De verraderlijke bediende

Er was eens een zeer rijke en daarbij uiterst edelmoedige heer, een waar weldoener van de mensheid. Wie bij hem om hulp aanklopte, werd nooit afgewezen. Hij deed niets liever dan nooddruftigen en armen helpen. Erfgenamen, voor wie hij rijkdommen had kunnen vergaren, had hij niet en daarom besteedde hij al zijn geld aan liefdadigheid. Een van die liefdadigheden, en zeker niet de minste, was dat hij over de brede en snelstromende rivier, die niet ver van zijn kasteel lag en die voor de mensen een natuurlijke hindernis vormde, voor veel geld een mooie, vaste brug liet bouwen. Hij had duidelijk plezier in de bouw en ging er vaak heen om te zien of alles naar wens verliep en om de werkmannen een hart onder de riem te steken. Toen de brug klaar was, stuurde hij er een bediende heen om te luisteren naar wat de gebruikers van de brug over de opdrachtgever zouden zeggen en hem hiervan verslag te doen.

De bediende ging op de brug staan en luisterde naar wat de voorbijgangers zeiden. Sommigen noemden zijn meester een dwaas, omdat hij zoveel geld had gestoken in iets dat hem zelf geen voordeel zou brengen. De meesten echter prezen hem, omdat hij door het bouwen van de brug de bevolking zo'n grote dienst had bewezen. Na een poosje kwamen er twee eerbiedwaardige grijsaards aan. Zij hadden lange, witte baarden en droegen pelgrimskleren. Een van de twee zei: 'Iemand die zo'n belangrijk deel van zijn vermogen heeft opgeofferd om zijn medemensen een dienst te bewijzen moet wel een heel nobel man zijn!' 'Voorwaar', sprak de ander, 'de bouwer van deze brug verdient een grote beloning voor zijn werk!' 'Hoe zouden wij hem naar verdienste kunnen belonen?' vroeg de eerste. 'Moge zijn vrouw een zoon ter wereld brengen, die bovennatuurlijke krachten bezit en wiens wensen allemaal in vervulling gaan!' antwoordde de tweede. En met deze woorden trokken zij verder.

De bediende, die het tweegesprek had gehoord, was hogelijk verbaasd. En omdat hij een slechte inborst had, begon hij zich meteen af te vragen hoe hij daarmee, ten koste van zijn meester, zijn voordeel zou kunnen doen. Toen hij thuis kwam, deed hij zijn meester verslag van hetgeen hij gehoord had. Hij nam daarbij echter de vrijheid de woorden van de pelgrims op een afschuwelijke manier te verdraaien. Hij vertelde namelijk dat de twee eerbiedwaardige grijsaards het hadden betreurd, dat een zo nobel weldoener der mensheid door zo'n vreselijk onheil zou worden getroffen. Want zijn gemalin zou een zoon ter wereld brengen, die zij spoedig na de geboorte zou doden en opeten. Toen de goede heer dit hoorde was hij buitengewoon bedroefd. En hij toonde dan ook geen enkel teken van vreugde toen zijn lieftallige gemalin hem enige tijd later vertelde dat, zo God het wilde, hun beider wens in vervulling zou gaan en dat zij een erfgenaam zouden krijgen.

De lieftallige vrouw beviel inderdaad van een zoontje. En hoewel de vader dolgelukkig was, wierp de boze voorspelling toch voortdurend een schaduw over zijn vreugde. Want nu een deel van de voorspelling, namelijk dat hem een erfgenaam geboren zou worden, was uitgekomen, moest hij stellig ook rekenen op de vervulling van het andere deel. Intussen wachtte de verraderlijke bediende een gunstige gelegenheid af om zijn boze plan uit te voeren. Op een dag, toen de tijd hem rijp leek, sloop hij 's avonds stilletjes het vertrek van zijn meesteres binnen. Hij wist, dat zij reeds in een diepe slaap was. Hij pakte het kind, dat naast zijn moeder in een wieg lag en bracht het naar zijn vrouw, die op straat op hem stond te wachten. Daarna keerde hij terug, ving op de binnenplaats een haan, sneed met een keukenmes zijn kop eraf en smeerde zijn bloed op de lege wieg en op het bed van de moeder. Het mes legde hij in de wieg. Nadat hij dit gedaan had, haastte hij zich naar zijn vrouw en beiden trokken met het gestolen kind de wijde wereld in.

Toen de heer de volgende morgen het vertrek van zijn nog slapende gemalin betrad, zag hij tot zijn ontzetting de lege wieg en de bloedsporen van de vermeende gruweldaad. Hij dacht dat het tweede deel van de boze voorspelling in vervulling was gegaan en was buiten zichzelf van woede en verdriet. Omdat hij zijn gemalin voor de schuldige hield, doorboorde hij de slapende vrouw met zijn zwaard. Zij was op slag dood. Hij had dit echter nog maar nauwelijks gedaan, of zijn woede bekoelde. En toen hij alles begon te overdenken voelde hij berouw. Want hij had zeer veel van zijn vrouw gehouden en zonder haar had het leven geen zin meer. Hij betreurde zijn misstap diep en plotseling maakte de wanhoop zich van hem meester. Hij stormde als een waanzinnige het kasteel uit en niemand hoorde ooit meer iets van hem. Toen daarna de overige bedienden hun meesteres dood aantroffen en hun meester in geen velden of wegen te bekennen was, pakten zij haastig alles van waarde in het kasteel bijeen en gingen elk huns weegs. Het kasteel stond leeg en verviel langzaam tot een ruïne.

