4

Oorlog op alle fronten

Nat Nadler, elektricien in Brownsville, maakte zich zoals altijd klaar voor de nieuwe dag. Hij had de middelbare school in Brooklyn gevolgd en was nu gediplomeerd elektricien, de eerste in zijn familie die een diploma had behaald sinds zijn ouders in 1923 uit Duitsland naar Amerika waren geëmigreerd, daartoe gedreven door de groeiende politieke en financiële onzekerheid in het land. Veel van de uit Europa afkomstige immigranten die daar een behoorlijke baan hadden gehad – onderwijzers, advocaten, verpleegkundige, artsen – kwamen, als zij eenmaal de strenge zifting van de New Yorkse immigratieambtenaren hadden doorstaan, tot de ontdekking dat het heel moeilijk was werk te vinden. Omdat zij de Engelse taal niet machtig waren, waren ze vaak genoodzaakt geweest werk aan te nemen als brouwersknecht, opperman of wasvrouw.

Nats vader sprak vier talen, maar toch had hij alleen werk kunnen vinden als kelner, tegen een loon van een dollar per week, plus de etensresten die de kok het personeel mee naar huis liet nemen omdat het anders zou verdwijnen in de kiebelton die dagelijks door andere immigranten werd leeggehaald.

Veel immigranten leerden hun Engels dankzij de komische strips die de avonturen van helden als Dick Tracy of Secret Agent X-9 uit de doeken deden, of als zij op zaterdagmorgen een dubbeltje konden missen voor de bioscoop, waar ze zagen hoe de jonge acteur James Cagney de FBI eer aandeed. De kinderen van Brownsville tooiden zich – net als andere kinderen, overal in Amerika – met het FBI-embleem, de G-men badge van de Quaker Oats-dozen.

Nat had een van die badges in zijn gereedschapskist, net als veel andere ambachtslieden. Hij was inmiddels een veelgevraagd vakman geworden, niet alleen vanwege zijn vakkennis en de snelheid waarmee hij reparaties verrichtte of leidingen trok, maar vooral omdat hij er zo weinig mogelijk voor rekende. Hij had gezien wat de Grote Depressie van de jaren dertig zijn ouders en buren had aangedaan. Ze waren genoodzaakt geweest hun trouwringen te verkopen, hun meubels te verpanden en hun levensverzekeringen af te kopen. Steeds vaker begon een werkloze echtgenoot op de stoep voor zijn huis groenten en fruit te verkopen, of bood een huisvrouw aan andermans was te doen of voeten en handen te verzorgen. De kranten stonden vol berichten over brodeloos geraakte arbeiders uit een textielfabriek die een weefgetouw in hun huiskamer neerzetten. Een arts plaatste een annonce in een plaatselijke krant om bekend te maken dat ‘iedere vrouw die thuis bezoek van de ooievaar verwacht moet zorgen dat er contant kan worden betaald vóór de bevalling’.

Nats familie was zich langzamerhand bewust geworden van het hachelijke lot van hun dierbaren, doordat de rabbijn in de synagoge brieven voorlas die hij van Joodse organisaties in Europa ontving. Hij spoorde zijn gemeente ook aan naar de radio te luisteren, want veel zenders waren begonnen Hitlers brallende toespraken uit te zenden, die onveranderlijk eindigden met de waarschuwing dat ‘Duitsland klaarstaat zich te verdedigen tegen het wereldwijde Joodse gevaar’.

Hitler noemde president Franklin D. Roosevelt geregeld ‘een van de architecten’ van dit gevaar. Voor veel Amerikaanse Joden was de wereld plotseling sterk gekrompen toen deze uitbarstingen van haat uit Duitsland in hun woning doordrongen.

Leon Goldberg, die in de schaduw van het Grünewaldstadion had gewoond, kon de daverende toejuiching Heil Hitler! Sieg Heil! niet meer horen. Op een zonnige middag, begin augustus, had hij zijn vrouw Else en hun dochter Miriam naar een familielid dicht bij de grens met Frankrijk gestuurd, met de belofte dat hij zich bij hen zou voegen zodra hij de laatste resten van hun inboedel had verkocht. Een van de spullen die Else meenam, was haar cholentovenschaal, in de hoop dat ze op het boerenland verse groenten en vlees zou kunnen krijgen om hem weer eens te vullen. Twee dagen later werd Leon tijdens een razzia door SS’ers opgepakt en naar Dachau gestuurd, waar hij zou worden omgebracht.

Na de Kristallnacht droeg Jacob Kronenberg eindelijk het crucifix dat hij van zijn buurman had gekregen, plus een hakenkruisspeld op zijn revers, in navolging van al zijn katholieke collega’s op kantoor. Als hij in de bus op weg was naar zijn werk, las Jacob demonstratief Der Völkischer Beobachter, de nazikrant die altijd goedkeurend schreef over de recentste toespraak van Hitler. Jacob had zijn vrouw Christabel verzocht niet meer te winkelen in de weinige Joodse winkels die nog open waren en zich niet meer in de buurt te wagen van de uitgebrande synagoge die somber herinnerde aan de Kristallnacht. Hun zoon Freddie groeide op tot een gezond, sterk joch en was ingeschreven bij de Hitlerjugend.

