18

De terugkeer

Om half vier die middag van de 18e juli kwam een barkas van de Palestine Police langszij de Exodus. Een inspecteur van politie klom via de touwladder naar het hoofddek en liep verder naar de volle brug. Daar vroeg hij luitenant MacPherson hem de kapitein te wijzen. De officier wees Bernard Marks aan. De inspecteur nam een notitieboekje en vroeg om Marks papieren. Die reikte de man zijn Amerikaanse pas aan. Nadat de politieman het nummer had genoteerd en het paspoort had teruggegeven, verklaarde hij officieel dat Bernard Marks werd ‘gearresteerd wegens overtreding van de internationale zeevaartwetten door de Palestijnse territoriale wateren binnen te varen voor illegale doeleinden’.

De jonge kapitein legde bedaard uit dat de Exodus in internationale wateren was geënterd en dat men hem had gedwongen zijn schip naar Haifa te varen. Dat was, zo bracht hij de inspecteur onder het oog, ‘volgens de internationale zeevaartwetten een daad van zeeroverij’. Als Amerikaans staatsburger was hij voornemens deze kwestie te melden aan zijn regering.

De politieman haalde zijn schouders op en verlangde vervolgens van Cyril Weinstein zijn papieren, om te bewijzen dat hij een gediplomeerd roerganger was. De New Yorker trok dreigend zijn brede schouders naar achteren. Marks blik waarschuwde hem geen gevecht te beginnen. Weinstein gaf de inspecteur zijn Amerikaanse paspoort. De politieman noteerde zijn naam en het nummer en wilde weten hoeveel leden van de bemanning de Amerikaanse nationaliteit hadden. Allemaal, antwoordde Marks. De inspecteur staarde hem even aan, en verklaarde vervolgens dat zij na aankomst in Haifa allemaal zouden worden gedeporteerd. Tot zolang diende Marks ervoor te zorgen dat er geen pogingen werden gedaan om die gang van zaken te vertragen.

Geoff Glover verleende hulp aan de ernstig gewonden om hen voor te bereiden op ontscheping. Hij verschoonde hun verband en sloot volle flessen bloedplasma aan op hun infuus. Er waren inmiddels in totaal 198 gewonden, inclusief verscheidene enteraars die nog in de laatste minuten van de strijd lichtgewond waren geraakt. De ernstigste gevallen waren naar de verschansing gebracht, zodat zij als eersten aan wal konden worden gebracht. Glover zelf was geraakt door een eind hout toen hij uit het schip aan dek kwam. In een poging de klap af te weren had hij een snee in zijn pols en aan zijn mond opgelopen. Hij had zichzelf haastig behandeld en zich weer bij de andere verpleegkundigen aangesloten.

Benedendeks doorzochten de enteraars de hutten en gangboorden, op zoek naar wat Glover trofeeën noemde, ‘alles wat hen kon helpen herinneren aan de dag dat zij aan boord van de Exodus waren gekomen. Een van die mannen had een wekker gevonden; een ander had beslag gelegd op een Nederlandse vlag. Aardappelen en blikken voedsel waren bijeengeraapt en in zakken gestouwd, klaar om te worden overgeladen op de torpedobootjagers. Ze waren een welkome aanvulling op onze rantsoenen.’

In de loop van de middag kwamen steeds meer passagiers naar het hoofddek. Ze hielden hun schaarse bezittingen stevig vast en zagen de berg Carmel in het zinderende waas van hete lucht opdoemen. Ze begonnen samen het Hatikvah te zingen. De hoge stemmen van de 646 kinderen aan boord brachten tranen in de ogen van veel volwassenen.

Michael Stolowitzky vertelde later dat verscheidene Joodse meisjes kans hadden gezien de jurkjes schoon te houden die de hulpverleners van het Joods Agentschap hun hadden gegeven voordat zij aan boord waren gegaan. Aan de kleren hingen nog de labels van de winkels in New York, Washington en Baltimore waar ze waren gekocht en betaald met het geld dat de fondsenwervers bijeen hadden gebracht.

Gertruda had haar bereidheid tot helpen nooit verloren en ze had daarbij vaak blijkgegeven van haar gevoel voor humor. Voordat de strijd begon hadden zij en Michael in de duisternis in hun kooi gelegen, in de krappe ruimte die ze ter beschikking hadden. Samen hadden ze gezongen, in het besef dat dit een steun was voor jongeren als Herbert Adler, die in Wenen had moeten toezien hoe zijn halfverlamde moeder uit haar rolstoel was gesleurd en door een SS’er was gedwongen de straat te schrobben; voor Taube Biber, die zich als kind in een kolenkelder in Frankfurt verborgen had gehouden terwijl zijn familieleden door een SS’er uit hun huis waren gejaagd en een voor een waren doodgeschoten totdat de kogels in zijn pistool op waren; of voor John Fink, die in Buchenwald opdracht had gekregen de lijken van jonge Joodse vrouwen die in het bordeel voor kampbewakers te werk waren gesteld naar buiten te slepen, nadat ze waren doodgeschoten omdat de kamparts, een SS’er, had vastgesteld dat zij een geslachtsziekte hadden. Een van die jonge vrouwen was zijn eigen zus…

Aan dek stond Aviva Porat, die tot de defensiegroep van Mordechai Rosemont had behoord en naast Gertruda met volle blikken had staan gooien totdat er niets meer te gooien was. Het tienermeisje zei dat het voor haar allemaal de moeite waard was geweest nu ze de hellingen van de berg Carmel dichterbij zag komen, groener dan ze zich ooit had voorgesteld.

