13
Naar Kaap Hoorn
De stormen van deze zeven dagen brachten me 1115 mijl verder over de oceaan; nog ongeveer 3000 mijl te varen tot Kaap Hoorn. Ik begon me af te vragen wat ik zou doen als de storm nu van de andere kant zou inkomen, zoals Drake was overkomen toen hij na Straat Magelhaes te zijn uitgevaren, drie weken voor noordoostelijke winden liep.
Wat een vreselijke gedachte! Om één uur in de morgen van de eerste maart vermeerderde ik het zeiloppervlak met driehonderd procent.
De week van stormen was voorbij. Aan het einde van die week had ik nog maar een kleine spitfire staan van niet veel meer dan 5½m2.
De krachtige wind die ik meemaakte was van een kleine 40 meter per seconde geweest.
De golven waren altijd verschillend. De ergste, die met de laatste heftige vlaag meerolden, zagen eruit als steile, op de boot afkomende berghellingen met een ruwe, kolkende zee erbovenop. Geen wonder dat de klipperkapiteins hun roergangers bevalen niet om te kijken.
Soms deden de golven me denken aan valleien, soms aan bewegende bergen.
Gipsy Moth gedroeg zich goed en gierde niet. Ik accepteerde haar rukkend overhellen tot 60 graden, maar hield daar niet van. Een keer dacht ik dat het servieswerk uit de verticale houders zou vliegen, maar toen kwam er alleen maar een vieze rommel van eierschalen, aardappelschillen en theebladeren uit de vuilnisemmer op de vloer.
Ik gebruikte hem juist en het deksel was open.
Ik begon nu te denken dat Gipsy Moth in zeer zware zeeën niets anders kon doen dan voordewind weglopen. Er mocht bepaald geen land vooruit zijn! Nu begreep ik waarom de oude koopvaarders probeerden op de breedte van Hoorn te komen als ze daar driehonderd mijl west van lagen.
De dageraad bracht me die dag een mooie hemel met een paar mooi-weer-wolken. De zee was nog knobbelig en er liep een hoge deining; het was moeilijk op dek te staan. Maar ik slaagde erin een aantal schoten en vallen te ontwarren en na de staggenua aan zijn schoot te hebben aangeslagen, hees ik het. Met niet meer dan dat zeil en de kleine spitfire van 6m2 liep Gipsy Moth 5½ knoop in de juiste koers.
Ik voelde dat ze meer zeil kon hebben, maar vertrouwde er nog niet op dat de vlagen werkelijk waren verdwenen. Ik besloot nog even te wachten.
Toch kon ik het niet verkroppen goede winden te verspelen, en een uurtje later kleedde ik me dus weer aan en hees het bezaanzeil. Ik merkte dat de onderste pen, die de windvaan aan de koning vastklemt, los zat en zette hem dus weer vast. Er was geen slijtage in de pen zelf, maar wel in het houtwerk waar hij in zat. Het werd een drukke dag. Verbetering van weer brengt altijd veel werk aan dek met zich mee. Ook wilde ik deze kans gebruiken om weer wat brood te bakken. Ik liet het gist rijzen en moest toen juist weg om de middagzon te schieten. Toen ik bij het gist terugkwam, was er niets meer van te zien, het kon er evengoed niet zijn geweest! Niettemin kneedde ik het deeg ermee en liet de broden rijzen, maar er gebeurde niets, dus gooide ik alles in zee en begon opnieuw. Dit was mijn eerste fout bij het broodbakken die ik me herinneren kan. Mijn tweede baksel, gemaakt van een Australische volkorensoort, was heerlijk.
Een paar notities uit het logboek:
1.30 | Terug van een veldoefening op het voordek. 1. De looplamp meegenomen tot de grote mast, is uitstekend om bij te werken. 2. Haalde de fok neer; het eind touw dat ik vastmaakte aan het halende part van het val vergemakkelijkte de zaak zeer. 3. Veranderde de gedraaide sluiting aan de spitfire. 4. Zette fokkeschoten over. 5. Hees spitfire. Terugkomend in de kuip stelde ik vast dat er over een uur of daaromtrent bepaald te veel zeil zou staan en dat er eigenlijk nu al te veel stond. Keerde dus terug met de lamp en haalde de genua neer. Gipsy Moth lijkt bijna even vlug te varen en het verschil in comfort is verbijsterend. Beneden zittend lijkt het of zij met 6 knopen snelheid bijna niet beweegt. De extra vaart was aantrekkelijk, maar reservekracht en al dat soort dingen moeten het motto van deze reis zijn. Mijn uit één stuk bestaande pak is een stuk kunstwerk, maar het is van binnen natter dan van buiten. Ik schat dat er wel een hele kop gecondenseerd water in zat. Ook mijn jersey was bij de mouwen nat en natuurlijk waren mijn das en shirt om mijn hals het ook. |
7.50 | Haalde trysail neer en hees het grootzeil. Ik heb daar nu een veel makkelijker methode voor als we voordewind zeilen. Niet meer zo’n herculesarbeid, maar meer hetzelfde als een wandeling in Hyde Park voor het ontbijt. |