Op de boerderij buiten Hamburg waren dr. Hermann Levi en zijn dochter Helena gewend geraakt aan het leven op de boerderij. Ze lazen geen kranten en luisterden ook niet naar de radio, behalve af en toe als er een concert werd uitgezonden. Ze hadden een gezonde kleur gekregen van het buitenleven en waren goed doorvoed, dankzij de maaltijden die Helena voor haar vader en de oude boer klaarmaakte. Ze hield de boerderij vlekkeloos schoon en was de oude man min of meer als haar opa gaan beschouwen. Dat nam niet weg dat de realiteit van de naderende oorlog geregeld dicht bij de boerderij kwam, als er lange militaire colonnes langskwamen, op weg naar Hamburg, of als vliegtuigen van de Luftwaffe over de boerderij scheerden.

Ten noorden van Hamburg leidde Wernher von Braun – niet ver van de stad Usedom in Mecklenburg-Voor-Pommeren, in een schaars bevolkt deel van de Baltische kust – Heinrich Himmler en een kleine groep van zijn directe ondergeschikten rond door het complex van laboratoria en werkplaatsen dat Peenemünde heette en waar meer dan honderd wetenschappers en ingenieurs aan het werk waren. Von Braun, gekleed in het onberispelijke zwarte uniform met bijpassende laarzen van de SS-Obersturmbannführer (‘luitenant-kolonel’), was de leider van Duitslands supergeheime programma voor de ontwikkeling van raketten.

Himmler gaf Von Braun te verstaan dat hij, indien gewenst, meer ruimte tot zijn beschikking kon krijgen. Toen Von Braun opperde dat hij het liefst ondergrondse werkplaatsen zou hebben, zei Himmler dat zoiets geen probleem was ‘zolang onze concentratiekampen nog vol jonge, sterke Joden zitten’.

Op de kade van de aftandse haven van de Joegoslavische stad Kotor sloeg Moshe Bar-Gilad de laatste groep gade van de 427 jonge Joden die hij uit de Oostenrijkse opleidingskampen had gehaald en die nu in een lange rij de controlepost van de havenpolitie passeerden om hun Mexicaanse visa te laten zien.

Tijdens zijn laatste bezoek aan Berlijn had Bar-Gilad nog enkele honderden visa gekregen van zijn beide contacten bij de Gestapo; visa die de drager het recht gaven om zich in een van verschillende Latijns-Amerikaanse landen te vestigen. Zij hadden hem echter gewaarschuwd dat er een eind moest komen aan de visastroom. Na de Kristallnacht had Reinhard Heydrich, plaatsvervangend leider van de SS, beweerd dat er bij het plunderen van synagogen documenten zouden zijn gevonden waaruit bleek dat er ‘een Joods complot bestond om de regering omver te werpen’. Prompt was de SS begonnen met razzia’s om de Joden in concentratiekampen te verzamelen.

Pas toen de laatste van zijn jonge Joden de laatste controlepost was gepasseerd, kon Bar-Gilad zich ontspannen. Officieel had hun schip, de Colombo, Puerto Juarez op het Mexicaanse schiereiland Yucatan tot bestemming. De reis zou naar schatting twintig dagen duren. Bar-Gilad wist als enige dat de ware bestemming een zanderig strand aan de kust van Palestina was.

Op 19 augustus 1939 waren Chaim en Vera Weizmann door Frankrijk onderweg naar Genève om daar het 21e Zionistische Jaarcongres bij te wonen, voorgezeten door Weizmann zelf. Die ochtend berichtte de radio dat Moskou de besprekingen met delegaties uit Parijs en Londen over het sluiten van niet-aanvalsverdragen had afgebroken.

Tegen de tijd dat ze Genève bereikten, nam Weizmanns gevoel van naderend onheil toe toen hij zijn plaats op het podium in de Geneefse Schouwburg innam. Naast hem zat David Ben-Goerion, een sombere figuur die aan zijn toespraak zat te schaven. Achter de schermen was er spanning tussen hen ontstaan toen Weizmann had voorgesteld het congres te bekorten vanwege het dreigende oorlogsgevaar.

Ben-Goerion wilde er niets van weten. Toen hij het podium betrad, werd zijn basstem weerkaatst door de muren van de zaal: ‘Het moorden en veel andere misdaden van de Arabieren zijn nu al drie jaar gaande en er is geen eind in zicht. De Isjoev verkeert in verwarring en voelt zich nu nog hulpelozer en wanhopiger. De wreedheden en moorden waarvan wij zo vaak getuige zijn, zijn niet eenvoudigweg de daden van bandieten, relschoppers of rovers. Het is politieke terreur met een duidelijk doel, en met brede politieke Arabische steun.’

Pas aan het eind van zijn anderhalf uur durende toespraak wijdde hij enkele woorden aan Hitler. ‘Hij mag [ongehinderd] met bruut geweld Oostenrijk bezetten, Joden vernietigen en Frankrijk bedreigen. Wij zijn een klein volk, zonder leger, eigen staat of macht om er iets tegen te kunnen doen. Wij kunnen de wereld niet overdonderen. Onze kracht schuilt in een groot goed: de morele zuiverheid van ons leven en werken, onze aspiraties en onze wijsbegeerte.’