Naast haar stond Mordechai Rosemont zelf, het witte hemd open tot op het middel. Hij had zijn zwarte broek opgerold en zijn lange zwarte haar wapperde in de wind terwijl hij naar de naderende kust staarde. Hij was aan boord uitgegroeid tot een held toen de mensen hoorden dat hij ook een van de leiders was geweest in de opstand van Warschau en daarna, toen de opstand was mislukt, een groep in veiligheid had gebracht in de Poolse wouden. Daar was hij de leider geworden van een groep partizanen die genadeloze aanvallen op de Duitsers ondernam. Hij had nuchter verteld van zijn ervaringen, waardoor ze nog heldhaftiger hadden geklonken.

Onder de passagiers hadden zich ook de Amerikaanse leden van de bemanning gemengd; zij waren van plan met de passagiers aan wal te gaan. Ze kauwden op kauwgom of rookten terwijl ze stilletjes met elkaar praatten – deze jonge kerels die probeerden hun emoties in bedwang te houden: mannen als Eli Khan, David Starek en Avi Livney die op de uitkijk hadden gestaan en door hun kijkers urenlang de horizon hadden afgespeurd. Sommigen spraken Hebreeuws met accenten die van ver weg leken te komen. David Williams, bijvoorbeeld, had de afgebeten manier van praten uit Boston. Ze waren het erover eens dat zij, als het tijd werd voor de begrafenis van eerste stuurman Bill Bernstein, wiens dood hen hevig had geschokt, er allemaal bij wilden zijn. Zij wisten nog hoe Bernstein, nadat zij dagenlang hard hadden gewerkt aan het bouwen van de houten kooien in Portovenere, een improvisatie-concert aan dek had georganiseerd. Hij had toen zijn gezicht zwart gemaakt en een dweil over zijn hoofd geknoopt om zijn rode haar te verbergen terwijl hij een redelijk goede imitatie van Al Jolson ten beste had gegeven.

De enteraars stonden met de rug tegen de verschansing geleund zwijgend naar de zingende passagiers te kijken. Een hunner was de man die Bill Bernstein had vermoord.

Terwijl de sabbat begon, stuurde Cyril Weinstein de Exodus langzaam naar de havendam van Haifa. HMS Childers voer een stukje voor hen uit. De rest van de gevechtsgroep voer met exact dezelfde snelheid achter het stoomschip en hield het ingesloten. Terwijl de Exodus door de haven naar de kade kroop, waarachter de hellingen van de berg Carmel oprezen, sloten duizenden stemmen zich aan bij het tijdloze en gekweld gezongen Hatikvah, dat het volkslied van de staat Israël zou worden.

Een Reuters-correspondent die zich onder alle andere journalisten binnen de voor hen gereserveerde omheining bevond, krabbelde in zijn notitieboek: ‘Het gehavende stoomschip voerde de vlag van Zion en pas toen het de haven binnenvoer, konden we de naam lezen: Haganah-schip Exodus 1947. Het was een magisch ogenblik.’ Anderen die de Exodus zagen naderen, langs de ene kraan na de andere, tilden hun armen op alsof ze het schip eerbiedig wilden groeten.

Op de kade trokken de parachutisten het kinriempje van hun helm strak en vormden een gesloten linie, de wapens in de aanslag, langs de lege ruimte aan de kade waar de Exodus zou afmeren.

In hun eigen omheining zaten de in zomerkleding gestoken elf leden van de unscop op hun stoelen, het hoofd tegen de zon beschermd door parasols; ze wuifden zichzelf koelte toe met de waaiers die majoor Cardozo hun had gegeven, samen met een stencil dat de Runnymede Park, de Empire Rival en de Ocean Vigour aanprees als ‘gerieflijke troepentransportschepen. De Ocean is een hospitaalschip, uitgerust met bedden, toiletten en melk voor moeders en hun kinderen.’

Er werd niet bij gezegd wanneer deze schepen zouden afvaren, of waarheen: majoor Cardozo beperkte zich tot ‘spoedig’.

De ervaren verslaggeefster Ruth Gruber maakte de volgende notitie: ‘Majoor Cardozo loopt voor de camera’s te grijnzen. Hij weet dat dit een historische dag is. Het lot heeft hem uitverkoren om hier te paraderen. Eigenlijk loopt hij niet: hij danst over de steiger.’

Sir Alan Cunningham, de hoge commissaris, wond er geen doekjes om. Hij schreef: ‘Met drie wachtende deportatieschepen vol illegale emigranten was de haven van Haifa niets minder dan een tijdbom. Ze moesten zo spoedig mogelijk vertrekken.’

Sinds maart, nog voordat de Exodus uit Frankrijk was vertrokken, had de terroristische groepering Irgun al meer dan twintig Britse soldaten vermoord en sabotage gepleegd aan de olieraffinaderij van Haifa. De komst van de Exodus kon de toch al gespannen situatie alleen maar explosiever maken. De hoge commissaris wilde de passagiers zo snel mogelijk weg hebben, voordat de leden van de UNSCOP verstrikt raakten in de massa. Voor het gadeslaan van hun aankomst hadden ze slechts met grote tegenzin toestemming gekregen.

De VN-commissie was aan het eind gekomen van haar vijf weken durende bezoek aan Palestina en de Mandaat-regering had er steeds voor gezorgd slechts een minimum aan informatie over het lot van de illegale immigranten te verstrekken. Het bevel daartoe was door minister van Buitenlandse Zaken Bevin aan sir Alan gestuurd, kort voordat hij naar Parijs vloog om daar deel te nemen aan verdere discussies over het Marshallplan. Daar had hij tegen zijn Franse ambtgenoot Georges Bidault gezegd: ‘Dit was tot dusverre de moeilijkste en gevaarlijkste entering en we willen zelfs niet dénken aan een herhaling van die operatie. Twee van onze torpedobootjagers hebben schade opgelopen en een van de twee, HMS Cheviot, zal drie tot vier maanden uit de vaart moeten blijven.’