19.10 | Het is mistig met motregen, bijna dezelfde mist als in de Westatlantische oceaan. Ik ben een bezige bij geweest vanaf vijf uur. Was weer bezig met het lek bij het voeteneinde van mijn kooi. Daarna druk in de weer met de ene zeilwisseling na de andere, het opdoeken en in de zak stoppen van zeilen, het aan de gang zetten van de automatische stuurinrichting. Wat gaat de wind hierna doen? Ik hoop dat hij niet blijft krimpen en dan eindigt met oostelijk te zijn, pal in mijn gezicht. |
22.10 | Goed radiotelefonisch contact. Kreeg alle berichten goed door. Hard werken overigens. |
22.30 | Een donkere nacht, zwart. Bijna windstil. Windmeter geeft 3 meter per seconde aan, maar ik denk dat de ware wind niet meer dan 1½ meter per seconde is. |
4 maart, 11.55 | Maakte gebruik van de lichte wind om verf te smeren op mogelijke lekken boven mijn bed en op het voordek boven de voorpiek. Ziet er afschuwelijk uit met mijn slechte schildersaanleg, maar het stoppen van het lek is hoofdzaak. Kreeg veel verf op mijn jas, maar kon het eraf krijgen met petroleum. Ik neem aan dat wanneer ik de lekken maar kon zien, ik ze met een paar lagen verf dicht kon krijgen. |
14.13 | Een albatros vliegt achter me op drie meter afstand van de spiegel. Voerde hem wat afval, waarvan hij kennelijk smulde. Mijn verse boter is op. Tot zover houdt mijn zelfgenaaide reparatie van het bezaanstagzeil het goed uit. Prettig zeilen met een redelijk gladde zee en voldoende wind. Moge het lang zo blijven. |
19.07 | Maakte van de lichte wind gebruik om onder dek te werken. Ging de accu’s na en vulde ze bij (zeer weinig nodig). Batterij op spanning geladen. Controleerde zoetwatertank in motor (okay). Maakte stuur-monitor klaar voor werk. Borg snelheidsmeterbatterijtjes in een Tupperware-doos om ze droog te houden. Ik kwam bijna toe aan de kombuisladen, die al sedert 7 februari op mijn agenda staan. |
20.40 | Probeer voortdurend de automatische besturing zo af te stellen dat zij het werk beter overneemt. Het bezaanstagzeil maakt dat namelijk bij lichte wind bijzonder moeilijk, en deze wind is bovendien steeds onzeker met vlagen en met bijna-stilten. |
5 maart, 0.45 | De uit-de-koerswekker, alarmwekker voor koersafwijkingen, werkt uitstekend, maar is behoorlijk vervelend als je probeert te slapen! Uiteraard zijn bestaansreden! Lastig geval, wat moet ik doen? Vaar momenteel 15 5° zuidzuidoost, (dat is 40° van de koers af) met wind bijna dwars aan stuurboord. Niet genoeg wind om het stuurapparaat te laten functioneren als ik voordewind zeil. Zal ik het bezaanstagzeil neerhalen? Ik geloof van wel; dan zou het apparaat de boot bijna voordewind kunnen houden. Snelheid moet hier worden verwaarloosd. |
1.30 | Ik zal nagaan of ik beter over de andere boog kan gaan liggen. Een belangrijke factor is dat de boot met de wind bijna dwars blijft doorvaren zonder bak te komen, terwijl hij meer kans heeft bak te komen of te gijpen als ik in deze zeer lichte wind ervoor uit vaar. In ieder geval ga ik dat onderzoeken. |
2.25 | Gooide het bezaanstagzeil neer en borg het in de zak. Wilde het eigenlijk toch hijsen over de andere boeg, maar er is niet genoeg wind om zelfs de vaan van de anemometer een windrichting te laten aanwijzen. Liever een tijd wachten, geloof ik, tot de wind zijn bedoelingen heeft kenbaar gemaakt. Nogal balsemieke nacht, zwart met uitzondering van wat weerlicht laag in de hemel in het zuidoosten. Gegijpt – zei ik dat al? |
3.50 | Goed dat ik het bezaanstagzeil niet weer hees. We zijn iets in de wind gekomen en het zou niet vullen. Regen. |
6.00 | Voor de tweede keer deze nacht haalde de uit-de-koerswekker me uit de slaap toen we 45° verkeerd lagen als gevolg van het ruimen van de wind. Wind nu ongeveer noordoost en toegenomen tot 8 meter per seconde. Regen. |
10.55 | Mijn slaap kreeg ik de afgelopen nacht in porties. Eindigde met een laatste en zeer welkome sluimer van 8.30 tot 9.40. Ik werd wakker bij een windkracht uit het oosten. Eruit en naar boven, eerst het grootzeil neer en de giek in de mik. Had nog te veel zeil voor aandewind, dus staggenua omlaag en het stormstagzeil ervoor in de plaats gehesen. Lichte regen of motregen in een grijze morgen. Slecht zicht, 10/10 bedekte lucht. Wind uit noordoost, ik hoop dat hij begonnen is naar het noorden te krimpen. |
11.00 | Tijd voor wat ontbijt, al heb ik gestoofde bonen en toost met warme chocolade gehad om drie uur in de nacht. |