Hij kon een staande ovatie in ontvangst nemen. Ben-Goerion had de gevoelens van zijn gehoor feilloos vertolkt.

Weizmann had de indruk dat zij ‘de ogen sloten voor de realiteit. In de komende mondiale strijd zijn wij, meer dan enig ander volk, verplicht de democratie te verdedigen.’

Die avond dwaalde Weizmann met tranen in de ogen te midden van de gedelegeerden rond om de aloude wens uit te spreken: ‘Tot volgend jaar in Jeruzalem.’ Hij besteedde extra tijd aan de Poolse delegatie; hij omhelsde iedere gedelegeerde afzonderlijk en prevelde het gebed: ‘God geve dat uw lot niet dat van de Joden in uw buurland zal zijn.’

De Poolse afgevaardigden behoorden tot de drie miljoen van hun landgenoten die in de concentratiekampen en gaskamers van de nazi’s om het leven zouden worden gebracht.

Op de ochtend van 24 augustus 1939 stond Orde Wingate op een vooruitspringende rots op de helling van de berg Carmel, vanwaar hij met zijn sterke verrekijker kon zien hoe de Britse torpedobootjager HMS Ivanhoe de Colombo naar de haven van Haifa escorteerde. Het stoomschip met zijn roestige romp was die nacht onderschept toen het langzaam opstoomde naar de Palestijnse wateren ten zuidwesten van de vuurtoren op de berg Carmel. Moshe Bar-Gilads hoop dat hij zijn pioniers uit Oostenrijk aan de kust zou kunnen zetten, was in rook opgegaan.

Wingate was ontboden naar het hoofdkwartier van het Mandaat-garnizoen en had bevel gekregen meer commando’s op te leiden die het toenemende Arabische geweld konden bestrijden: de Arabieren lieten treinen ontsporen, beroofden banken, saboteerden de telegraaf, lieten Joden op de weg in een hinderlaag lopen en vermoordden hen. Er werden zelfs steeds meer Arabieren vermoord die voor de Mandaat-regering werkten. Zijn toespraken tot de rekruten bestreken veel onderwerpen en er schemerden glimpen van zijn eigen karakter in door: ‘Goede soldaten zijn serieus en ijverig’ of ‘Een ruwe, wrede man is een slecht soldaat’ of ‘Leer van de beroepssoldaat discipline en rust, maar kopieer niet zijn wreedheden, stommiteiten en dronkenschap’. Zijn uiteenzettingen over de ‘Geboden van de Soldaat’ eindigden steevast met de vermaning van Oliver Cromwell aan zijn mannen: ‘Weet waarvoor je vecht en heb lief wat je weet.’

Naast Wingate stond een jonge Joodse commando die een van zijn meest vertrouwde strategen was geworden. Yossi Harel was geboren als Yossef Hamburger, zoon van een kruidenier in de Oude Stad van Jeruzalem en een oogverblindend mooie, maar tragisch geesteszieke moeder. Hoe groot de rol van haar ziekte was geweest in zijn besluit om op zijn veertiende uit huis te gaan, was een geheim dat hij voor zich hield.

Yossi had zijn taalvaardigheden – Engels, Frans en Arabisch – in zijn tienerjaren ontwikkeld, toen hij naast zijn lange werkdagen in een steengroeve (nodig om het gezinsinkomen aan te vullen) ijverig had gestudeerd. Zijn lichaamskracht werd geëvenaard door zijn hoge moraal en scherpe intelligentie. Toen hij nog maar vijftien jaar oud was, was hij uitgenodigd om toe te treden tot de Haganah, die jonge mensen nodig had die het Britse leger konden bespioneren zonder argwaan te wekken. Toen zijn vader, zus en tweelingbroer uit Jeruzalem waren vertrokken om een café nabij de Dode Zee te gaan uitbaten, was Yossi achtergebleven. Zijn moeder, van wie hij zielsveel hield, was steeds meer verstrikt geraakt in haar ziekte en Yossi had niet geweten hoe hij het beste met haar om kon gaan. Hij was weggebleven uit huis en had de Haganah tot zijn tweede familie gemaakt. Na het werk trainde hij met hen mee of nam deel aan debatten over de Haganah-ideologie. Ook beklom hij geregeld de berg Scopus om zijn fysieke conditie te verbeteren.

Daarnaast stelde hij zichzelf af en toe geestelijk op de proef, zoals de keer dat hij met niet meer dan een fles water in de brandende zon het dorre landschap had doorkruist, helemaal tot aan Masada. Hier hadden zijn voorouders tweeduizend jaar eerder de voorkeur gegeven aan zelfmoord, liever dan zich over te geven aan het Romeinse leger dat hen al maandenlang had omsingeld. Hun heroïsche verhaal was altijd op de achtergrond van Yossi’s geest aanwezig toen hij onder de bezetting van het Britse Mandaat opgroeide.