Het was tegen deze achtergrond dat de Exodus langzaam naar de kade voer.

In het stuurhuis stonden de inspecteur van de Palestine Police en luitenant MacPherson achter Bernard Marks terwijl een haven-sleepboot de Exodus zachtjes naar de ruimte langs de kade duwde. Op een paar honderd meter afstand begon rook op te stijgen uit de schoorstenen van de drie transportschepen. Het zingen was opgehouden en de passagiers keken ongerust vanaf de Exodus naar de schepen. Op de kade hoorden ze barse militaire commando’s, waarna de troepen in looppas rijen vormden voor de transportschepen. Op de dekken van die schepen waren andere militairen bezig enorme kooien op te stellen. Sommige soldaten wezen naar de Exodus, begonnen zich demonstratief te krabben en trommelden als gorilla’s op hun borst.

De soldaten vormden op de kade een halve kring, op de plaats waar de Exodus heen kroop. De militaire ambulances kwamen aanrijden, de achterportieren al open. Op de kade stonden grote stapels stretchers.

Aan boord van de Exodus staarden de passagiers aan de kant van de kade vol ongeloof naar de gezichten van de keurig geklede heren die in hun eigen omheining op stoelen zaten. Op de boeg van het schip gebaarde dominee Grauel de leden van de unscop dat ze aan boord moesten komen. Ze stonden op en liepen naar de opening in de omheining. Daar had majoor Cardozo zich geposteerd, lachend en zwaaiend met zijn baton.

Helaas, legde hij uit, hij kon de commissie niet toestaan aan boord van de Exodus te gaan. De reden daarvan konden ze met eigen ogen zien door de gapende gaten die de immigranten volgens hem zelf in de bovenbouw van het schip hadden geslagen: geruïneerd beddengoed, brokstukken van meubilair. Ook roken ze een eerste vleug van de stank, afkomstig van overgelopen toiletten die ze hadden verwoest. Met het oog op de risico’s voor hun gezondheid moesten de passagiers eerst zorgvuldig medisch worden onderzocht. Daarna, maar niet voordat zij een maaltijd hadden genuttigd en hadden kunnen rusten, zou majoor Cardozo hun vragen of zij bereid waren de commissie te ontmoeten. Tot zolang, zo stelde hij voor, konden de commissieleden beter teruggaan naar Jeruzalem, waar hij zich met hen in verbinding zou stellen als hij nieuws voor hen had.

Nadat hij belangstellend had gadegeslagen hoe de commissie werd weggereden uit de havenwijk, wandelde majoor Cardozo zwaaiend met zijn baton naar de Exodus om de gezichten die van het schip naar hem omlaag staarden te bestuderen. Plotseling suisde er een aardappel vlak langs hem heen. Het projectiel spatte op de grond uiteen. Hoofdschuddend wandelde hij weg.

Op de brug beval de loods de machines stil te zetten. De Exodus dreef de laatste paar meter totdat het schip door de kade werd gestuit.

Frank Stanczak en Nat Nadler doken in het stuurhuis op, samen met de hoofdmachinist, die een sleutelbos bij zich had. Toen hij die aan Bernard Marks wilde geven, griste luitenant MacPherson hem de bos uit handen. Toen Nat Nadler aanstalten maakte deze te grijpen, stapte een enteraar naar voren, dreigend met zijn ploertendoder. Stanczak stiet zacht een Hebreeuwse vloek uit. Luitenant MacPherson knikte Marks glimlachend toe, verwijderde een van de sleutels van de ring en gaf die aan de kapitein, ‘bij wijze van souvenir’. Het ogenblik van spanning was voorbij.

Via het omroepsysteem kondigde luitenant MacPherson aan dat de ontscheping dadelijk zou beginnen. Alle bemanningsleden met een Amerikaans paspoort dienden aan boord te blijven totdat de laatste immigrant op de kade stond, nadat eerst de gewonden waren afgevoerd. Bij iedere poging tot verzet zou hard worden ingegrepen. Zvi Tiroche en zijn tolken herhaalden zijn instructies in de verschillende talen.

Zvi had zich gerealiseerd dat iedere poging overboord te springen – waarover hij sommige jongere passagiers had horen praten – volstrekt nutteloos zou zijn. Aan de andere kant van de Exodus hadden sloepen van de havenpolitie een cordon gevormd; en direct na MacPhersons aankondiging begonnen zij drijvende explosieven in het water te gooien die ze zo nodig konden laten detoneren.

Zvi was op de hoogte van een ander, stoutmoediger plan, in het bedenken waarvan hij een belangrijke rol had gespeeld. Na het besluit tot capitulatie had Ike hem gezegd dat de twaalf bemanningsleden van de Palyam zich aan boord van het schip verborgen dienden te houden. Zij zouden van boord worden gesmokkeld als de tijd daarvoor rijp was, zodat ze konden dienen op volgende blokkadebrekers die voor dat doel al in de Verenigde Staten werden gereedgemaakt. Zvi zou bij hen blijven en zich later aansluiten bij de groeiende Palyam.

Voor het moment was hij verantwoordelijk voor het vinden van schuilplaatsen voor deze bemanningsleden. Zvi had de nodige tijd doorgebracht met het doorzoeken van het ruim en was daar gestuit op een grote, lege ballasttank. In de haast waarmee het schip uit Baltimore was vertrokken, was deze tank over het hoofd gezien en niet verwijderd. Hij had direct gezien dat deze tank voor zijn doel geschikt was.