12.30 | Nog harde regen, maar de lucht ziet er veel minder dik uit, alsof de zon nog maar boven een dun laagje wolken zit. Het lijkt of er minder water in de voorpiek staat na mijn verf-expeditie van gisteren en dit ondanks regen en buiswater als gevolg van het aandewind zeilen. Er was niet genoeg om over te hevelen. De witte verf helpt ook de niet gevulde reetjes aan het licht te doen komen en ik zal alles nog weer nagaan op barsten en scheuren. |
16.10 | Wind afgenomen. Moet grootzeil hijsen tenzij de wind weer van plan is zich te wijzigen. Barst! Uitzending begint over vijftig minuten, en ik wil nog wat lunch. |
16.38 | Grootzeil op en getrimd. |
17.24 | Geen geluk met radio-telefonie naar Buenos Aires of naar Engelse antarctische dienst. Te vroeg, denk ik. (Ik kan geen uren aan de radiozender blijven zitten om contact te krijgen, zoals een beroepstelegrafist dat zou doen.) |
6 maart, 1.25 | Probeerde het verschrikkelijke slaan en gekraak van blokken en touwen te verminderen. Ik denk dat dat wordt veroorzaakt door de onderstroom van deining. Elke golfslag haalt alle wind uit de zeilen en helt de boot bovendien over. |
7.40 | De uit-de-koerswekker wekte me en ik nam aan dat we 45 graden naar het zuidoosten waren afgeweken. Ik bleef doorsoezen, omdat ik wist dat daar niets tegen te doen was als we bijna windstil lagen. Maar toen ik later een slaperig oog sloeg op het controlekompas boven mijn hoofd ontdekte ik dat we naar het noordoosten waren afgeweken! Toen sprong ik eruit en corrigeerde de zeilen, maar er was onvoldoende wind om de windvaan af te stellen. Geen snelheidsrecord vandaag, denk ik. |
14.30 | Na een ochtend met drie uur stilliggen ploeteren we nu weer tegen een oostelijke wind in, windkracht 6. Wij waren bezig naar de Zuidpool te galopperen, dus ging ik overstag, aannemend dat dit weertype een ruimende wind met zich zal meebrengen, zoals die oostenwind een paar dagen geleden deed. Ik zou zeggen dat de wind een graad of tien geruimd is sinds ik overstag ging. Voelde me vandaag uit mijn doen, maar na een uur slaap werd het wel weer beter. Ik kan niet buiten mijn portie slaap. Heb verduiveld veel zin in een drankje en daarna wat eten. |
16.45 | Wat is er toch aan de hand vandaag? Ik was net aan het eten toen Gipsy Moth doordewind kwam. Ik ging in de lange oliejas naar buiten en draaide haar weer rond in de koers. Broek en kajuitschoenen behoorlijk nat door de harde regen. Toen aanwakkerende wind met een snelheid van 15 meter per seconde, dus gooide ik de staggenua neer. Toen wilde de boot, met alleen fok en bezaan, niet lopen, dus kleedde ik me weer aan en zette het stormstagzeil bij. Nu is de wind weer bijna weggevallen en Gipsy Moth hobbelt en loopt een halve knoop. Nou ja, ik zal een nieuwe poging doen om mijn lunch af te eten. Ik denk dat we in het centrum van een kleine plaatselijke depressie zijn. |
17.20 | Na een windstilte zeilt Gipsy Moth zich nu weer zelf – met uitgeschakeld zelfstuurapparaat – in een zuiver westelijke richting, snelheid 3 knopen. Wie doet me dat na? Maar ik heb in ieder geval mijn spaghetti op en zal me wel weer in de strijd begeven. |
18.45 | Deze dag, of het weer, is me aan het beduvelen. Zojuist hees ik de genua weer in plaats van het stormstagzeil. Ik verwachtte een nieuwe, frisse koelte, zoals we ‘s middags hadden gehad, maar in plaats daarvan kromp hij plotseling van oost naar noordwest. Het schip leek stil te staan, dus hees ik het grootzeil erbij. Terwijl ik dat deed ruimde de wind 40 graden, dus nu zeilen we ruw gezegd dwars op een noordenwind. Het lijkt me of ik de hele dag met zeilen heb rondgetobd en nog nergens ben terechtgekomen. Mist en motregen. Zicht vijfhonderd meter. Ik voel voor nog een drankje, maar niets is beter om een nieuw gevecht op dek op te roepen dan wanneer ik van een glaasje geniet en ik heb er mijn buik vol van om naar buiten te rennen voor noodsituaties in de regen. Voor vandaag was het eigenlijk al genoeg. Nou ja, wat voor drankje zal ik nemen?” |
De enige grote wens die ik daarna had, was een kalme nacht en een goede nachtrust. Ik ging dus om acht uur ‘s avonds naar bed en viel al spoedig in slaap. Maar de warme cognac moet het hebben gedaan ik werd om negen uur ‘s avonds gewekt door een stormvlaag en moest snel zeil minderen. Ik kleedde me weer aan, deed het oliegoed behoorlijk dicht, want het regende hard – het regenwater stroomde over het dek. Ik had bepaald niet weinig te doen. Eerst gooide ik het grootzeil neer, toen de bezaan en toen fok I. Daarna hees ik de gereefde stormfok en liet de staggenua bijstaan. Toen ging ik er weer in om nog wat slaap te zoeken, maar afgaande op de golf die ons kort daarop beukte, voorafgegaan door gebrul van de wind, zag ik wel dat er een lawaaiige nacht in het verschiet lag.