Het was een periode waarin Palestina getuige was van de ene begrafenisstoet na de andere voor slachtoffers van de Arabische aanvallen. Yossi was de tel kwijt van het aantal keren dat hij de in met bloed bevlekte lijkwaden gehulde slachtoffers had helpen begraven. Vaak hadden nieuwe immigranten nog maar nauwelijks voet op de bodem van Israël gezet, als zij al moesten worden begraven, met niet meer dan een paaltje met een inscriptie van één woord: ‘Onbekend.’ Yossi wist dat de Haganah hulp nodig had. Die hulp was gekomen op een sabbatavond, toen een man in een gekreukt pak in de nederzetting in Hanita was gearriveerd, waar Yossi een kamer had om in te slapen. Aan alle kanten werd hij daar omringd door jongere en oudere leden van de Haganah.

Later zou Yossi aan zijn biograaf, Yoram Kaniuk, vertellen: ‘Deze man met zijn enigszins ingezakte houding deed ons denken aan het prototype van de ascetische priester. Zijn blauwe ogen, magere lijf en manier van lopen gaven hem een mysterieuze uitstraling. Hij had een Bijbel in zijn hand, met daarin een briefje van Chaim Weizmann en Ben-Goerion, waarin hij werd geïntroduceerd als “kapitein Wingate, een groot vriend”.’

In de persoon van Wingate had Yossi een mentor gevonden. De twee mannen werden dikke vrienden, wederzijds aangetrokken door hun neiging tot weinig praten, een groot verantwoordelijkheidsbesef en onwankelbare integriteit.

Ze vochten zij aan zij, in hun vele gevechten tegen vaak numeriek sterkere Arabische groepen. Na afloop zaten ze steevast bij elkaar en luisterde Yossi naar de plannen die Wingate voor een volgende aanval smeedde.

Die smoorhete augustusdag was Yossi een pezige, diep gebruinde jongeman die er ouder uitzag dan hij was. Algauw nadat hij zich bij Wingates commando’s had aangesloten, had hij zijn bekwaamheden als tolk gedemonstreerd. Wingate had de reputatie weinig geduld te hebben met tolken en hij had er al verscheidene in tamelijk scherpe bewoordingen weggestuurd. Daarom was hij steeds op de uitkijk gebleven, op zoek naar iemand die zijn grommend uitgesproken bevelen kon volgen. Hoewel hij goed Hebreeuws en Arabisch sprak, stond hij erop alleen Engels te spreken als hij zijn mannen instrueerde. Yossi tolkte voorbeeldig.

Onder het afdalen van de berg Carmel had Orde Wingate op die bekende droge manier van hem grinnikend opgemerkt: ‘Zolang je maar onthoudt dat er voor alles een tijd en een plaats is: alles is mogelijk, als God dat van jou verlangt. Dat wist Mozes.’

Yossi was inmiddels tweeëntwintig jaar oud en hij zou een cruciale rol spelen in de dramatische gebeurtenissen rond de Exodus.

Op de zwoele avond van 1 september 1939 stuwde de schroef van de President Warfield, aangedreven door de viercilinderstoommachine in de machinekamer, met een snelheid van honderd toeren per minuut, het luxepassagiersschip vanuit Baltimore naar Norfolk. Over een maand zou het orkaanseizoen in het Caribisch gebied beginnen en zou de moeizaam verworven vakkennis van kapitein Foster eens te meer van cruciaal belang zijn.

Op 4 september 1939 werd een heel ander gevaar voelbaar voor alle opvarenden, toen de marconist zijn hut in het achterste deel van de brug had verlaten om kapitein Foster een bericht te overhandigen. Zodra de gezagvoerder het bericht had gelezen, ging hij omlaag naar de grote mess, waar hij meteen het podium betrad waar het orkestje zat te spelen. Hij beduidde hen op te houden. In de plotselinge stilte verklaarde hij: ‘Dames en heren. Zojuist heb ik per telegraaf het bericht ontvangen dat bevestigt dat Engeland Duitsland de oorlog heeft verklaard.’

Kapitein Foster wachtte tot de eerste schrik voorbij was voordat hij de passagiers verzocht op te staan om het volkslied te zingen.

Met een snelheid van 500 km/uur, de rijzende zon in de rug, raasde Mandfred Albrecht, Freiherr von Richthofen, telg van een vooraanstaande Pruisische adellijke familie, in zijn jachtvliegtuig de Poolse grens over. Beneden hem, grommend op weg vanuit Silezië en Duitsland, zag hij de colonnes tanks en legertrucks van de Wehrmacht voortkruipen. Von Richthofen was door Hermann Göring zelf uitverkoren voor het leiden van de eerste luchtaanval van de Tweede Wereldoorlog. Dit deed hij in dezelfde Messerschmitt Bf 109 die hij ook had bestuurd tijdens de Spaanse Burgeroorlog, toen het uit vrijwilligers bestaande Duitse Legion Condor de historische Baskische hoofdstad Guernica op 26 april 1937 met de grond gelijk had gemaakt.

