Wat is de mens?

Niet ver van Seesen ligt een eenzame herberg. Ik geloof dat hij de Nieuwe Kruik heet. Neef Joecheidom kent hem wel, want die heeft er menig glas leeg gedronken. Daar was een meisje in dienst, dat trouw en rechtschapen was. Op een dag gingen de waard en zijn vrouw op reis, en het meisje bleef alleen thuis. Nu wilde het geval dat het meisje een verloofde had, die iedere avond bij haar op bezoek kwam en tot tien uur bleef. Want om klokslag tien uur duwde zij hem als een zedig meisje de deur uit en stond niet toe, dat hij nog langer bleef. De derde dag na het vertrek van de waard en zijn vrouw maakte zij het hele huis schoon. Haar verloofde wilde 's avonds weer blijven, maar bidden en smeken hielp hem niet. Zij werkte hem de deur uit en liep nog een eindje met hem mee in de richting van Seesen. Ondertussen slopen er rovers het huis binnen en gingen de pronkkamer in. Daar stonden tafels, waarvan de kleden tot op de grond hingen, en daaronder verstopten zij zich alle zes.

Nadat het meisje die dag het hele huis had schoongemaakt, had zij een ketel met water op het vuur gezet. Want zij had zich voorgenomen om zichzelf die avond eens te verwennen. Zij wilde haar hele lichaam eens lekker wassen, zoals elk net meisje dat wel eens doet, wanneer zij moederziel alleen en zonder pottenkijkers in huis is. Toen het meisje zich gewassen en afgedroogd had, wilde zij zichzelf voor de grote spiegel in de pronkkamer bekijken. Zij liep ernaartoe, maar wist niet dat de zes rovers onder de tafelkleden verborgen waren. Terwijl zij zich voor de grote spiegel stond te bewonderen, overdacht zij haar sterfelijkheid en vroeg zichzelf hardop af: 'Wat is de mens?' De zes mannen gaven geen kik. Het meisje ging de kamer weer uit, trok een warm hemd aan en ging naar bed. Toen de rovers dachten dat zij in een diepe slaap was, kwamen zij te voorschijn, pakten alles van waarde, laadden het op muildieren en gingen ervandoor. De volgende morgen kwamen mensen uit de stad de ezeldrijvers tegen, maar zij sloegen geen acht op hen. Toen zij langs het huis liepen, stond alles open en het huis was leeg. Zij vertrouwden het zaakje niet, gingen naar binnen en troffen het meisje, dat deze dagen weinig werk had, nog slapend in haar kamertje aan. Toen zij hoorde wat er gebeurd was, wilde zij zich eerst van het leven beroven. Maar zij werd door vriendelijke mensen getroost, en de waard en zijn vrouw straften het meisje niet, omdat zij altijd trouw en rechtschapen was geweest. De waard en zijn vrouw kwamen na enkele jaren het verlies weer helemaal te boven en raakten weer in goede doen.

Jaren later kwam het meisje op een dag in een andere herberg. Daar zaten rond de tafel enkele mannen te kaarten. Toen de mannen het meisje zagen, stootte een van hen zijn buurman aan en zei: 'Wat is de mens?' Daarna stootte ook deze zijn buurman aan en zei: 'Wat is de mens?' En zo ging het de hele kring rond. Het meisje herinnerde zich, dat zij dit de bewuste avond had gezegd. Toen zij thuis kwam vertelde zij alles aan haar baas. Ook hem was het meteen duidelijk dat het de rovers waren geweest die hem jaren geleden hadden bestolen en hij meldde dit bij de politie. De politiedienaren kwamen meteen, grepen de rovers en sloegen hen in de boeien. Zij moesten nu alles bekennen, ook waar hun rovershol was. En daarin bevonden zich zoveel schatten, dat de waard en zijn vrouw alles wat in die nacht gestolen was weer terugkregen. Het dienstmeisje ontving een royale beloning als bruidsschat en de rest werd aan de armen geschonken.

Wanneer de mensen bij Seesen langs de galg liepen, dan krasten de raven: 'Wat is de mens?' En de lijken van de arme-zondaars dansten daarbij in de wind.