Slimme Martin

Er was eens een arme vader die drie zoons had. Een daarvan was schoenmaker en werd slimme Martin genoemd, de andere was wever en de derde kleermaker. Nadat zij allemaal hun leertijd hadden volbracht, stuurde hun vader hen de wijde wereld in. Hij gaf ieder van hen een mooi bestek, opdat zij onderweg, wanneer men hun iets te eten zou geven, niet met vreemde lepels en met vreemde messen en vorken hoefden te eten, maar hun eigen couvert zouden hebben. Verder kon hij hun, behalve zijn zegen, niets meegeven.

In een herberg, waar de broers onderweg stopten om iets te gebruiken, besloten zij dat elk van hen van daar af zijn eigen weg zou gaan, maar dat zij elkaar vijf jaar later op dezelfde dag en in dezelfde herberg weer zouden treffen. Nadat zij deze afspraak hadden gemaakt, namen zij afscheid van elkaar en ging ieder zijns weegs.

Slimme Martin kwam na een tijdje bij een brug. Daar hoorde hij een klokje luiden. Hij keek om zich heen, maar zag geen mens en hij dacht bij zichzelf: 'Hoe kan een klok uit zichzelf luiden?' Hij wilde net een kijkje onder de brug nemen, toen er een man op hem af stapte, die aan hem vroeg: 'Wie ben jij en wat zoek je hier?' Slimme Martin antwoordde: 'Ik ben schoenmaker en ben op zoek naar werk. Ik verwonderde me over het luiden van de klok. Maar zeg eens, wie ben jij en wat doe jij hier?' De man sprak: 'Ik ben een rover.' 'O', zei slimme Martin, 'dat vak heb ik weliswaar niet geleerd, maar ik denk dat ik daar wel aanleg voor heb. Mag ik niet bij je blijven? Ik wil ook rover worden!' De man antwoordde, dat hij voorlopig wel bij hem mocht blijven. Maar hem opnemen in de bende, dat kon alleen zijn meester doen en die was toevallig niet thuis. Slimme Martin wachtte drie dagen lang totdat de roverhoofdman terugkwam en maakte hem toen zijn wens kenbaar. De roverhoofdman sprak: 'Ik wil je wel opnemen in mijn bende, maar je moet eerst maar eens bewijzen wat je in je mars hebt.' 'Dat is goed', zei slimme Martin.

En hij ging meteen op weg, met niets anders bij zich dan het bestek dat zijn vader hem had gegeven.

Toen hij een tijdje had gelopen kwam hij in een bos. Daar zag hij een slager lopen, die een kalf met zich mee voerde. Slimme Martin dook meteen het struikgewas in en wist via een zijpaadje een voorsprong op de slager te krijgen. Hij haalde zijn bestekhouder te voorschijn, nam lepel, mes en vork eruit, gooide de houder midden op het pad en liep door. Een flink eind verder liet hij de vork vallen, en weer een eind verder het mes en de lepel samen op één plek. Daarna verstopte hij zich in het struikgewas.

Toen de slager de bestekhouder vond, bukte hij zich wel, maar dacht: 'Wat moet je met een lege houder, hij is nog versleten ook' en hij liet hem liggen. Ook de vork vond hij niet de moeite waard om op te rapen. Maar toen hij ten slotte het mes en de lepel zag liggen, die allebei heel mooi waren, raapte hij ze op en dacht: 'Had ik maar meteen alles meegenomen, dan had ik nu een prachtig bestek gehad!' en hij bond vlug zijn kalf aan een boom en liep terug om de andere spullen te halen.

Nauwelijks was hij uit het zicht verdwenen of slimme Martin sprong te voorschijn, maakte het kalf los en nam het mee het bos in. Daarbij maakte hij voortdurend loeiende geluiden. Toen de slager terugkwam en met zijn kalf verder wilde trekken, was het verdwenen. 'Het kalf zal zich wel hebben losgerukt en verdwaald zijn', dacht hij en hij liep in de richting van waar het geloei kwam.

Slimme Martin was intussen bij een vijver gekomen en had daar, terwijl hij aan één stuk door erbarmelijk loeide, het kalf geslacht en de afgehakte kop midden in de vijver geworpen. Toen de slager bij de vijver aankwam, was hij er van overtuigd dat zijn kalf het water in was gelopen en met moeite zijn kop boven kon houden. Daarom kleedde hij zich vlug uit en sprong in de vijver om het dier eruit te trekken. Terwijl hij in het water lag, pakte slimme Martin alle spullen en het geld van de slager en ook zijn eigen bestek en ging er als de wind vandoor. Hij bracht de buit naar de roverhoofdman en vertelde hem hoe hij eraan was gekomen. De roverhoofdman prees hem om de handigheid waarmee hij de proeve van bekwaamheid had afgelegd en nam slimme Martin op in zijn bende.

Slimme Martin werd algauw zo'n behendige en onverschrokken rover, dat men hem alom vreesde en de overheid naarstig jacht op hem maakte. Maar hij was veel te voorzichtig om zich te laten vangen.

Toen de vijf jaren voorbij waren wilde hij zijn broers opzoeken, zoals zij met elkaar hadden afgesproken. Hij kreeg van zijn hoofdman een rijtuig met paarden en reed naar de herberg. Daar zaten zijn twee broers al te wachten. Maar zij herkenden hem niet, tot hij zei wie hij was. Toen reageerden zij verheugd, en Martin gaf hun net zoveel te eten en te drinken als zij maar wilden.