Eerst had hij alle passagiers in de buurt van de tank bevolen hun biezen te pakken en aan dek te gaan. Zodra de kust veilig was, had hij de Palyam-leden verzameld en hun gezegd dat ze met touwen, spaden en een handboor naar de buik van het schip moesten komen. Daar hadden ze in het ballastzand in de buik van het schip een kuil gegraven en de touwen gebruikt om de tank in de kuil te trekken, zodat hij deze vulde. Het uitgegraven zand werd rond de tank aangestampt of verdeeld over de rest van het onderste ruim. Onder het toeziend oog van Zvi had een lid van de bemanning luchtgaten geboord in de zijwanden van de tank. Een tweede was naar een opslagruimte gestuurd. Hij was teruggekomen met een groot zeildoek. Toen het zeil over de tank werd gedrapeerd, verborg het de luchtgaten, zodat de tank er van buitenaf gezien uitzag als een deel van de scheepsromp. Dit zou hun schuilplaats zijn. Zvi waarschuwde dat de ventilatie beperkt zou zijn en dat er in de tank geen ruimte was om te staan. Ze konden alleen wat flessen water meenemen, met wat blikvoedsel. Hij schatte dat zij tot een uur of twaalf na het afmeren van het schip in de tank konden blijven. Tot zolang moesten ze teruggaan aan dek en hun normale taken blijven verrichten.

Het moment om weg te kruipen in de tank kwam toen Mac-Pherson zijn aankondiging deed. Een voor een verdwenen Zvi en de leden van de Palyam ongemerkt het ruim in.

De stilte werd verbroken toen er kaddisj werd gezegd voor de zielenrust van Bill Bernstein, toen zijn lichaam en dat van Mordechai Baumstein en Zvi Yakubovich van het schip werden gedragen en in een ambulance verdwenen. Dominee Grauel had een kruis geslagen over alle drie de lichamen; en terwijl ze omlaag werden gedragen, had hij de rozenkrans door zijn vingers laten glijden die Bernstein die bewuste nacht hem had gevraagd te bewaren, kort voor zijn voorspelling dat hij voor zonsopgang zou sterven. Dominee Grauel had zich voorgenomen de rozenkrans op te sturen naar Bernsteins familie in San Francisco.

In de ziekenboeg had dr. Gaskell de volgorde waarin de patienten van boord zouden worden gebracht vastgesteld. Op de kade werden de gewonde enteraars onmiddellijk in een ambulance geladen en naar het militair hospitaal op de berg Carmel gereden. Daarna moest Geoff Glover terug naar het schip om te helpen bij het omlaagbrengen van de overige gewonden. Anders dan bij de gewonde enteraars had een van de militaire artsen domweg de zwachtels van gewonde immigranten losgemaakt om zelf te zien of hun verwonding opname in het hospitaal rechtvaardigde. De meesten werden naar het transportschip de Ocean Vigour doorgestuurd, dat volgens majoor Cardozo een ‘hospitaalschip’ was.

Aan het eind van de middag moesten de laatste gewonden nog van het schip worden gedragen. Majoor Cardozo ging zelf aan boord om luitenant MacPherson te zeggen dat hij dr. Cohen en diens helpers kon toestaan te helpen de gewonden naar de kade te dragen, om zo de ontscheping te bespoedigen.

Het was voor het eerst dat dr. Cohen de volledige omvang van de schade kon zien. Hij vroeg zich af hoe de Exodus nog zo lang was blijven drijven. Door barsten in de romp sijpelde water naar binnen en de reddingboten bungelden aan de buitenkant van de verschansing. De bovenbouw was aan alle kanten opengereten. Die aanblik bevestigde de jonge arts dat hij geen andere keus had dan Yossi’s aanbod om in Palestina te blijven aan te nemen, waar zijn diensten van onschatbare waarde zouden zijn. Toen ze nog in Port-de-Bouc waren, had dit idee geen voorrang gehad in zijn geest, maar de woeste aanval op de Exodus en de slachtoffers daarvan hadden hem het vaste besluit ingegeven om te blijven.

Tot de gewonde passagiers die hij door de gangboorden hielp, behoorden drieënveertig zwangere vrouwen die, zoals hij majoor Cardozo had gezegd, naar de dichtstbijzijnde kraamkliniek moesten worden gebracht. Met een geruststellend lachje had de majoor gezegd dat dit niet nodig zou zijn: de Ocean Vigour had alle faciliteiten aan boord voor het ter wereld brengen van baby’s. Voordat dr. Cohen hem vragen kon stellen, was de majoor weggelopen, zwaaiend met zijn baton, om te bepalen wie per ambulance naar het hospitaal mocht en wie langs het parachutistenkordon de loopplank van een van de drie transportschepen op moest.

Dr. Cohen begreep dat die schepen daar lagen met één enkel doel. Zij zouden de immigranten moeten wegbrengen uit Haifa. Hij deed zijn best aan de weet te komen waar ze heen zouden gaan, maar zijn vragen werden genegeerd. Hij zag hoe een zwangere vrouw door haar man langzaam de loopplank van de Ocean Vigour op werd geholpen, terwijl de grijnzende majoor Cardozo iedereen aanmaande tot spoed.

Nadat hij de laatste van zijn patiënten aan boord van dat schip had zien brengen, ging dr. Cohen terug naar de Exodus, waar hij op zoek ging naar Yossi om hem te zeggen dat hij diens aanbod om in Palestina te blijven wilde aannemen. Yossi bracht hem naar een kast aan het einde van het achterdek en zei dr. Cohen dat hij zich moest insluiten. De rest zou worden geregeld door de Haganah.