Intussen had de trouweloze bediende met zijn vrouw het gestolen kind naar een ver land gebracht. En terwijl het kind opgroeide en langzaam de leeftijd des onderscheids bereikte, drong de bediende als vermeende vader er bij de knaap op aan, nu eens dit dan weer dat te wensen, waarbij hij geweld niet schuwde. En al zijn wensen gingen in vervulling. Op deze manier vergaarde de verrader grote rijkdommen en leefde hij in pracht en praal. Zijn vrouw echter, die niet van zijn geheim op de hoogte was, begreep maar niet waar haar man dat allemaal vandaan haalde en drong er vaak bij hem op aan het haar te vertellen. Lange tijd weigerde hij, maar uiteindelijk wist zij hem zover te krijgen dat hij haar alles toevertrouwde.

Dit hoorde toevallig de achter de deur luisterende knaap, die inmiddels al twaalf jaar was. Zo kwam hij te weten wat zijn afkomst was en welke wonderlijke gave hij bezat. Groot was zijn vreugde over het feit dat zijn vader een ander was dan degene die hem zo vaak aan het hoofd had gezeurd en had lastig gevallen. De jongen besloot hem zijn gerechte straf te geven. Door middel van zijn gave, die al zijn wensen in vervulling deed gaan, veranderde hij de trouweloze bediende in een zwarte hond en trok met hem de wereld in, om het kasteel van zijn vader te zoeken.

Lang zwierf hij rond, zonder dat hij iets te weten kwam over zijn geboorteplaats. Het kwam niet bij hem op, dat hij alleen maar hoefde te wensen, zijn doel te bereiken. Maar hij bedacht de volgende list: in elke herberg waar hij at of overnachtte, liet hij zijn hond in plaats van eten, zaagsel voorschotelen. En als de waard hem vroeg waarom de hond zaagsel moest eten, gaf hij als antwoord:

'Als een moeder haar kind kan opeten,

dan kan een hond ook zaagsel vreten.'

Na vele omzwervingen kwam hij uiteindelijk bij een brede en snelstromende rivier, waarover een prachtige brug voerde. Bij de brug stond een pas gebouwde herberg, waar de knaap uitgeput halt hield. Hij liet zich daar een overvloedig maal bereiden, maar vroeg voor zijn hond zaagsel. En toen de waard zich erover verbaasde dat de hond zaagsel moest eten, gaf hij zoals gewoonlijk als antwoord:

'Als een moeder haar kind kan opeten,

dan kan een hond ook zaagsel vreten.'

'Daar zeg je me wat', zei de waard, 'het gebeurde twaalf jaar geleden niet ver hiervandaan in een kasteel, dat een moeder haar kind opat, waarop haar man in woede ontstak en haar vermoordde en daarna verdween, zonder dat iemand weet waarheen. Ik was destijds bediende in het kasteel en iedereen was geschokt over het voorval. De moeder werd vanwege haar daad in niet-gewijde aarde begraven; maar wat kon het ongelukkige schepsel er aan doen, het was immers al vóór de geboorte van het kind voorspeld!'

Het hart van de knaap begon sneller te kloppen toen hij dit hoorde, want hij begreep dat hier zijn wieg had gestaan. Hij liet zich naar het graf van zijn moeder brengen, knielde daar neer en vergoot bittere tranen. 'Oh, was je nog maar in leven, arme moeder, die ik nooit heb mogen kennen en die zo onschuldig heeft geleden!' sprak hij met een brok in de keel. En zie, daar opende zich de aarde en uit het graf stapte een lieftallige vrouwengestalte, drukte de knaap aan haar borst en noemde hem zoon. De knaap had, zonder het te weten, door de uitgesproken wens zijn moeder tot leven gewekt. Even werd het hem allemaal te veel, maar al snel vermande hij zich, sloeg teder zijn armen om zijn moeder heen en voelde zich gelukkiger dan ooit tevoren.'Was ook vader maar hier om dit gelukzalig moment met ons te delen!' riep hij uit. En meteen stond daar een man, rijzig van gestalte en met een vriendelijk voorkomen. Alleen lag op zijn gezicht een schaduw van zwaarmoedigheid. Het was de vader van de knaap, die zijn kind dood had gewaand en uit verdriet over de gepleegde moord had rondgedoold, zonder rust te vinden. Nu werd alles hem duidelijk. En hun geluk kende geen grenzen. Zij keerden terug naar hun kasteel, dat door de wensen van de zoon snel in zijn oude staat werd gebracht, en begonnen een nieuw leven te leiden. De verraderlijke bediende werd door de zoon weer in een mens veranderd, waarna hij krachtens een gerechtelijk vonnis door paarden werd gevierendeeld.

De vader werd weer een weldoener der mensheid, tot hij na vele jaren een natuurlijke dood stierf. De zoon gebruikte naar het voorbeeld van zijn nobele vader zijn gave slechts om anderen te helpen, en hij leefde na zijn dood dan ook nog lang voort in de harten van de mensen.