Nu wilde het geval dat de roverhoofdman met de hele roversbende gevangen werd; alleen slimme Martin had men niet te pakken gekregen. De overheid stelde een beloning van duizend florijnen in het vooruitzicht voor degene die slimme Martin, dood of levend, zou vinden en bij de politie brengen. Dat las slimme Martin zelf op een morgen in de krant, toen hij nog bij zijn broers in de herberg was. Hij verkocht meteen zijn rijtuig met de fraaie paarden, kocht een gammele boerenwagen, laadde er een vat vol brandewijn op, trok oude kleren aan en reed zo het dorp uit, zonder dat iemand hem herkende.

Het duurde echter niet lang of hij kwam bij een brug, waar vijfentwintig huzaren naar slimme Martin stonden uit te kijken. Zodra hij de soldaten zag, deed hij alsof hij dronken was en tuimelde van de ene kant van de kar naar de andere. Daarbij zong en lalde hij en sloeg hij zijn paard. En dat bleef hij doen tot hij vlakbij de huzaren was. Toen joeg hij het paard onverwachts naar één kant van de weg, waardoor een wiel in de greppel belandde en de wagen kantelde. Hij begon luid te jammeren en probeerde de wagen weer overeind te krijgen.

Maar dat kon hij niet alleen en hij vroeg daarom aan de huzaren of zij hem wilden helpen. Die hielpen hem en zetten de wagen weer overeind. Als dank daarvoor schonk hij voor ieder van hen een groot glas brandewijn in en daarna nog één, en ten slotte zoveel zij maar wilden, tot zij allemaal stomdronken waren en geen vin meer konden verroeren. Daarna haalde Martin uit zijn hol, dat niet ver daarvandaan was, vijfentwintig monnikspijen, deed die de huzaren aan en reed hen 's nachts tot vlak voor de poort van het kasteel van de keizer. Toen deze de volgende morgen de monniken bij de poort zag en het hele verhaal hoorde, vroeg hij aan de roverhoofdman wie hem die poets had gebakken. Deze zei: 'Dat kan niemand anders dan mijn Martin geweest zijn. Daar kan geen mens tegenop!'

De keizer vroeg aan de roverhoofdman hoe men slimme Martin het beste zou kunnen vangen. De roverhoofdman antwoordde: 'Uwe Hoogheid zou een groot bal kunnen organiseren waarbij iedereen welkom is, en de vloer van de balzaal met goudstukken laten bedekken. Dan zal Martin beslist van de partij zijn. En wanneer hij het goud ziet, kan hij het zeker niet laten liggen en zal hij zich bukken en het oprapen. Daaraan kan men hem dan gemakkelijk herkennen en kan men hem in zijn kraag grijpen.'

De keizer vond dit een slim plan en hij liet meteen een bal organiseren en deed alles zo als de roverhoofdman het hem had aangeraden. Slimme Martin hoorde ook van het bal, besloot erheen te gaan en begaf zich op de avond van het bal met een bediende naar de danszaal van de keizer. Toen hij daar de goudstukken op de vloer zag liggen, dacht hij: 'Daar weet ik een veel beter plekje voor.' En toen de volgende dans afgelopen was, ging hij naar zijn bediende die buiten op hem stond te wachten en zei hem dat hij pek voor hem moest halen. Dat maakte hij warm en plakte het daarna onder zijn schoenzolen. Vervolgens ging hij weer de zaal in en danste dat het een lieve lust was. Aan het eind van iedere dans ging hij echter de zaal uit en liet zijn bediende de goudstukken, die aan het pek waren blijven kleven, eraf halen. Zo wist hij menig goudstuk uit de zaal te halen, zonder zich te verraden en zonder te worden gepakt.

Toen de keizer aan de roverhoofdman vertelde dat het plannetje mislukt was en hij hem nogmaals vroeg hoe hij slimme Martin zou kunnen vangen, zei de hoofdman: 'Uwe Hoogheid zou een toernooi kunnen organiseren en een zeer hoge prijs voor de winnaar uitloven. Slimme Martin zal dan vast en zeker de prijs winnen en Uwe Hoogheid hoeft hem dan alleen maar gevangen te laten nemen.

Daarop liet de keizer een toernooi organiseren en liet bekend maken dat hij de winnaar zijn enige dochter tot gemalin zou geven. Op de dag van het toernooi kwamen vele prinsen, graven en ridders bijeen om te strijden voor de hand van de mooie keizersdochter. Maar wat denk je: wie werd de winnaar?

De oude roverhoofdman had gelijk. Slimme Martin versloeg alle prinsen, graven en ridders en werd daarop met de keizersdochter verloofd. Maar de keizer en zijn raadsheren merkten algauw dat de man die de prijs had gewonnen niemand anders was dan slimme Martin. Daarom werd hij op bevel van de keizer vastgezet en zou hij worden terechtgesteld.

Maar hij was zo goed bij de dochter van de keizer in de smaak gevallen, dat zij tegen haar vader zei: 'Met hem wil ik trouwen en met niemand anders!' Toen moest de keizer wel toegeven en slimme Martin trouwde met zijn dochter. En later is hij ook nog keizer geworden.