De inspecteur van de Palestine Police escorteerde Bernard Marks en Cyril Weinstein van de brug. Hun plaatsen daar werden ingenomen door luitenant Pearce en andere aanvoerders van de enterploegen die aan luitenant MacPherson rapport uit kwamen brengen. Deze rapportages zouden worden doorgegeven aan sir John Cunningham en dan worden doorgestuurd naar de Admiraliteit. Er zou later geen officieel onderzoek komen naar de aanval.

De enterploegen en hun leiders marcheerden door de gangboorden naar de verschansing, waar barkassen lagen te wachten om hen terug te brengen naar hun torpedobootjagers. De verantwoordelijkheid voor de Exodus lag nu in handen van het Britse leger en de Palestine Police.

Terwijl de inspecteur Marks en Weinstein naar de kade leidde, werd de rest van de Amerikaanse bemanningsleden die in Baltimore hadden aangemonsterd door andere politiemannen naar de kade geëscorteerd. Onder hen bevond zich Nat Nadler, de elektricien uit Brooklyn, wiens hoofdwond weer was begonnen te bloeden; Miriam Bergman had hem opnieuw ingezwachteld. Twee dekmatrozen, Lennie Sklar en Lou Selove, droegen de gewonde Bill Millman, die om beurten met Weinstein aan het roer had gestaan totdat hij bij de verdediging van het stuurhuis door een enteraar was neergeknuppeld. Op zijn hemd was een kaartje gespeld: ‘Deze patiënt moet dringend naar het hospitaal.’

De handtekening eronder was die van luitenant-ter-zee 1e klasse D.C.S. Bett.

Op de kade ontstond een korte woordenwisseling tussen majoor Cardozo en een militaire arts. De majoor wilde Millman aan boord van de Ocean Vigour hebben. De dokter stond erop dat hij in het militair hospitaal in Haifa werd opgenomen. Hij trok aan het langste eind en de roerganger werd in een ambulance gedragen. Majoor Cardozo richtte zich in zijn volle lengte op en beende weg om zich op zijn laatste taak voor te bereiden: toezicht houden op de verwijdering van meer dan 4000 immigranten uit Haifa, vóór zonsondergang. Hij had sir Gordon MacMillan (later generaal) verzekerd dat dit zou lukken.

Twee politiebusjes brachten de Amerikaanse bemanning naar het bureau van de havenpolitie. Daar werden ze gefotografeerd. Vervolgens werden hun vingerafdrukken genomen en werden zij gefouilleerd, waarna ze in staat van beschuldiging werden gesteld wegens het illegaal binnendringen van het land. Aangezien zij niet over visa beschikten, zouden zij in de gevangenis van Haifa worden vastgehouden totdat hun deportatie was geregeld.

Dominee Grauel kreeg te horen dat hij, aangezien hij wél een geldig visum had (dat hij had afgehaald in Parijs), en vanwege zijn status als geestelijke op eigen kosten in het Savoy Hotel mocht logeren. Dit was het hotel waar ook Orde Wingate had gelogeerd tijdens zijn eerste nacht in Haifa. Toen Grauel de politieman daaraan herinnerde, antwoordde de man dat hij hoopte dat dit ook zijn laatste nacht in Palestina zou zijn. Dominee Grauel had moeten glimlachen: hij had andere zaken aan zijn hoofd.

Er was een romance ontstaan tussen de tieners Aliza en Yosef die tot de verbeelding van de passagiers sprak. In de laatste uren benedendeks was hun slaapruimte afgeschermd door kleren die over een lijn waren gedrapeerd om het stel wat privacy te gunnen. De volgende ochtend, toen ze aan dek kwamen, hadden ze kleine geschenken gekregen en was er voor hen geapplaudisseerd alsof ze pas getrouwd waren.

De hele dag hadden ze aan dek naar de kust gekeken, af en toe een slok nemend van hun flesjes water terwijl ze plannen maakten voor de rest van hun leven, samen achter de hoog oprijzende massa van de berg Carmel. Anderen deden hetzelfde, maar misschien niet zo intens als Aliza en Yosef. Onder hen waren ouders met een schrijnend verlangen naar hun eigen kinderen, die in de knekelhuizen van de nazi’s waren omgekomen. Voor hen waren Yosef en Aliza hun naaste familie geworden. De zon stond laag aan de hemel toen het paar werd vereerd met de uitnodiging de andere passagiers voor te gaan toen het bevel tot ontscheping werd gegeven.

Aan de voet van de loopplank stond een soldaat achter een tafel met drie hoge stapels papier, met daarop de naam gestencild van respectievelijk de Ocean Vigour, de Runnymede Park de Empire Rival. Hij nam twee vellen van een stapel en gaf er een aan Aliza en een aan Yosef: Runnymede Park. Het waren hun inschepingspasjes.

Toen ze doorliepen, nam een volgend paar twee pasjes in ontvangst. Majoor Cardozo’s megafonist begon instructies te geven: ‘Bij het bereiken van de fouilleertafel dienen alle passagiers alle flessen, messen, pennen, scharen en scheermessen af te geven.’ Verderop aan de kade stonden lange tafels met parachutisten erbij. Achter hen stonden Arabische kruiers te wachten.

De kleine tassen van Aliza en Yosef werden omgekeerd om de inhoud te doorzoeken. Yosefs penselen en zijn schetsboek werden opzijgelegd; Aliza’s handspiegeltje werd op de grond gegooid en verbrijzeld door een soldatenkistje. Toen Yosef aanstalten maakte te protesteren, weerhield Aliza hem daarvan. Hun andere bezittingen werden weer in hun tassen gepropt en op de tassen werd een sticker geplakt met de letter ‘C’. De parachutist zei dat de letter stond voor ‘Cyprus’. Een van de kruiers kwam naar voren en nam de tassen mee; het begin van een stapel achter de tafels.

