Het verhaal van de dief en de vrouw

Een zeer gewiekste dief had zich de gewoonte aangemeten ver van andere dieven te blijven, om te voorkomen dat hij ooit met hen zou worden verwisseld. Hij stal ook nooit in de buurt waar hij woonde. Hij oefende zijn handwerk zo in het verborgene uit, dat niemand ook maar de geringste verdenking tegen hem koesterde. Op een nacht drong hij het huis binnen van een man die hij voor rijk hield, maar die in werkelijkheid straatarm was. Omdat hij niets van zijn gading vond en hij zich vast had voorgenomen om die nacht met een goede vangst thuis te komen, maakte hij in zijn woede de man, die naast zijn vrouw lag te slapen, wakker en eiste van hem dat hij hem zijn verborgen schatten zou laten zien.

Maar de man had helemaal geen verborgen schatten. De dief geloofde hem echter niet en dreigde hem met een pak slaag, waardoor de man doodsbang werd en riep: 'Ik zweer je, dat ik mijn vrouw zal verstoten, als ik niet de waarheid spreek.'

'Wat?' zei de vrouw, 'is de schat in het zijkamertje jou meer waard dan je eigen vrouw?'

Zij spoorde de dief aan haar man flink af te ranselen, opdat hij hem de schat zou laten zien. De dief sloeg er net zolang op los, totdat de man de deur van het zijkamertje open maakte. Daarna stortten de beide mannen zich naar binnen om de schat eruit te halen. Toen de dief in het zijkamertje was, gooide de vrouw snel de deur, die gelukkig zeer stevig was, achter hem dicht en deed hem op slot. Daarna schreeuwde zij tegen de dief: 'Lelijke boef! Je bent er gloeiend bij. Ik zal de politie en de gerechtsdienaren waarschuwen, opdat zij je in je kraag pakken. Je zult het er vast niet levend vanaf brengen!'

Toen sprak de dief tot haar: 'Laat me vrij, dan zal ik naar huis gaan.'

'Je bent een man', riep zij hem toe, 'en ik maar een zwakke vrouw. Je hebt een mes in je hand, en ik ben bang voor je.'

'Hier heb je het mes', riep hij, terwijl hij het onder de deur door schoof.

Nu zij het mes had, en dus niet meer hoefde te vrezen voor het leven van haar man, riep zij haar man, die zich ook in het zijkamertje bevond, toe: 'Je bent een vent van niks. Heb je geen handen aan je lijf? Zet hem toch jouw aframmeling betaald en geef hem van katoen. En als hij het waagt ook maar een vinger naar je uit te steken, dan schreeuw ik de hele buurt bij elkaar.'

Toen begon de man op de dief te schelden en hem met een knoestige stok af te ranselen. De dief riep de vrouw om hulp en smeekte haar de deur open te maken. Maar zij riep hem toe: 'Wacht maar, het wordt nog veel erger.'

Daarna vroeg zij aan haar man, die er ondertussen flink op los sloeg: 'Hoeveel zijn wij de huisbaas nog schuldig? Wij hebben niets, en wij zullen wel heel wat bij hem in het krijt staan.'

Bij deze woorden was de man opgehouden de dief te slaan. En de dief informeerde, om maar weg te komen, hoe hoog de huurschuld was. De man dacht, dat het wel eens om tachtig drachmen zou kunnen gaan. 'Die krijg je van mij', riep de dief, 'maar laat mij dan gaan.'

'Manlief', ging de vrouw verder, 'hoeveel zijn wij eigenlijk de bakker schuldig en de groenteboer?'

'Ook dat zal ik betalen! Om hoeveel gaat het?' riep de dief.

'Honderdtwintig drachmen', sprak de man.

'Dat is tweehonderd drachmen, laat me nu gaan.'

'Ach manlief', ging zij verder, 'onze lieve dochter is al groot; wij zullen haar binnenkort moeten uithuwelijken en een bruidsschat moeten meegeven.'

'Hoeveel heb je daarvoor nodig?'

'Honderd drachmen, op z'n minst.'

'Dat is bij elkaar dan driehonderd drachmen.'

'Ach manlief', onderbrak de vrouw hem, 'als onze dochter getrouwd is, moet zij geld hebben om in de winter kolen, hout en andere benodigdheden te kopen.'

'Al goed, wat denk je daarvoor nodig te hebben?'

'Honderd drachmen', antwoordde zij.

'Dan ben ik jullie nu vierhonderd drachmen schuldig.'

'Ach, beste dief', riep de vrouw, 'mijn man heeft kapitaal nodig om spullen te kopen en een winkel te openen.'

'Hoeveel is dat bij elkaar?' vroeg de dief.

'Honderd drachmen', was het antwoord.

'Ik zal mijn vrouw driemaal verstoten', zwoer de dief, 'als ik nog méér bezit. Dat is alles wat ik in twintig jaar bij elkaar heb gespaard. Laat me toch vrij; ik zal jullie alles geven wat ik heb!'

'Dwaas die je bent!' riep zij uit, 'dacht je dat ik je zomaar zou laten gaan? Wat koop ik voor je praatjes! Geef mij een schuldbekentenis.' Hierop riep zij haar dochter en vroeg haar en haar man, de deur goed te bewaken tot zij terug zou komen. Zij zelf ging naar de vrouw van de dief, bracht haar op de hoogte van de situatie waarin haar man verzeild was geraakt en vertelde dat zij hem voor minder dan zevenhonderd drachmen niet zouden laten gaan. Daarna overhandigde zij de vrouw de schuldbekentenis en de vrouw van de dief betaalde de verlangde som.

Zij nam de zevenhonderd drachmen in ontvangst en ging naar haar huis terug. Toen zij daar bij het aanbreken van de dag aankwam, schonk zij de dief meteen de vrijheid. 'Beste vriend', riep zij hem bij het weggaan toe, 'wanneer zien wij je weer eens terug, om de schat te halen?'

'Schuldenmaakster', beet hij haar toe, 'zoek maar een ander slachtoffer als je weer eens zevenhonderd drachmen nodig hebt om je schulden te betalen en de zaakjes voor je familie in orde te brengen.'

Hierop maakte hij zich uit de voeten en hij was blij dat hij weer een vrij man was.