7 maart, 3.35. Ik overleg met mezelf of ik de genua zal neerhalen en/of van de wind zal afhouden. Met 5,4 knoop varen we niet al te vlug. Het zijn dwars opkomende golven, die mij nu zorgen geven, maar die zijn toch zeker nog niet van omwerp-grootte? |
7.25. Ik was fout in mijn beoordeling; de wind is teruggelopen van 18 tot 13 meter per seconde; nu hebben we weer meer zeil nodig en we zouden behoorlijk achterop zijn gekomen als ik om 3.30 de genua zou hebben gestreken. De barometer loopt regelmatig achteruit met drie-achtste millibar per uur – er is harde wind op komst denk ik. Wat voor zeil? Ik heb wel goed geslapen, maar heb nog meer nodig, dus ik zal het trysail hijsen en niet het grootzeil. |
8.30. Ik legde de giek in zijn steun vast en hees inderdaad het trysail. Geen moeilijkheden behalve het gebruikelijke in de war raken van touwen en staaldraden. Het trysail blijkt precies het juiste zeil te zijn. Gipsy Moth leek te herleven. Mijn indruk is dat ze veel meer vaart loopt dan geregistreerd wordt. Ik zou zeggen 6¾ knoop in plaats van 5½ volgens de wijzer. Een plotselinge ingeving, ik controleerde de batterijen van de Harris; die waren bijna uitgeput. Daarom wees de snelheidsmeter te laag aan, hoewel ik geloof dat de juiste mijlafstand toch wel wordt geregistreerd. Geen plaatsbepaling gedurende drie dagen; alleen één positielijn gisteren. Als ik er iets vlugger bij was geweest, had ik de zon nog eens kunnen schieten en een positie hebben gekregen. Maar tegen de tijd dat ik de sextant in de kuip had, verdween de zon weer achter de wolken. Ik heb een gereefde bezaan bijstaan, wat de snelheid ten goede kwam en ook een betere koers mogelijk maakte. Ik wil nog niet zuidoost naar Kaap Hoorn galopperen. |
15.00. Hoera, de zon is er! Hoe vrolijk ziet de toekomst er nu weer uit! De mist, waar we uit te voorschijn zijn gekomen, ligt langs de westelijke horizon als een grote wolk rook, die van een brand wegdrijft. Ik verwisselde de spitfire voor fok I. Dit zeilen met bakstagwind is heerlijk, ook al gaat het niet zo snel als met halve wind. |
19.20. Na drie dagen geen waar bestek te hebben gekregen, bleek de fout in het gegiste bestek 21½ mijl te bedragen, te ver noordelijk. |
22.20. Haalde zowel bezaan als fok neer. In de kalmten zijn we weliswaar ondertuigd, maar met dit schip is het wel aan te bevelen zeil te minderen zodra zich windvlagen aankondigen. Die duiden op onstuimig weer, dat vermoedelijk aanhoudt en misschien erger wordt. In dit geval liep de wind plotseling 40 graden om en kwamen met de nieuwe wind ook grote golven aanzetten, drie meen ik. De eerste wierp het schip als ik het goed geschat heb ruim 65 graden over en het bleef zó lang in die stand, dat ik me afvroeg of het om de een of andere reden niet meer kon opkomen – lang genoeg om eerst op het rechtkomen te wachten en daarna, toen het bleef hangen, lang genoeg om op te springen en naar de kuip te gaan om te zien wat er aan de hand was. Maar nu zal ik dan toch proberen mijn minestronesoep, die ik nog snel in een thermosfles goot, op te krijgen. |
8 maart. Gijpte om ongeveer 4.15. De zee is na deze gijp handzamer; hij komt van achteren in, voordien meestal dwars. (Later) Ik werd omstreeks zeven uur wakker door enkele hevige slingeringen. Het was meer omverwerpen dan slingeren, in golven die er heel gevaarlijk uitzagen. Onwillig stond ik op en kleedde me aan om te zien of er iets was dat ik doen moest. Maar die kwaadaardige golven bleken op een hoopje te hebben gezeten; nadat ik op was, nam de zee weer het karakter aan zoals ik dat in de zuidelijke oceaan bij een windkracht van 18 meter per seconde gewend was. Er blijkt een opeenvolging van regenbuien te zijn, die ieder een paar grote venijnige golven met zich meebrengen. De snelheid van de boot varieert van 4 tot 8 knopen, en soms lijkt het in de kajuit zó kalm, dat ik opkijk om te zien of we niet gestopt liggen. Van de helder te voorschijn komende zon maakte ik gebruik zonswaarnemingen te doen. Ik schoot zes zonnetjes, maar voel me niet gerust over de nauwkeurigheid omdat er niets dan grote golven waren, die mij maar een enkele kans gaven om de verre horizon te zien, en dan niet langer dan een paar seconden, wat dus maar schieten “op de aanslag’ toelaat. Ik zal de waarnemingen op grafisch papier uitzetten en daarop zal ik wel zien hoe ver de resultaten van elkaar afwijken; de geheel foute waarnemingen vallen dan vanzelf uit. Ik at mijn laatste appel en vond mijn eerste bedorven grapefruit. Ik vrees dat de eieren het ook niet zullen uithouden. Mijn geliefde windverklikker (een lint van dunne zijde), die uitwaait van een metalen staaf aan de onderkant van de windvaan, is weggeblazen. Dit is een gemis, want ik was gewend vele keren per dag naar dat verklikkertje te kijken. Ik kon het vanuit de hut zien zonder naar buiten te gaan en het gaf me niet alleen een eerste indruk van de sterkte en de richting van de wind nabij het wateroppervlak, maar ook van de kracht die op het stuurapparaat drukte als het lint niet in dezelfde richting woei als de vaan. |
21.30. Ik begreep dat het geen zin had vroeg naar bed te gaan en dacht er zelfs over al mijn kleren aan te houden. Zonder twijfel harde wind, 15 meter per seconde, met enkele vrij stoere golven. Te veel voor Gipsy Moth met dit zeiloppervlak. Ze heeft 35 graden slagzij, en als een grote breker haar dwars treft, wordt ze te ver doorgedrukt. Er kwam een grote golf aan toen ik binnen was, en ik hoorde duidelijk dat de wind gierend aanwakkerde en de golf vooruitging. Vermoedelijk een luchtverplaatsing door de massa van het water. Ik zal een blik soep verorberen en dan wat slaap pakken (hoop ik).” |
In veranderlijke winden moest ik mijn slaap in porties zien te krijgen. Ik had een uit-de-koerswekker, die vier leerlingen op de fabriek van Keivin Hughes voor me hadden gemaakt. Hij maakte een heidens lawaai boven mijn kooi als de wind 45 graden was gedraaid. De vorige nacht moest ik er bijvoorbeeld drie keer uit, en elke keer moest ik me tot en met het oliegoed aankleden en zeilen veranderen of omstellen. De pikdonkere nacht en de grijze dageraad met mistige druipregen deden me denken aan de Noordatlantische Oceaan.