Nu leidde hij in zijn Messerschmitt soortgelijke luchtaanvallen op steden en dorpen achter de Poolse grenzen. De uiterst mobiele Panzer-eenheden en de huilende Stuka-duikbommenwerpers werkten samen met de Duitse infanterie tijdens een reeks tangbewegingen door en om de Poolse verdedigingslinies. In totaal had Hitler tweeënvijftig Duitse divisies – met een sterkte van anderhalf miljoen goed getrainde soldaten – ingezet tegen een Pools leger dat nog geen derde van die omvang had.

Tegen de avondschemering hield de Poolse luchtmacht op te bestaan. Op 3 september deden Groot-Brittannië en Frankrijk hun garantie ter bescherming van Polen gestand en verklaarden Duitsland de oorlog. In Londen aanvaardde Winston Churchill het aanbod van Neville Chamberlain om First Sea Lord – minister van Marine – te worden. Die post had hij ook bekleed in 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Vanuit de Admiraliteit ging het nieuws per telegraaf naar alle schepen van de Royal Navy en de marinefaciliteiten aan land: ‘Winston is back.’

Nat Nadler en zijn gezin in Brownsville zaten aan hun radiotoestel gekluisterd, net als talloze andere Joodse families overal ter wereld; zij luisterden naar kortegolfuitzendingen vanuit Warschau, die om de halve minuut de elf aangrijpende noten van een polonaise van Chopin over de wereld stuurden om aan te kondigen dat de rest van Polen onder de voet werd gelopen, maar dat de Poolse hoofdstad nog vrij was.

Op de zonnige ochtend van 4 september stond Johann Goldman, met de schuimkoppen van de zee beneden hem, boven op de dijk die deel uitmaakt van het stelsel van dijken dat overstroming van de havenstad Den Helder bij hoogtij moet verhinderen. Overal om hem heen stonden vissers, boeren en hun vrouwen, leden van een hechte gemeenschap aan de rand van de Waddenzee. Net als hij stonden ze naar het schouwspel in de lucht te staren. Naast Goldman stond zijn tante, Sara-Marta, de zus van zijn moeder die weduwe was.

Sara-Marta, een rijzige, grijsharige vrouw in een strenge jurk en met een muts op, had Johann van de trein gehaald toen hij vanuit Wenen aankwam in het Centraal Station van Amsterdam. Ze had hem gezegd dat er nog geen schip was dat hem naar Amerika kon brengen, maar dat ze eens per week naar het kantoor van het Joods Agentschap in de stad zouden gaan om te informeren wanneer er een kooi beschikbaar zou zijn. Tot zolang zou hij bij haar inwonen. Iedere maandag hadden ze het kantoor bezocht, maar steevast hadden ze te horen gekregen dat ze de volgende week nog maar eens moesten terugkomen. Het was ermee geëindigd dat een van de medewerkers van het Agentschap hun vertelde dat er geen schepen meer zouden uitvaren naar Amerika. Johann had zijn tranen met moeite bedwongen en voorgesteld dat hij terug zou gaan naar Wenen, naar zijn ouders. De medewerker had hem vriendelijk uitgelegd dat dát niet mogelijk was: er werden geen terugkerende Joden meer toegelaten tot Oostenrijk.

De volgende dag waren ze teruggegaan naar Amsterdam, dit keer voor een bezoek aan de Jodenbuurt achter de Mozes en Aäronkerk aan het Waterlooplein, waar een vriendin van Sara-Marta woonde. Hannah Cohen was zelf ook weduwe, en ze had een zoon die Jakob heette. De jongen was een jaar ouder dan Johann en de twee tieners hadden meteen vriendschap gesloten toen Jakob hem meenam om hem de stad te laten zien. Johann, een kind uit Wenen, had maar niet aan het kleinsteedse leven in Den Helder kunnen wennen. Hier, in de straten van Amsterdam, vond hij alles wat hij kon wensen. Zo kwam het dat Johann een geregelde bezoeker werd van Amsterdam.

Die ochtend in september was hij net terug uit de stad en stond hij met zijn moeder op de dijk de vlekjes in de lucht te tellen. Het waren er negenentwintig. Eerder die ochtend hadden ze via de radio in Sara-Marta’s keuken vernomen dat de Royal Air Force enkele squadrons jachtvliegtuigen achter de Franse havenstad Calais had gestationeerd en dat vooruitgeschoven eenheden van het Britse Expeditieleger bij het Belgische Oostende op de kust waren geland om een eventuele Duitse opmars te verhinderen. Johann kwam tot de conclusie dat de vlekjes veel te groot waren voor jachtvliegtuigen en ook de oudere mannen in de groep waren het erover eens dat ze nooit eerder zoiets hadden gezien als deze formatie, boven zee verspreid over een front van meerdere kilometers. Op grond daarvan concludeerden zij dat zo’n indrukwekkend vertoon van macht alleen maar kon betekenen dat de oorlog spoedig voorbij zou zijn en dat het leven dan zou terugkeren naar de normale toestand. Als dat gebeurde, zo hielp Sara-Marta Johann herinneren, zou hij eindelijk naar zijn familie in Brownsville kunnen gaan.

