De leeuw, de beer en de slang

Er was eens een koopman die elk half jaar voor zaken op reis ging en daarbij altijd door een bos moest. Op een dag liep niet ver voor hem de dienaar van de koning. Deze viel in een diepe kuil en kon er niet meer op eigen kracht uit komen. Toen de koopman bij de kuil aankwam, draaide hij een touw, liet dat neer en trok een zware last omhoog. Maar wat schrok hij, toen bleek dat hij in plaats van de dienaar een leeuw omhoog had getrokken. Die zei tegen hem: 'Dankjewel. Hier heb je wat geld, omdat je mij bevrijd hebt. Ik heb heel lang daar beneden gezeten. Maar degene, voor wie je het touw hebt gemaakt, verdient het niet omhoog getrokken te worden.'

De koopman liet echter zijn touw nogmaals neer en trok weer iets zwaars omhoog. Ook ditmaal was het niet de dienaar van de koning. Nu was het een beer. Die bedankte eveneens, gaf hem geld en zei: 'De leeuw was mijn naaste buur. Maar degene, voor wie je het touw hebt gemaakt, is het niet waard dat je hem omhoog trekt.' Toen de koopman voor de derde keer zijn touw neerliet, trok hij een slang omhoog. Ook die gaf hem geld en zei dat degene, voor wie hij het touw had gedraaid het niet verdiende omhoog getrokken te worden. Toch liet hij zijn touw voor de vierde keer in de dieren-kuil neer en bracht hij ten slotte de dienaar naar boven.

Toen deze al het geld zag, nam hij het goddeloze besluit, zijn redder te verraden. Hij stapte meteen naar de rechter en vertelde dat de koopman verscheidene mensen, die vermist waren, had vermoord en beroofd en zo aan het vele geld was gekomen. De waarheid was echter, dat de dienaar zelf die mensen had vermoord en beroofd. Omdat de rechter de koopman voor de moordenaar hield, werd hij voor straf gevild en werd zijn huid aan een eik gehangen. Daarna werd hij met touwen aan de boom vastgebonden en moest op deze wijze jammerlijk aan zijn einde komen. Toen kwamen echter de leeuw en de beer, die hij bevrijd had, naar hem toe. Zij knaagden de touwen kapot, brachten hem naar hun hol en verzorgden hem daar totdat hij genezen was. Toen hij wegging, gaven zij hem weer geld en staken hem in de kleren. Maar toen de rechter zag dat hij was ontkomen en in leven was gebleven, werd hij voor de tweede keer gevangengenomen en werd hij opgesloten in een toren.

Daar bezocht de slang hem en zei: 'Ik zie dat nu ook jij in nood verkeert.' 'Ja', sprak hij, 'ik weet niet hoe ik hier uit moet komen!' Toen zei de slang: 'Maak je maar geen zorgen. Ik heb zojuist de dochter van de koning in haar voorhoofd gebeten en er is niemand die haar kan helpen. Hier is echter een kruid; als je daarmee over haar voorhoofd strijkt, zal zij na drie uren genezen zijn.'

Toen liet de koopman door de gevangenbewaarder tegen de koning zeggen, dat hij een probaat middel tegen de slangebeet had. Hij werd onmiddellijk naar de prinses gebracht en druppelde het sap van de geneeskrachtige plant over haar voorhoofd. Drie uur later was de koningsdochter weer fris en gezond. En de koning, die haar reeds had opgegeven, was zo verheugd, dat hij zijn ring van zijn vinger schoof, hem aan de koopman gaf en zei: 'Ik ben oud en draag mijn kroon graag aan jou over. Want de dochter, die je mij hebt teruggegeven, is mij veel meer waard dan een heel koninkrijk.' Zo is de koopman nog koning geworden.