Toen Yosef en Aliza verder liepen naar de Runnymede Park, reikte de lange rij bij de fouilleertafels helemaal tot aan de loopplank en dan omhoog naar het hoofddek vol wachtenden aan boord van de Exodus.

Het paar bereikte het dek van de Runnymede Park en zag daar een grote kooi van staaldraad met daarin een paar gewonde passagiers van de Exodus. Ze zaten zwijgend op het dek, opnieuw gevangenen. Een politieman met het keurig geknipte snorretje dat populair was bij de Palestine Police, opende een deur van de kooi en beduidde het jonge paar dat ze erin moesten. Aliza had moeite om niet te huilen en Yosef sloeg zijn armen om haar heen. Later werden de jonge geliefden uit de kooi gehaald en naar benedendeks geëscorteerd, naar een ruim met wanden van staal.

Een groep Hongaarse tieners die ze hadden horen lachen toen ze de loopplank opkwamen, barstte in tranen uit. In de verte bleef Cardozo’s megafonist zijn instructies herhalen.

Ook de romance tussen Fira en Efraim was opgebloeid. Ze vertelden elkaar van hun vroegere leven, en hoe meer ze dat deden, hoe inniger ze werden. Om beurten luisterden ze aandachtig naar de ander als deze zijn of haar familiegeschiedenis uit de doeken deed. Dominee Grauel schreef: ‘In de taal van die tijd: ze waren als geliefden voor elkaar in de wieg gelegd.’

Efraim was negenentwintig en de enige overlevende uit een gezin van tien. Hij was door het Rode Leger opgeroepen voor militaire dienst. Na de oorlog was hij teruggegaan naar het Poolse Krakau. In die tijd waren de mannen van de Aliyah Bet ook in die stad aangekomen, op zoek naar jonge Joden die zij konden helpen naar Palestina te gaan om daar in een kibboets te gaan werken.

Efraim wist dat hij een tante en een broer had die naar Amerika waren geëmigreerd toen hij nog een klein kind was, maar hij had geen idee waar hij moest beginnen om hen op het spoor te komen. De gang naar Palestina kon een uitgangspunt zijn. Bovendien was het de enige opening die hij voor zichzelf kon ontdekken. Hij had ‘geen geld, geen verwanten, helemaal niets’.

Efraims reis vanuit Polen had hem bijna een jaar gekost voordat hij eindelijk de loopplank van de Exodus had bereikt. ‘Ik had geen enkele gedachte aan een romance, maar toen zag ik deze jonge vrouw met al die kinderen. Ik vond haar meteen de mooiste vrouw op het hele schip. Er waren meer dan genoeg andere vrouwen aan boord, maar niemand was zo mooi als zij.’

Zo was hun liefdesverhaal begonnen. Efraim had nooit over een huwelijk gepeinsd, met wie ook. Hij had geen rooie cent en betwijfelde of hij wel vooruitzichten had om genoeg te kunnen verdienen om een vrouw te kunnen onderhouden, laat staan kinderen. Er was hem gezegd dat werken op een kibboets niet bepaald de manier was om rijk te worden. ‘Maar toen ik Fira zag, hield ik mezelf voor: dit is het – nu of nooit. Zij wordt mijn vrouw.’

Voordat de strijd losbarstte had hij met haar en de kinderen over de dekken gewandeld; en bij de maaltijden had hij naast Fira gezeten en haar geholpen met de kinderen. Hij gedroeg zich als een vader die dol is op zijn gezin. Toen de strijd begon, was Efraim bij haar gebleven, zijn beschermende arm gereed ter verdediging van de kinderen en de vrouw die hij liefhad met een hartstocht die hij nooit eerder had ervaren. Diverse Amerikaanse bemanningsleden hadden Efraim verzekerd dat hij de fortuinlijkste man aan boord was.

Efraim en Fira wisten niet – hoe hadden ze het ook kunnen weten? – dat hun toekomstplannen (ze wilden zich in een kibboets vestigen en ook kinderen van zichzelf hebben) wreed zouden worden ondermijnd vanaf het moment dat ze aan boord gingen van de Runnymede Park.

Toen de drie transportschepen laat op de avond uit Haifa vertrokken, ontstaken de journalisten die de hele dag opgesloten hadden gezeten in razernij. Ze zagen hun verhaal voor hun ogen wegvaren. Ze hadden geen schijn van kans gekregen passagiers te interviewen. Terwijl de schepen uit het zicht verdwenen, kwam majoor Cardozo terug met een stapel perscommuniqués. Bij het doorlezen ervan schudden meerdere journalisten vol ongeloof het hoofd en vroeg Maurice Pearlman, een correspondent van persbureau Reuters, bars: ‘Hebt u ons hiervoor de hele dag hier vastgehouden, terwijl dit fantasieverhaaltje in elkaar werd gedraaid?’

Het gestencilde document bevatte de volgende tekst:

Teneinde iedere twijfel die wellicht is gerezen door onjuiste radio-uitzendingen vanaf het illegale immigrantenschip President Warfield weg te nemen, zijn de volgende feiten op schrift gesteld. Op de vroege ochtend van de 18e juli drong de President Warfield door in de territoriale wateren van Palestina, met naar schatting 5000 Joodse illegalen aan boord. Om entering te voorkomen, begon het schip heftige ontwijkende manoeuvres te maken, die bij de daaropvolgende enteroperatie hebben geleid tot averij aan het schip zelf en de schepen van de Royal Navy. De flanken van het schip waren versterkt met planken en van voor naar achteren was er prikkeldraad over de romp gespannen. De enterploeg stuitte aan boord op sterke weerstand, met kracht bijgezet door traangasgranaten, vuurwerk, rookbommen, stralen oververhitte stoom en diverse projectielen. Bovendien werden er reddingsvlotten van bovenaf op de dekken van de marineschepen gegooid.