9 maart, 11.40. Onderbrak het ontbijt om zeil te minderen; het gangboord was te vaak onder water, de boot werd te veel geforceerd. Liet dus staggenua en fok 1 neer en hees de spitfire ervoor in de plaats, waarna ik nog slechts trysail en spitfire op had staan. Heldere, zonnige dag, maar harde wind van ongeveer 20 meter per seconde. Enkele geweldige golven. Ik hield 20 graden af, wat veel opluchting gaf. |
12.45. Nog steeds aan het ontbijt, dat weer onderbroken werd voor het doen van een middagobservatie. Het was goed dat ik dit deed, want de lucht is nu, enkele minuten na de waarneming, geheel bedekt. Dagafstand 179 mijl. Dit is mijn veertigste dag op zee. Heb 5083 mijl afgelegd en moet er nog 1604 doen tot Kaap Hoorn. De laatste dagen heb ik recht op de Kaap kunnen aankoersen; mijn positie is nu 47° 08’ Z, wat 311 mijl dichter bij de zuidpool is. Deed vanochtend mijn winterwolletje aan: wollen shirt, lange onderbroek en dikke sokken, maar in de zon werd het warm en met oliegoed aan, dat alle lucht buitenhoudt, werd ik op het voordek gaargestoofd. Ik zal vanavond een halve liter zeewater nodig hebben om de krampen weg te houden. |
10 maart, 5.00. Kan me niet herinneren dat Gipsy Moth ooit zo goed heeft gelopen, zo kalm en vlot, bijna rechtop en met de goede gemiddelde snelheid van 7,4 knoop gedurende acht uur (wat het snelst is dat ze loopt zonder ongemakkelijk te worden). In deze uren ben ik niet in de kuip geweest. Laat dat maar lang mogen duren! |
(Later) Ik schoot de 2011 om ongeveer 8.15, maar het was moeilijk; grijze wolken schoven voorbij, grote golven verborgen de horizon en sextant en brilleglazen waren bespat. Het kostte me zeventien minuten om zes waarnemingen te doen. Ik zette ze op grafiekpapier uit, omdat ze zo onzuiver leken, maar de grootste afwijking van het verkregen gemiddelde bedroeg slechts 4 minuten (overeenkomende met 4 mijl). |
14.12. Motorstoornis. Het is in toenemende mate moeilijker geworden de motor aan de gang te krijgen. Vandaag wilde de motor wel aanslaan, maar niet blijven doordraaien, zelfs na twaalf pogingen. Eindelijk draaide bij, doch slechts met 400 toeren. Het duurde veertien minuten met vol gas voor het aantal toeren vermeerderde. Het klonk als een fout in de brandstofpomp. Ik moet de handleiding erop naslaan, maar zie aankomen dat sleutelen lastig zal zijn in deze zee, nu de wind weer begonnen is te huilen. |
15.30. Als de wind in deze zeeën begint te huilen en de anemometer 20 meter per seconde aanwijst, is het tijd zeil te minderen en op een stormvlaag voorbereid te zijn. Ik onderbrak de lunch waaraan ik begonnen was en gooide het trysail neer.” |
Ik begon gewend te raken aan de gedragingen van de wilde winden in de zuidelijke oceaan. Met betrekkelijke nauwkeurigheid kon ik voorspellen wat de wind zou gaan doen. Op 11 maart staat er bijvoorbeeld in het logboek: “Heb erop gegokt dat de wind zal blijven ruimen. Stelde de schoten en het stuurapparaat af op een koers van 36 graden noordelijker dan richting Kaap Hoorn. Ging toen slapen en had een opmerkelijk goede nachtrust tot zeven uur ‘s morgens, zonder uit mijn kooi te hoeven opstaan. Mijn intuïtie bleek goed te zijn geweest. Het schip hield nu een koers aan die minder dan 10 graden bezijden de richting van de Kaap was en dat na een nacht met een gemiddelde snelheid van 7,1 knoop.”
♦
Toen ik op 10 maart bestek opmaakte, bleek dat ik 175 mijl verwijderd was van de plaats waar brigadier Miles Smeeton, zijn vrouw Beryl en John Guzzwell met de Tzu Hang over de kop sloegen op 14 februari 1957. Het is van belang op te merken dat dit nog ongeveer 1200 mijl van Kaap Hoorn is; deze hele zuidelijke oceaan is ontzagwekkend, niet alleen dicht bij de Kaap. Als men op de kaart kijkt, is het duidelijk waarom deze golven in geen enkele andere oceaan op soortgelijke wijze voorkomen: er is geen land om hun kracht te breken als ze eindeloos rond de aardbol worden gezweept. Dat verklaart de geweldige deining, zelfs op een kalme dag. Er is trouwens ook niets dat de kracht van de wind breekt.
De citaten uit het dagboek geven een goed idee van het dagelijkse leven aan boord van de Gipsy Moth IV. Eindeloos is het werk om haar zo best mogelijk zeilend te houden, eindeloos is de zorg om de gevaren van wind en zee voor te zijn en het jacht in zijn strijd over deze geweldige en eenzame zee te helpen. Soms had ik geluk. Zo voelde ik dat de voorzienigheid met betrekking tot die motor aan mijn zijde stond. Erover nadenkend wat de oorzaak van de storing kon zijn, kwam ik tot de slotsom dat er lucht in het brandstofsysteem moest zijn gekomen als ik de motor gebruikte om accu’s te laden op momenten dat de boot in ruwe zee zwaar stampte. Ik begreep dat de hele brandstofleiding moest worden leeggehaald om de luchtbel kwijt te raken. Dit betekende dat ik bij de brandstofpomp, de inspuitpomp, het filter en zoveel meer moest komen. Hier kwam nu de voorzienigheid en gaf me een kalme dag.
