in opvangkampen in Duitsland verblijvende Joden naar huis te halen. Hij wilde hen daar hebben voordat de staat Israël officieel tot soevereine natie werd uitgeroepen.