De gestolen schat

Een oude graaf voelde zijn einde naderen en liet de geestelijke uit het dichtstbijzijnde dorp komen om te biechten. Toen deze was gekomen vroeg de graaf, die geen erfgenamen had, hem wat hij met zijn geld moest doen: of hij het aan de kerk moest schenken of er een andere bestemming aan moest geven. De geestelijke raadde hem aan het geld, waarmee hij zo lang had geleefd, met zich mee het graf in te nemen. De graaf stemde hiermee in. Hij liet het geld in een doodkist leggen, waarin hij zelf wilde sterven, ging daarna op het geld liggen en stierf. Toen de mannen de kist naar buiten droegen, verbaasden zij zich erover dat de graaf zo zwaar was. Hij werd bijgezet in het keldergewelf van de kerk. De volgende nacht werd de koster gewekt door een raadselachtig figuur, die hem gebood de sleutels van de kerk te pakken en mee te komen. Toen zij beiden even later voor de kerkdeur stonden, griste de persoon de koster de sleutels uit zijn hand en opende de deur. Zij liepen naar het gewelf. Toen de koster zag dat de gedaante het kelder gewelf inging en het lijk van de graaf uit de doodkist gooide, wilde hij zich uit de voeten maken. Maar de man gebood hem een zak te halen. Daarin stopte hij het geld dat hij uit de doodkist had genomen, gaf de zak aan de koster en zei: 'Als iemand je vraagt hoe je aan het geld bent gekomen, dan zeg je: van iemand, die het aan mij gegeven heeft.' Daarop verdween de geheimzinnige figuur. De koster verstopte de zak bij hem thuis achter de kachel en ging weer slapen. Even later werd hij weer gewekt, ditmaal door de geestelijke. Deze vroeg de sleutels van de kerk omdat hij, naar hij zei, een zieke moest bezoeken. Toen de koster vroeg of hij mee moest gaan, antwoordde de geestelijke dat dat niet nodig was. De koster ging terug naar bed, en de geestelijke ging het keldergewelf in om het geld te halen. Hij opende de doodkist, maar groot was zijn verbazing, toen hij daar geen geld meer aantrof. De volgende morgen liet hij de politie weten, dat de gestorven graaf hem tijdens de biecht had gezegd dat hij al zijn geld mee het graf in wilde nemen. De politie onderzocht de doodkist, maar vond geen geld. Vervolgens doorzocht men de huizen in de buurt, en vond men het geld bij de koster. Hoewel deze beweerde dat hij het geld niet had gestolen maar van iemand had gekregen, werd hij toch naar de gevangenis gebracht en enige tijd later ter dood veroordeeld. Vlak voordat het vonnis zou worden voltrokken, verscheen voor de rechtbank een rijtuig waaruit een voornaam heer stapte. Deze liep naar de rechter toe en zei: 'De koster heeft de diefstal niet gepleegd, want ik ben degene die hem het geld heeft gegeven. De schuldige zal ik echter straffen.'

Hij greep de geestelijke, die als getuige aanwezig was, en duwde hem het rijtuig in. Vervolgens verdween het rijtuig en werd nooit meer gezien.