Niettemin had ik er lang werk aan. Ik merkte dat de injectiepomp aan de niet bereikbare kant van de motor zat, alleen maar zichtbaar met behulp van een spiegel nadat ik van de kant van mijn kooi onder de kuip achter de motor was gekropen. Op mijn zij liggend kon ik daar de pomp wel voelen, maar alleen door een spiegel zien. Het was geen werk voor lijders aan claustrofobie. Ik lag met mijn hoofd lager dan mijn voeten, werkte de hele morgen en had uiteindelijk de voldoening de brandstof uit de pijp te zien spuiten die de verstuivers voedt. Nu wist ik dat de brandstoftoevoer goed was – maar toch wilde de motor niet goed lopen. Ineens besefte ik dat er nu nog maar één oorzaak voor de storing kon zijn, en wel dat de smoorklep niet goed werkte. Deze smoorklep, die in dichte stand de motor stopt, moet automatisch openblijven, maar hij zat dichtgeklemd. De veer die hem openhoudt, kon wegens roest door zeewater zijn taak niet vervullen. Zodra ik de klep met mijn hand openhield, sloeg de motor aan en gonsde door.
Ik werkte verder om het voordeel van de kalme zee niet verloren te laten gaan en at die dag niets tot in de namiddag, maar toen had ik de grote voldoening het mankement te hebben opgespoord en verholpen, een uitstekende eetlustopwekker. Van de kalmte profiterend bakte ik ook nog wat vers brood; ik had er niet op gerekend dit nog voor het passeren van Kaap Hoorn te kunnen doen. Ofschoon het een uitzonderlijk kalme dag was, maakte Gipsy Moth een gemiddelde van 77⁄8 knoop, drie uur achtereen, tot vijf uur ‘s middags.
Onderweg naar de Kaap kreeg ik plotseling een onverwachte en charmante bezoeker.
Op een nacht was ik op het gangboord met de inspectielamp bezig, toen iets warms en zachts, niet koud als een waaiend stuk touw, in mijn gezicht kwam en me deed schrikken. Het was een stormvogeltje, dat door het licht verblind was. Ik nam het op en zette het veilig neer in de kuip. Nadat ik met mijn werk klaar was, zette ik het op het achterdek, vanwaar het in de lucht kon springen of in de zee, zoals het wilde. Een stormvogeltje is het wildste wezen dat ik me kan voorstellen, toch is het zacht en teer en heeft het de charmantste manieren.
Het valt niet aan en blijft lief en warm in je hand zitten. Het is klein en kan makkelijk met één hand worden omvat.
De volgende dag was ik bedroefd het stormvogeltje dood in de kuip te zien liggen. Het moet van het achterdek naar de kuip zijn teruggegaan nadat ik naar bed was. Ik vreesde dat het ergens letsel had opgelopen en hoopte dat ik er niet zonder het te weten op had getrapt.
Ik geloof niet dat ik het kwaad heb gedaan – dat zou ik gevoeld of geweten hebben.
Met de golfreuzen van Kaap Hoorn in gedachten maakte ik de houten klampen aan het voorluik vast, die Alan Payne voor mij in Sydney had gemaakt – ik neem aan dat hij met mij van mening was dat een groot, zwaar luik, dat te licht bevestigd is, een potentieel gevaar is in moeilijke tijden.
Op maandag 13 maart legde ik een grote afstand af. Deze keer was het tussen goede en betrouwbare zonsbestekken in. Helaas was het een kort etmaal van 23 uur omdat ik de klok een uur moest vooruitzetten om weer een nieuwe 15° oostvaren te compenseren. De afstand was 191½ mijl in 23 uur. Dat was een gemiddelde van 8,329 knopen en met die snelheid zou de 24-uurs afstand 199,826 mijl hebben bedragen. Dus ook al zou ik er geen korte dag van hebben gemaakt, dan zou ik nog een vijfde mijl te kort komen aan de door mij zo begeerde tweehonderd mijl in een etmaal. Die mij steeds uit de hand glippende tweehonderd mijl!
Nu scheidden mij nog 937 mijlen van Kaap Hoorn. Nog vijf van die dagen, en het kunststuk zou aan de orde zijn. Ik was opgewonden.
De toon van de wind, een hard, jagend geluid, voorspelde een lelijke nacht. Ik moest tegen een noordoosterstorm opwerken, die met een kracht van 23 meter per seconde op me afkwam. Om drie uur noteerde ik dat ik een vrij ernstige dwarse zee had. Ik kon geen verzachting verwachten van de slagen die de boot onderging, tenzij ik draaide en zuidelijker wegliep. Naar schatting zou ik nog 150 mijl zuidwaarts kunnen gaan voor ik in de zone van de ijsbergen zou komen. De wind was in de laatste vijftien uur 30 graden geruimd. Gesteld dat hij nog 30 graden zou doordraaien in de komende vijftien uur, dan kon ik in geval van nood en als ik te ver zuid zou zijn gekomen, gijpen en van de ijsbergen wegvaren, ook al zou dat betekenen het wegvaren van Kaap Hoorn. Met andere woorden: ik zou kunnen voorkomen in een val te worden gedreven. Toen ik dit eenmaal had uitgedacht, haalde ik het grootzeil neer, viel voor de wind af en koerste zuid.
