De schat

Er was eens een arme boer die in vroondienst de akker van zijn landheer beploegde. Plotseling stootte hij met de ploeg zo hard tegen iets, dat deze bleef steken. Hij dacht eerst dat het een steen was, maar toen hij beter keek zag hij dat het een kist vol oud geld was. Het waren zowel zilveren als gouden munten, die men vermoedelijk vele honderden jaren geleden in tijden van oorlog in de grond had gestopt.

De boer propte zijn etenszak vol met het geld en nam het mee naar huis, want hij vond dat hij evenveel recht op de schat had als wie ook. De rechtmatige eigenaar moest immers al lang geleden, vele generaties vóór de huidige landheer, gestorven zijn. Toch was hij bang dat de landheer het geld van hem zou afnemen, wanneer hij te weten zou komen dat het op zijn land gevonden was. Daarom vertelde hij er niemand iets van, behalve zijn vrouw. Hij liet haar echter beloven, er met niemand over te praten.

Maar zij kon haar mond niet houden en moest aan een paar goede vriendinnen vertellen, hoe het kwam dat zij zo plotseling in goede doen waren gekomen. Maar aan ieder van hen vroeg zij, er verder met niemand over te praten. Uiteraard k©nden ook zij het nieuws niet voor zich houden en het duurde dan ook niet lang of het gerucht van de schat, die op het bij het landgoed behorende veld was gevonden, kwam ook de landheer zelf ter ore.

Toen deze het nieuws vernam stapte hij meteen op zijn paard en reed hij naar de boerderij van de man, die eenzaam op de heide lag. Daar was echter niemand thuis behalve de vrouw, want haar man was zojuist naar de stad vertrokken om wat geld om te wisselen. Toen de landheer de vrouw aan de tand voelde, vertelde zij hem alles wat zij wist: dat haar man een hoop oud geld op het veld had gevonden, dat hij nu echter niet thuis was en dat zij niet wist waar hij het geld bewaarde. De landheer besloot het er voor die dag bij te laten en te wachten tot hij een andere keer beiden thuis zou treffen en hun eens flink de waarheid zou kunnen vertellen.

Toen de boer thuis kwam vertelde zijn vrouw hem alles. Hij maakte haar geen enkel verwijt vanwege haar loslippigheid, maar dacht er het zijne van. De volgende dag spande hij de paarden voor de wagen en vroeg zijn vrouw, met hem mee te gaan. Zo reden zij samen naar de stad, lieten daar de rest van het oude geld wisselen en belegden het goed. Daarna kocht hij een grote hoeveelheid broodjes en vulde daarmee zijn etenszak. Hij trakteerde vervolgens zijn vrouw goed in de stad en tegen de avond stapten zij weer op de wagen en reden naar huis terug.

Het was al laat in het najaar en het regende en het waaide hard, toen zij in het donker 's avonds naar huis reden. Maar de vrouw achter in de wagen, die in de stad zo goed was getrakteerd, was vrolijk en voldaan en zat de hele weg te soezen. Nadat zij een flink eind hadden gereden, schrok zij wakker toen er plotseling een broodje op haar hoofd viel, en vervolgens één in haar schoot. Zodra zij weer was ingeslapen, vielen de broodjes opnieuw als regen uit de hemel. Dat kwam doordat haar man de broodjes zo in de lucht gooide, dat zij wel op haar moesten neerkomen.

'Maar man!' riep zij uit, Vat gebeurt er toch? Het lijkt wel alsof het broodjes regent.' 'Ja'? zei de man, 'dat doet het zeker, het is noodweer!' Even later passeerden zij het huis van de landeigenaar en juist toen zij daar voorbij reden, werd de vrouw gewekt door het gebalk van een ezel. 'Wat is dat nou weer?' vroeg zij en zij voelde zich niet op haar gemak. 'Ja, dat is iets waarover eigenlijk niet gesproken mag worden', antwoordde de man, 'ik wil jou echter niet de waarheid onthouden en kan niet tegen jou liegen. Het was de duivel, die de landheer geld heeft geleend en nu met hem afrekent, omdat hij hem de rente niet wil betalen. Hij slaat hem met de zweep, tot hij huilt.' 'Jakkes!' zei de vrouw huiverend, 'laten we zorgen dat we hier gauw weg komen!' Toen sloeg de man met de zweep op de paarden in en zij kwamen heelhuids thuis.