Een der marineschepen loste één schot en een mitrailleursalvo, respectievelijk tegen een immigrant die dreigde een lid van de enterploeg te onthoofden met een bijl en een tweede die op het punt stond gebruik te maken van een geweer. Zowel het geweerschot als de mitrailleurkogels misten doel, maar de schrik was voldoende om deze mannen ertoe te brengen hun wapens te laten vallen. Er zijn door marinepersoneel geen andere schoten gelost. In totaal werden circa vijftig leden van de marine ingezet voor de enteroperatie.

De President Warfield voer op de avond van de 18e juli op eigen stoomkracht de haven van Haifa binnen. Twee illegale immigranten bleken te zijn gestorven aan een schedelfractuur; en later in het militair hospitaal is een derde immigrant aan dezelfde verwonding bezweken. Zevenentwintig anderen werden opgenomen in het hospitaal van Haifa: sommigen van hen, maar niet allemaal, hadden verwondingen opgelopen toen de President Warfield werd geenterd. Drie marinemensen zijn eveneens gewond geraakt en in het militair hospitaal opgenomen.

De verslaggevers vuurden hun vragen af. Konden zij de gewonden interviewen? Waar werden de immigranten nu heengebracht? Konden zij de averij aan de marineschepen zien? Waarom was het hun niet toegestaan de Exodus te inspecteren? Waren de enteraars beschikbaar voor interviews?

Majoor Cardozo negeerde alle vragen. Uiteindelijk ging Pearlman in de aanval en beloofde Cardozo dat hij verantwoordelijk zou worden gesteld voor een pr-catastrofe. De majoor haalde slechts zijn schouders op.

Voordat hij wegreed, gaf hij opdracht dat de persmensen door bussen moesten worden opgehaald uit de haven. Niemand mocht de haven in voordat de schoonmaakploeg de volgende ochtend aan het werk was geweest. De majoor had bevolen dat de Exodus niet mocht worden schoongemaakt door de Arabische firma’s die dat werk altijd deden, maar dat dit door een Joods bedrijf moest gebeuren.

De meeste verslaggevers hadden kamers in het Savoy Hotel. Deze keer verdween hun verhaal niet voor hun ogen, maar wachtte het hen op in de bar van het hotel. Daar wachtte dominee Grauel, een glas whisky in de hand. Ze herkenden zijn stem: zijn uitzendingen vanaf de Exodus hadden al voor voorpaginanieuws gezorgd. Hoewel zij de hoop er een te vinden al hadden opgegeven, stond hier de ooggetuige die zij nodig hadden. Grauel stelde hen niet teleur. Zijn gedetailleerde verslag van alles wat er vanaf het begin van de strijd was gebeurd, werd later in grote dagbladen omschreven als een ‘Verbijsterende aanklacht’, ‘Een publicitaire ramp voor de Britse regering’ of ‘Gedrag dat niet te verwachten is van een grondlegger van de democratie.’

Binnen enkele uren na het verschijnen van de kranten begonnen de brieven binnen te stromen bij het Witte Huis en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken waarin werd geëist dat de regering een protest zou indienen in Londen. Ralph Goldman en het Joods Agentschap in New York organiseerden overal aan de oostkust protestbetogingen die zich al spoedig uitbreidden naar de rest van Noord-Amerika. Vanuit hun hotel in Jeruzalem vertelden leden van de unscop hoe hun alle contacten met de passagiers waren ontzegd. In Londen raakten de telefooncentrales van het zwaar belaagde ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Koloniën in Whitehall overbelast vanwege alle protesterende bellers.

Gesteund door eerste minister Clement Attlee probeerde Ernest Bevin wanhopig de wassende stormvloed van woede te keren door bevel te geven alle Amerikaanse bemanningsleden onmiddellijk het land uit te zetten en alle aanklachten tegen hen in te trekken. Het haalde niets uit.

Een voor een glipten leden van het opperbevel van de Haganah door de duisternis het huis op nr. 44 in de Hayarkonstraat in Tel Aviv binnen. Ze waren al sinds het ochtendgloren in Haifa geweest om de gang van zaken in de haven in het oog te houden. Toen de laatste immigranten in de avondschemering aan boord waren gegaan van de transportschepen, waren zij teruggekeerd naar Tel Aviv voor overleg met Ben-Goerion. Hij wist dat het lot van de Exodus-immigranten van doorslaggevende invloed kon zijn op de politieke beraadslagingen over de toekomst van Palestina in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De hele dag had hij de telefoon gebruikt om zijn connecties in de Verenigde Staten te mobiliseren. In Londen had Chaim Weizmann, die sinds december 1946 geen officiële functie in de zionistische beweging meer bekleedde, een vergeefse poging gedaan Ernest Bevin te spreken te krijgen. Het was een initiatief dat Ben-Goerion niet zinde.

In zijn schuilplaats achter de machinekamer zat Ike op de kille stalen vloer. Zijn hoofd leunde tegen een kussen dat hij van een van de kooien op het achterdek had genomen. Op zee zou het een kabaal van jewelste zijn geweest in de machinekamer, doordat het stampen van de machine op de normale kruissnelheid geregeld werd overstemd door het rinkelen van de scheepstelegraaf en luidkeels geschreeuwde opdrachten als er van koers werd veranderd. Nu heerste er alleen stilte.