“Het lijkt zo kalm als in een weiland,” noteerde ik, “maar jammer genoeg is de koers nu 5° west van zuid, maar ik hoop dat het niet voor lang is. Ik kreeg een onderdompeling in de kuip, maar mijn uitstekende oliegoed, dat ik in Sydney had gekocht, hield me droog. Op tijd dacht ik eraan mijn arm te laten zakken: ik heb de slechte gewoonte me aan de bezaansmast te blijven vasthouden met een hand ter hoogte van mijn hoofd en natuurlijk zou een golf, die me in die houding raakte, regelrecht langs mijn arm naar beneden lopen. Het is een gevaarlijke wind… enzovoort – het natte oliegoed en het water dat door het luik komt, spoelt de kajuitvloer goed af en maakt het schoon op een manier die anders weinig voorkomt.” Ik hoefde niet lang zuidelijk te varen; om acht uur bedaarden zee en wind en kon ik 60 graden opkomen. Het regende nog en het zicht was slecht. Alles beneden was van vochtig tot kletsnat. Hoewel ik nog te veel zuidelijk aankoerste, kon ik in deze richting in ieder geval dertig uur doorvaren voor ik mijn zuidelijke grens bereikte. Mijn handen waren bijna verstijfd, maar een glas warme rum met citroen hielp. Om vijf uur die middag hees ik het grootzeil. Welgeteld had ik in de afgelopen vierentwintig uur twaalf zeilen gehesen of gestreken.
Het leek alweer eeuwen geleden dat ik bang was geweest tussen de ijsbergen te komen omdat ik gedwongen was voor de hoge zee weg te lopen, terwijl dat in werkelijkheid nog pas veertien uur geleden was.
Te middernacht dreef ik in een windstilte en in dikke mist, zo dik dat ik hem de kajuit kon zien binnenzweven. De breedte was nu 54° zuid en de afstand tot Kaap Hoorn 750 mijl. Wat een vreemde plaats om gebrek aan wind te hebben!
Ik was opgewonden en ongeduldig. Ik hoopte in staat te zijn langs de Kaap te komen zonder een storm, en dat het front van mooi weer, waarin ik 15 maart gekomen was, zich over de zevenhonderd mijl die ik nog te varen had, zou handhaven. Elk mogelijk voordeel peurde ik eruit, maakte alles vast wat ik bedenken kon en deed aan dek ook alles wat ik doen kon. Het leek te goed om waar te zijn. Later bleek dit inderdaad zo te zijn.
Op donderdag 16 maart kreeg ik eindelijk weer een bestek, het eerste na drie dagen en na 390 mijl varen.
“Ik was als een eend met twee staarten,” noteerde ik, “toen ik vaststelde dat de fout in mijn gegist bestek maar drie mijl in afstand en tweeëneenhalve mijl in richting bedroeg. Ik hoop alleen dat ik even goede resultaten kan bereiken als ik in Drake’s Passage terechtkom en daar drie dagen zonder waarneming ben, maar de stroom is daar wel krachtig.”
Die avond kreeg ik eindelijk verbinding met Buenos Aires over de radio-telefoon. Robert Lindley, correspondent van Sunday Times, nam mijn boodschap op. De Britse antarctische dienst in de Falklands Eilanden hoorde me ook, zei Robert me, maar ik was niet in staat met hen contact te krijgen.
♦
Ik noteerde in mijn logboek: “Ik ben nogal uitgeput, maar erg blij dat ik een bericht heb kunnen doorgeven. Vreemd dat zij mij in Buenos Aires en in de Falklands duidelijk kunnen horen en ik hen in het geheel niet zo goed. Ik kon nauwelijks een vijfde deel horen van wat ze zeiden. In ieder geval begreep ik dat de antarctische dienst zei dat er geen ijs was noordelijker dan 67° zuid. Denkelijk slaat dit alleen op de omgeving van Kaap Hoorn en niet op de plaats waar ik nu ben, maar evengoed is het prachtig nieuws.”
♦
Op 17 maart schreef ik vervolgens: “Als de Kaap dit maar wilde volhouden: gladde zee, verrukkelijk zeilen, beslist opwekkend weer, stralende zon, en ik geloof dat ik nooit zo genoten heb van een ontbijt als dit – grapefruit, in boter gebakken aardappelen en eieren, geroerd met wat groen, gevolgd door twee sneden van het beste volkorenbrood van de Gipsy Moth, met marmelade. De koffie was warm op het goede moment na het feest.”
♦
Het weer leek op dat van de Middellandse Zee, maar het was toch nog altijd de zuidelijke oceaan en een waarschuwing dat waakzaamheid doorlopend nodig was kreeg ik een uur nadat ik over dat heerlijke ontbijt schreef. Ik zag een snode buienwolk aan loef in een overigens blauwe hemel boven een blauwe zee. Gelukkig trof hij mij niet.
Steeds ongeduldiger werd ik en ongeruster over mijn koers. Dit was oudeherenzeilen. Ik kon harder zeilen met een grotere fok, maar dat hield in dat ik het van de voorste hut door de kajuit naar de kuip en vandaar weer over dek naar voren moest zeulen, omdat het voorluik nu met Alan Paynes versterkingen was afgegrendeld. Dit lachte me niet toe – en bovendien was er in deze wateren altijd vrij snel een harde wind gevolgd, na een periode van lichte bries uit het oosten. Ik besloot het maar te doen met de zeilen die boven waren.
Wekenlang had ik al een privé-wedstrijdje met de zon: ik wilde proberen Kaap Hoorn te passeren voor de zon aan zijn noorderklimming begon. Toen ik nog 442 mijl van de Kaap was, stond de zon 1 graad 21 minuten zuid van de evenaar, dat is 81 minuten, die overeenkomen met 81 zeemijlen op de aarde, terwijl hij zich 1 graad of 1 zeemijl per uur noordwaarts bewoog. Ik deed 5½ mijl per uur en becijferde dat ik bij die snelheid met 3½ mijl zou winnen.