De volgende dag had president Roosevelt in Washington, D.C. verklaard dat de Verenigde Staten neutraal zouden blijven. Dat hij dit nodig achtte, betekende dat veel Amerikanen zich bewuster werden van het feit dat de Europese oorlog gemakkelijk kon overslaan naar de Nieuwe Wereld. De New Yorkse Transportation Board maakte bekend dat de stations en tunnels van de Ondergrondse voortreffelijke schuilkelders vormden en Standard Oil kondigde aan dat alle Duitse zeelieden op zijn tankschepen zouden worden vervangen door zeelieden die in Amerika geboren waren. Een fabrikant veranderde de naam van zijn best verkochte productlijn, Dictator Carpets, in Liberty Carpets. De salonstrategen in het land staken spelden met gekleurde kopjes in grote landkaarten van Europa: zwarte spelden voor Duitsland, blauwe voor Engeland en rode voor Frankrijk. De plotselinge vraag naar kopspelden was zo groot dat de winkels uitverkocht raakten. Kruideniers kregen klanten in de winkel die suiker in balen van 45 kilo bestelden, naast dozen vol ingeblikt vlees en bloem in balen van 22,5 kilo. Dat alles voor het geval de oorlog tot voedseltekorten mocht leiden. Die kwamen er niet en zouden er ook nooit komen – niet in de Verenigde Staten.

Op zee was de Slag om de Atlantische Oceaan al begonnen. De Duitse U-boot 39 werd door Britse torpedobootjagers tot zinken gebracht – het eerste verlies van de Duitse marine in de oorlog. De volgende dag werd het Britse vliegdekschip HMS Courageous, dat langs de westelijke naderingsroute voor de zuidwestkust van Ierland patrouilleerde, op zoek naar onderzeeërs, getorpedeerd. Meer dan 500 opvarenden verdronken. Het was de eerste oorlogsbodem die de Royal Navy verloor.

Op 19 september 1939 liet Hitler Groot-Brittannië en Frankrijk weten dat hij bereid was vrede te sluiten als de gebiedsuitbreiding van Duitsland werd geaccepteerd. De twee bondgenoten weigerden. In een gezamenlijke verklaring lieten de beide regeringen weten: ‘Wij zullen niet toestaan dat een nazivictorie de wereld tot slavernij veroordeelt, een eind maakt aan alle morele waarden en de vrijheid vernietigt.’

Drie dagen later reisde Hitler naar het oostfront om daar getuige te zijn van de definitieve inname van Warschau terwijl de ene aanvalsgolf na de andere van de Luftwaffe bezig was de stad te verwoesten. Op 27 september gaf Warschau zich over. Ruim 140.000 Poolse militairen legden de wapens neer. De beginmaten van Chopins polonaise eindigden abrupt toen Radio Warschau wegviel.

De BBC begon alle radioprogramma’s die bestemd waren voor Europa in te leiden door de punten en streep van de morsecode die de ‘V’ van Victory symboliseerden. In nog niet door Duitsland bezette Europese landen werd dit symbool gebruikt om op deuren te kloppen, te beduiden dat een stoomtrein ging vertrekken of in het verkeer om te claxonneren. Mensen wuifden naar elkaar met de wijs- en middelvinger gespreid tot een ‘V’ en in cafetaria’s legden kelners en serveersters het bestek in dezelfde vorm. Goebbels maakte haastig bekend dat de ‘V’ stond voor Viktoria, Hitlers Totalsieg.

Enkele dagen voor het uitbreken van de oorlog waren Chaim en Vera Weizmann uit Genève teruggekeerd in Londen. Chaims denken werd beheerst door het lot van de vele Joden die in mediterrane havens wachtten op hun vertrek, met een visum dat hun nu ongetwijfeld geen toegang zou verlenen tot de Verenigde Staten en andere landen. Inmiddels werden in Bohemen, Moldavië, Slowakije en Roemenië duizenden Joden bijeengedreven. Zij waren slachtoffers van de snelste en wreedste vernietigingscampagne van de moderne tijd. In Polen waren er extra treinen nodig om de Joden naar de concentratiekampen te transporteren.

De regering-Chamberlain bleef Joden de toegang tot Palestina ontzeggen. Weizmann tekende aan: ‘Onze schepen worden door de patrouilles van de Royal Navy teruggestuurd, zonder dat zij hun menselijke lading kunnen lossen, waardoor zij de oprukkende nazi’s in handen kunnen vallen. Een overwinning van Hitler zal de vernietiging van het Joodse volk betekenen. Toch zijn er nergens mensen die zo graag bereid zijn bij te dragen aan de gemeenschappelijke zaak tegen het nazisme als de Joden!’

Zijn eigen zoons, Michael en Benjamin, hadden al dienst genomen. Michael was bij de raf in opleiding tot gevechtspiloot; zijn broer was kanonnier bij de luchtafweer langs de zuidkust.

Enkele dagen na zijn terugkeer in Londen kreeg Weizmann een telefoontje van Churchills secretaresse, met het verzoek de volgende dag met hem te lunchen. Hij vroeg wie er nog meer zouden zijn, want hij wist altijd graag van tevoren wie hij zou ontmoeten. Het duurde even voordat het antwoord kwam. Er zou inderdaad nog een andere gast bij zijn, Stewart Menzies. Toen Weizmann de hoorn op de haak legde, ademde hij langzaam uit voordat hij tegen Vera zei: ‘Nou, dat is inderdaad een verrassing.’