Hij vermoedde dat hij later, als hij eenmaal van boord was, allerlei vragen zou moeten beantwoorden over zijn tactiek en beslissingen. Hij wist dat het logboek van het schip zou bevestigen dat de Exodus tegen alle zeevaartwetten in was aangevallen in internationale wateren, een misdrijf op volle zee. Hij wist dat zowel de dood van Bill Bernstein, zijn beste vriend aan boord, als die van de beide passagiers het gevolg was van moord en niets minder dan dat. Hij vermoedde echter sterk dat deze moorden nooit in een rechtszaal ter sprake zouden komen. Saul Avigur had hem verzekerd dat er maar één wet gold, namelijk de wet die door overwinnaars werd gemaakt.

Om die reden had hij het logboek in een zeildoek gewikkeld en het begraven in het zand in de buik van het schip, niet ver van de plek die Zvi Tiroche had gekozen om de Palyam-bemanningsleden te verbergen. Als de tijd rijp was, wilde Ike het pakket weer opgraven.

Als hij zijn oor tegen de romp drukte, hoorde hij Engelse stemmen; de stemmen van parachutisten die op de kade de wacht hielden bij de Exodus. Ike vroeg zich af wat daar te bewaken viel. Het schip was zwaar beschadigd, vanaf de ingeslagen deuren die toegang gaven tot de zijkanten van de brug en de elf verbrijzelde ruiten in het halfronde stuurhuis tot diep in het inwendige van het schip. Een minder degelijk gebouwd schip zou onder het geweld van alle rammanoeuvres zijn gezonken.

Bij het krieken van de dag hoorde hij het geronk van twee trucks die tot stilstand kwamen op de kade waaraan de Exodus was afgemeerd. Er volgde een kort gesprek met de parachutisten, waarna een groep mannen in blauwe overall en met rubberlaarzen aan de loopplank op kwam, gewapend met emmers, bezems en slangen met compressors. Sommige mannen droegen twee emmers en twee bezems. Anderen hadden vuilniszakken bij zich. Zij waren de werknemers van het bedrijf in Haifa dat van majoor Cardozo opdracht had gekregen de Exodus schoon te maken en te ontsmetten. Op het opperdek begonnen ze Hebreeuwse liedjes te zingen en af te dalen in het schip.

Ike was de eerste die hen hoorde komen. ‘Ik glimlachte. Meer kon ik niet doen. Ik kon alleen maar glimlachend afwachten.’

Ike hoorde een zacht, snel klopgeluid dat af en toe ophield, waarna de voetstappen steeds dichterbij kwamen, totdat er uiteindelijk op zijn deur werd geklopt. Een stem zei zacht: ‘Solel Bone.’

Ike herhaalde die woorden en deed de deur open. Tegenover hem stond een schoonmaker. Ike zei wie hij was, waarna de schoonmaker uit zijn overall stapte. Hij droeg er een tweede, identieke blauwe overall onder. Hij gaf de eerste aan Ike en beduidde hem die aan te trekken. Daarna gaf hij hem een vuilniszak en een gezichtsmasker en zei dat hij moest beginnen met het opruimen van rommel. Als de zak vol was, moest hij die omlaagbrengen naar de wachtende trucks, zonder zijn gezichtsmasker af te doen. In de laadbak van de truck moest hij wachten. Een voor een kwamen ook de overige mannen die zich hadden schuilgehouden, gestoken in een overall en met schoonmaakgerei of een vuilniszak in hun handen, de loopplank af. De parachutisten hadden geen aandacht voor hen.

Toen een stem bij hun schuilplaats zich meldde, zette Zvi Tiroche een ander plan in werking dat de Haganah had uitgewerkt om de leden van de Palyam van boord te halen. Zvi vertelde later: ‘De Britten hadden iedere passagier slechts één stuks bagage toegestaan. De rest moest aan dek of op de kade worden opgestapeld en zou later worden opgehaald om weer te worden uitgedeeld.’ De passagiers hadden te horen gekregen dat Solel Bone, een van de grootste Joodse bedrijven in Haifa, dat een servicecontract had met de havenautoriteit, deze bagage later zou komen ophalen.

Aan dek sloot Zvi zich aan bij de werknemers van Solel Bone die de bagage de loopplank af sjouwden. Hij had een extra grote zak op de schouders gehesen, was moeizaam afgedaald naar de kade en had de zak in de laadbak van een wachtende truck gegooid, waarna hij naast de bestuurder in de cabine klom. ‘Ze reden me naar Bat Galim, een voorstad van Haifa, waar ik als onderduiker door een gezin in huis werd genomen. Ik kon er een bad nemen en me scheren, en na een week werd ik doorgestuurd naar een opleidingskamp van de Palyam. Nu diende ik bij de marine.’

Binnen een uur was het Haganah-plan om Ike, Yossi, dr. Cohen, Zvi Tiroche en de Palyam-leden van boord te halen voltooid. Toen de zon hoger klom aan de hemel, reed de laatste vrachtwagen de kade af, terwijl de bestuurder voorging in het zingen van het Hatikvah. Naast Yossi maakte Ike zijn vuilniszak open en nam er het logboek uit dat hij uit het zand had opgegraven. De twee mannen schudden elkaar de hand en zongen verder.

Op zondag 20 juli verzamelden zich naar schatting 15.000 rouwenden bij het Pad der Martelaren op de begraafplaats van Haifa om Bill Bernstein, Mordechai Baumstein en Zvi Yakubovich te begraven. Tot de dragers behoorden enkele leden van de Amerikaanse bemanning die op vrije voeten waren gesteld. Bernsteins lichaam was gewikkeld in de Amerikaanse vlag; dat van de twee anderen in eenvoudige witte lakens. Dominee Grauel stond aan het hoofdeinde van Bernsteins graf, met de rozenkrans die de gesneuvelde eerste stuurman hem had toevertrouwd. Ergens in de menigte bevonden zich ook Ike en Yossi, en leden van het opperbevel van de Haganah.