Albatrossen, prachtige majestueuze vogels, geheel zoals ik mij had voorgesteld en niet van de kleinere variëteit die ik bij Australië had ontmoet, waren altijd interessant om te zien. Een van hen, met uitzonderlijk grote vleugels, kwam geregeld af op afval van mijn schip.
Ik bewaarde het voor hem en hij slokte het snel op, waarna hij boven de boot bleef rondcirkelen als om meer vragend. Zouden mijn vegetarische restanten niet een grote teleurstelling voor hem zijn geweest?
Dichter bij de Kaap doken wat walvisvogels, prions, op. Ik had ze in lange tijd niet gezien. Dit zijn heerlijke vogels, een sensatie om te zien, gracieus en snel als grote zwaluwen.
Het werk ging door. Het dagboek vermeldt: “Ik geloof dat ik me erg aanstel in mijn gehannes met het bezaanstagzeil. Wat last betreft overtreft dit zeil een spinnaker nog. Het helpt bij sommige windrichtingen geweldig in de snelheid, maar op andere momenten steekt het de draak met me. Ik had er een enorm gevecht mee, dat wel twee uur duurde, in mijn ongeduld de vaart er nu in te houden. Eerst hees ik het, maar het wilde niet vol komen omdat de wind meer van voren inkwam zodra ik het zeil in top had. Dus haalde ik het weer neer, stopte het in de zak en gooide de zak in het achterluik. Terwijl ik dit deed, met mijn rug gebogen over het werk, veranderde de wind van richting, en toen ik me oprichtte waren de omstandigheden ideaal – voor wat? Voor een bezaanstagzeil! Ik werd wel wat nors, maar besloot het nog eens te proberen, diepte de zak op en deed de hele bewerking opnieuw. Het zeil deed wel wat goeds, maar de onzekere wind maakte het erg moeilijk voor het stuurapparaat. Van koers houden was in de verste verte geen sprake!”
♦
Die nacht om 22.15 (17 maart), vlak voor ik naar bed ging, schreef ik het requiem voor die dag in het logboek: “Terug naar vakje Een. Vijf uur lang heb ik geprobeerd het schip in evenwicht te brengen met het bezaanstagzeil op, maar het lukte niet. Het is een kwestie van trim, denk ik. Wanneer het schip het met lichte wind goed deed en daarop afgesteld was, ging het 90 graden uit zijn koers bij een harde wind. In ieder geval heb ik het op het laatst opgegeven en het zeil erbij neergegooid. Nu varen we tenminste in koers. Goedenacht.”
♦
Die nacht was ook in ander opzicht gedenkwaardig – ik sliep met mijn dagkleren uit.
De volgende dag, zaterdag 18 maart, was ik even opgewonden als een schooljongen aan het eind van het schooljaar, wachtend op het uur waarop hij de school mag verlaten. In weerwil van de onzekere wind en al mijn moeite met het bezaanstagzeil, hadden we de vorige dag geen slechte afstand gemaakt, namelijk 163 mijl, zodat er nog 302 mijl overbleef tot de ‘oude boeman’. Ik rekende uit dat ik nog maar honderd mijl van Noir Eiland af was, buiten Straat Cockburn, waar Joshua Slocum zijn grote avontuur had met de Melkweg.*
≡ De Melkweg is de naam die men gaf aan een
groep rotsen en rotsachtige eilanden bij Tierra del Fuego
(Vuurland), noordwest van Kaap Hoorn. Joshua Slocum werd in maart
1896 op de eerste solozeilreis rond Kaap Hoorn in zijn sloep
Spray teruggedreven naar de Kaap door een woedende storm,
nadat hij door Straat Magelhaes de Stille Oceaan had bereikt. Hij
had een angstige nacht te midden van de rotsen en de branding van
de Melkweg. In zijn boek Sailing alone round the World
beschrijft hij dit als volgt: “Dit was het grootste zeeavontuur van
mijn leven. God weet hoe mijn schip ontkwam. De grote natuurkenner
en filosoof Darwin zag dit zeegezicht vanaf het dek van de
Beagle en schreef in zijn journaal:
‘Iedere landrot die deze Melkweg zag, zou een week lang
nachtmerries hebben.’ Hij zou daaraan hebben kunnen toevoegen: ‘en
iedere zeeman ook’.”
De Diego Ramirez Eilanden, waarop ik aankoerste, waren 249 mijl voor me uit. Een zonswaarneming om mijn plaats te bepalen was hard nodig, maar de lucht was bedekt en er was niet veel kans op. In ieder geval had ik de sextant in de kajuit klaarliggen, ‘s Middags probeerde ik de radiobakens van Ushaia of Punta Arenas te vinden, die de enige hulpmiddelen konden zijn, maar het lukte niet. Vlak na zeven uur ‘s avonds probeerde ik dat nog eens en kreeg toen plotseling een peiling op Punta Arenas, maar ik hoopte dat die fout was, want die wees uit dat ik in het westelijke einde van Straat Magelhaes zou zijn! Een tweede peiling was nog erger, want nu werd ik oost van Kaap Hoorn gelokaliseerd! In ieder geval had ik de golflengte van het station Punta Arenas gevonden, die een andere was dan in de handleiding van de admiraliteit stond aangegeven. De volgende morgen zou ik het dus nog eens kunnen proberen.
Mijn journaal van die dag eindigt: “Ik heb de fout-koerswekker afgesteld om mij te waarschuwen als de richting 45° afwijkt van 80° oost. Ik moest maar proberen zoveel mogelijk slaap te krijgen, want ik geloof niet dat daar morgen veel van zal komen, met zoveel eilanden om me heen.”