Toen zij thuis waren, zei de man: 'Luister vrouw, het was niet veel goeds wat ik vandaag in de stad heb gehoord. De vijand is ons land binnengevallen en zal vannacht nog hier zijn. Daarom moet jij je in de aardappelkelder verstoppen, opdat jou niets zal overkomen. Ik echter zal hier blijven en ons eigendom zo goed beschermen als ik maar kan.

Nadat hij dit gezegd had, bracht hij haar naar de kelder, pakte zijn buks, liep het erf op en begon te roepen en te schieten. Het waren weliswaar slechts losse flodders, maar de schoten maakten toch een heidens kabaal. En zo ging het de hele nacht door, tot hij tegen de ochtend zijn vrouw uit de aardappelkelder haalde en tegen haar zei: 'We hebben het gered. De meeste vijanden heb ik overhoop geschoten, en de anderen sloegen uiteindelijk op de vlucht en namen hun dode kameraden mee.' 'Goddank', zei de vrouw, 'het is goed afgelopen. Maar ik heb de hele nacht doodsangsten uitgestaan!' Daarop ging zij naar bed en sliep na de schrik flink uit.

Een paar dagen later kwam de landheer op zijn paard aangereden. Hij trof de man voor zijn huis aan en vroeg hem: 'Hoe zit het eigenlijk met de schat die je op mijn land hebt gevonden?' Tja, daar wist de man niets van. 'Apekool', riep de landheer uit, 'ontken het maar niet, je vrouw heeft het mij zelf verteld. Ik heb alles uit haar eigen mond gehoord.' 'Tja', antwoordde de man en wees op zijn voorhoofd, 'mijn vrouw heeft ze daarboven soms niet allemaal op een rijtje. Je moet niet alles geloven wat zij zegt.'

Toen riep de landheer de vrouw erbij en vroeg of het klopte wat zij had gezegd, dat haar man op het land een hoop geld had gevonden. 'Ja natuurlijk', antwoordde de vrouw, 'ik ben zelf meegegaan naar de stad om het te wisselen.' 'Wanneer was dat?' vroeg de landheer. 'Ja, dat was toen het zulk noodweer was en toen het broodjes regende.' 'Ach, praat geen onzin!' riep de landheer, 'zeg op, wanneer was het precies?' 'Het was op de dag voor de grote slag die op het veld plaatsvond nadat de vijand het land was binnengevallen', antwoordde de vrouw. 'Wat, veldslag en vijanden?!' riep de landheer, 'dat mens is gek. Ik vraag je nog één keer: wanneer zijn jullie in de stad geweest om het geld te wisselen?'

Toen begon de vrouw te huilen. En hoezeer zij zich er ook tegen verzette, ze kon het niet voor zich houden: 'Het was op dezelfde dag', zei zij, 'toen de duivel 's avonds met u afrekende en u met een zweep de tuin uit sloeg.' 'Wat zeg je daar?' schreeuwde de landheer, 'het wordt tijd dat de duivel met jou afrekent en je er met de zweep van langs geeft voor de onzin die je uitkraamt!'

Daarna sloeg hij haar met de zweep het huis in, sprong met een zwaai te paard en ging zijns weegs. En van toen af aan vroeg hij nooit meer naar de schat. En de boer? Die kocht een grote boerderij in een andere streek en leefde daar gelukkig en tevreden met zijn vrouw. Hoewel zij zich er niet van bewust was, betekende zij alles voor hem.