Stewart Menzies was de nieuwe directeur van de Britse geheime dienst, MI6. Kort na het middaguur die dag wandelde Weizmann door de met zandzakken versterkte ingang van de Admiraliteit, waar hij door Churchills secretaresse naar boven werd geëscorteerd. Zijn gastheer stond voor de kolenkachel in zijn privé-eetkamer en Menzies was er al. Achter de bar in de grote kamer stond een marineman en de tafel in het midden van de kamer was al gedekt met zilver dat naar verluidt nog afkomstig was van HMS Victory, het vlaggenschip van admiraal Nelson.

Churchill, die al aan zijn whisky was begonnen, was vervuld van optimisme over de oorlog, zoals hij liet blijken toen hij Weizmann begroette met de woorden: ‘Wij zullen Hitler mores leren. Dan zullen de Joden weer in vrede leven.’

Weizmann wees hem erop dat Chamberlains minister van Koloniën, Malcolm MacDonald, al sinds jaar en dag een tegenstander van immigratie naar Palestina, 25.000 Poolse kinderen een visum had geweigerd waarmee zij dat land binnen konden komen, omdat zoiets ‘de Arabieren in het harnas zou jagen’.

Weizmann vroeg Churchill wat er in Palestina zou gebeuren als de oorlog voorbij was. ‘Mijn gastheer nam eerst een teug van zijn whisky voordat hij me vroeg wat ik wilde dat er zou gebeuren. Ik zei dat de zionisten in Palestina een staat wilden stichten voor drie tot vier miljoen Joden. Churchill nam een haal van zijn dikke sigaar. “Ja. Ja, ik ben het daar helemaal mee eens.”’

Menzies legde Weizmann uit dat er een manier was waarop hij dit kon helpen verwerkelijken. Chaim Weizmann stond op het punt te worden gerekruteerd voor de schimmige wereld van het spionagewerk.

Tot aan het schrijven van dit boek was er slechts één ding dat iets verried van zijn rol, namelijk een kleine alinea ergens midden in zijn autobiografie: ‘Ongeveer een maand na de oorlogsverklaring vertrok ik met een speciale missie naar Zwitserland om te proberen erachter te komen wat er waar was van de geruchten dat de Duitsers nieuwe methoden van chemische oorlogvoering hadden ontwikkeld.’

Else en Miriam Goldberg waren door Leon naar het stadje Pirmasens in Rijnland-Palts, dicht bij de Franse grens gestuurd. Else had diverse keren naar haar man geschreven, maar antwoord was uitgebleven. Intussen had zij zich het hoofd gebroken over de vraag of zij met haar dochter de grens moest oversteken naar Frankrijk, waar ze misschien veiliger zouden zijn. Franse radioberichten zeiden dat er nog meer gevechtsvliegtuigen van de raf en Britse soldaten langs de Kanaalkust waren gestationeerd om het land tegen een Duitse invasie te beschermen. Else hoopte dat Hitler er vanwege deze Britse hulp aan Frankrijk vanaf zou zien dat land aan te vallen. Ze besloot daarom in Pirmasens te blijven.

Toen zij op een ochtend samen met Miriam een kruidenierswinkel verliet, zag ze dat beide uiteinden van de straat waren afgezet door legertrucks en dat SS’ers onder leiding van Gestapo-officieren bezig waren met een razzia. Iedereen wiens papieren niet in orde waren, werd de trucks in gedreven. Zodra een SS’er de naam Goldberg op Elses paspoort las, riep hij een Gestapo-man toe dat er nog twee Joden waren gevonden.

Diezelfde avond arriveerden Else en Miriam in een Frauenlager op de winderige Lüneburger Heide tussen de stadjes Bergen en Belsen. Niet lang daarna zou het Frauenlager deel gaan uitmaken van het netwerk van Konzentrationslager.

Dr. Levi en zijn dochter Helena waren, geholpen door de oude boer, druk bezig hooi voor de wintervoorraad van de paard-en-wagen in de hooiberg te stouwen toen een legertruck het erf op reed. Achter het stuur zat een militaire veearts, met naast hem een Gestapo-officier. De veearts stapte uit en zei dat hij was gekomen om het paard te keuren op geschiktheid voor militaire dienst. De oude boer protesteerde en wees erop dat hij zonder zijn paard de boerderij niet kon exploiteren. De veearts begon aan zijn keuring. Hij beluisterde het hart van het paard en controleerde de hoeven, terwijl de Gestapo-officier zich tot dr. Levi en Helena wendde. Hij zei dat ze er niet uitzagen als boerenarbeiders en verlangde hun papieren te zien. Nadat hij ze zorgvuldig had bestudeerd, keek hij op naar dr. Levi en zei: ‘Sie sind Juden.’

Die avond werden dr. Levi en Helena in veewagons gejaagd, van twee afzonderlijke treinen. Die van Helena had het Frauenlager op de Lüneburger Heide tot bestemming; de trein van haar vader ging naar Neuengamme, een concentratiekamp. Op alle wagons was een vel papier geplakt met het opschrift: Vierzig Personen oder Acht Pferde.

Op 14 oktober 1939 vergezelde Wernher von Braun Hitlers architect en latere minister van Bewapening en Munitie, Albert Speer, met een klein team van ingenieurs naar het Harzgebergte in Midden-Duitsland. Bij de ingang van een grot hulde de hele groep zich in beschermende overalls, zette mijnwerkershelmen op en begon de diepe grot te verkennen, langs ijskoude rotswanden waar troebel water afdroop. Von Braun bleef hier en daar staan om instructies te geven. Hier willen we een onderzoekslaboratorium. Hier komt de opslagplaats voor raketbrandstof. En hier moet een helling komen. Overal worden sterke ventilatoren geplaatst. Er moet ook een spoorlijntje worden aangelegd. Er werden notities gemaakt en foto’s genomen.

Speer glimlachte tevreden. Hij had voor de jonge wetenschapper de goede plek gevonden voor diens ondergrondse complex, bestemd voor het fabriceren van de wapens die Von Braun de Führer had beloofd om diens rakettenverslaving te bevredigen.

Toen Chaim Weizmann aankwam in het Zwitserse Bazel, hadden de bergen achter de stad al hun eerste sneeuwbestuiving ondergaan. De sneeuw verzachtte ook de contouren van het mondiale hoofdkantoor van de Kern & Sandoz GmbH, een fabrikant van medicamenten en chemische stoffen.

In de loop der jaren had hij een heel netwerk van wetenschappers opgebouwd die hem op de hoogte hielden van de vorderingen op het gebied van chemische wapens. Een hunner was hoofd Onderzoek bij Kern & Sandoz. Toen ze samen dineerden, vertelde deze geleerde hem dat er in Dyhernfurth, in de Silezische bossen in westelijk Polen, werd gebouwd aan een nieuwe chemische fabriek. Het zou een van de grootste en geheimste fabrieken van het Derde Rijk worden, met een productiecapaciteit van 3000 ton van het zenuwgas tabun per maand. Het strijdgas zou daar niet alleen worden geproduceerd, maar ook zouden er tienduizenden bommen en granaten mee worden gevuld. Voor de volgende drie jaar stonden er nog twintig andere chemische fabrieken op stapel die samen nog eens 12.000 ton strijdgas per maand moesten produceren. Daartoe behoorden twee soorten mosterdgas – Sommer-10 en Winter-LOST – een gruwelijk strijdgas dat exclusief voor de SS zou worden geproduceerd en maakte dat kleding en haar in brand vlogen. Al deze gassen zouden worden uitgeprobeerd op gevangenen uit de concentratiekampen.

Na Weizmanns terugkeer in Londen liet Churchill hem aanstellen tot honorair chemisch adviseur bij het ministerie van Bevoorrading. Weizmann verzamelde een kleine groep chemici en samen gingen ze aan de slag voor de ontwikkeling van een proces voor het kraken van zware olie tot vliegtuigbrandstof met een hoog octaangehalte. Dit onderzoek was een trage en gevaarlijke aangelegenheid en Weizmanns pogingen het in massaproductie te nemen werden gedwarsboomd: ‘Wij stuitten op gevestigde belangen in de chemie, een bedrijfstak die zich met kracht verzette tegen de bemoeienissen van buitenstaanders.’

Dit was voor Chaim Weizmann een nuttige herinnering aan de manier waarop zelfs in oorlogstijd in de hogere echelons van het bedrijfsleven zaken werden gedaan.

Begin december 1939 was Johann Goldman weer eens teruggegaan naar Amsterdam, deze keer om samen met Jakob de kerstverlichting in de winkelstraten te bewonderen. Ze wandelden langs de etalages en de met lampslingers versierde kerstbomen in potten. De stemming in de stad was echter somber: iedereen had het over de oorlog en vroeg zich af hoelang het nog zou duren voordat de nazi’s het land onder de voet zouden lopen.

Die avond had Jakob, in plaats van naar huis te gaan, Johann meegenomen naar een kantoorgebouw dat uitzag op het Wertheimpark in de Jodenbuurt. Het gebouw was in duisternis gehuld, maar in de deuropening stond een man. Hij herkende Jakob, maar bekeek Johanns inmiddels waardeloze visum voor Amerika voordat hij hem doorliet. In een overvol zaaltje, diep in het gebouw, was de lucht blauw van de tabaksrook. Jakob legde Johann uit dat dit arbeiders waren uit de scheepsdokken en fabrieken van de stad. Ze droegen hun werkkleding en sommigen hadden gereedschapstassen naast hun voeten. Ze boden een imposante aanblik. Op het podium stond een oudere man uit te leggen dat er patrouilles moesten worden gevormd om Joodse winkels en synagogen in de Jodenbuurt te verdedigen tegen de aanhangers van de Nationaal-Socialistische Beweging of NSB, de nazibeweging in Nederland. Iedereen die bereid was hier aan mee te doen moest een hand opsteken. Johann en Jakob behoorden tot de eersten die dat deden.

Op dat moment werden ze leden van een ‘knokploeg’, de eerste van een aantal verzetsgroepen in de stad.