De drie handwerksgezellen

Er zaten eens drie handwerksgezellen stil en somber in een herberg voor zich uit te kijken, want zij konden geen werk vinden en hadden nog maar vijf stuivers met elkaar te verteren. Terwijl zij daar zo zaten, stapte er een onbekende heer naar hen toe en vroeg, waarom zij toch zo terneergeslagen waren. Zij vertelden de man van hun penibele situatie, dat hun geld op was en dat zij zonder werk zaten. 'O, maar daarom hoeven jullie niet zo bedroefd te zijn', sprak de vreemdeling, daar weet ik wel raad op. Als jullie willen doen wat ik zeg, zal jullie beurs altijd gevuld zijn.' Zij vroegen wat hij van hen verlangde, en de vreemdeling zei: 'Wat men jullie ook vraagt, je mag nooit iets anders zeggen dan het volgende: de eerste van jullie moet op iedere vraag antwoorden: "Wij alle drie! ", de tweede: "Om het geld", en de derde: "Zo is het precies!" En dat moet ook altijd in die volgorde. Als jullie je hieraan houden, zullen jullie nooit meer zonder geld zitten.'

De handwerksgezellen keken elkaar schuin aan. Zij durfden er eigenlijk niet op in te gaan, omdat zij het zaakje niet vertrouwden. Maar toen de vreemdeling hun verzekerde dat zij niets te vrezen hadden, beloofden zij hem te doen wat hij gezegd had. Zij vonden het zelfs goed dat hij bij hen in een ader sneed, waarna elk van hen de belofte met zijn eigen bloed ondertekende. Daarop verdween de man.

De drie handwerksgezellen hadden echter, nadat zij met hun bloed hadden ondertekend, hun spraak verloren en konden niets anders meer uitbrengen dan de woorden: 'Wij alle drie', wat de eerste zei, waarna de tweede vervolgde: 'Om het geld!' en de derde eraan toevoegde: 'Zo is het precies!' Terstond merkten zij, dat hun zakken vol geld waren. Daarom bezochten zij voortaan alleen maar de duurste herbergen, lieten zich het eten en drinken goed smaken en gaven, zoals het voorname heren betaamt, ruime fooien.

Zo kwamen zij op een dag in een voorname herberg en gingen aan de tafel zitten. Toen de waard hun vroeg of zij iets wilden drinken, antwoordde de eerste: 'Wij alle drie!' 'Ja', zei de waard, 'dat dacht ik wel!' 'Om het geld!' sprak de tweede. 'Natuurlijk', zei de waard, 'voor niets gaat de zon op.'

'Zo is het precies!' voegde de derde handwerksgezel eraan toe. 'Daar zijn we het dan over eens!' sprak de waard lachend, ging weg en haalde voor elk van hen een beker wijn. Toen zij de wijn op hadden, vroeg de waard of zij misschien ook iets wilden eten. 'Wij alle drie!' antwoordde de eerste. 'Om het geld!' sprak de tweede en de derde zei: 'Zo is het precies!' De waard keek hen met grote ogen aan, en ook de gasten die het gesprek hoorden verwonderden zich over die rare snuiters, die steeds dezelfde antwoorden gaven en verder"boe noch bah zeiden.

In dezelfde herberg overnachtte echter ook een rijke koopman, die veel geld bij zich had en in de kamer naast die van de handwerksgezellen sliep. Rond middernacht hoorden de drie mannen een geluid in de aangrenzende kamer en een geschreeuw, dat echter meteen verstomde. Daarna hoorden zij heel duidelijk de stem van de waard, die opdracht gaf de geldzakken weg te dragen. Zij konden zich wel voorstellen wat er daar gebeurd was, maar bleven verstijfd van angst liggen. Toen de dag aanbrak en iedereen opstond, betrad de waard de kamer van de koopman en schreeuwde: 'Moordenaars!, Moordenaars!' Daarna stapte hij naar de rechter en vertelde hem, dat er 's nachts in zijn herberg een koopman was vermoord en dat hij ernstige verdenking koesterde tegen drie handwerksgezellen, die in de aangrenzende kamer hadden geslapen.

Toen de rechter erbij kwam en de koopman badend in zijn bloed aantrof, nam hij meteen de drie handwerksgezellen gevangen en vroeg hun, of zij de man vermoord hadden. 'Wij alle drie!' antwoordde de eerste. 'Om het geld!' zei de tweede en de derde: 'Zo is het precies!' 'Wat een schurken zijn jullie!' riep de rechter en gaf opdracht hen weg te leiden. En omdat men in hun zakken veel meer geld aantrof dan het handwerksgezellen betaamt, en zij ronduit toegaven dat zij de moord hadden gepleegd, werden zij ter dood veroordeeld en naar het schavot gebracht. Maar toen zij op het punt stonden om te worden onthoofd, riep een onzichtbare stem: 'Stop!' En opeens merkten de handwerksgezellen dat zij weer konden spreken. Zij vertelden nu hoe het hun vergaan was en dat zij op alle vragen niets anders dan de drie antwoorden hadden kunnen geven. Ook lieten zij de rechter weten, dat de waard zelf de koopman had omgebracht en diens geldzakken had gestolen.

Daarop werd de waard vastgezet, en toen men de geldzakken met de naam van de vermoorde koopman bij hem vond, was het duidelijk dat hij de schuldige was en kreeg hij zijn gerechte straf. De drie handwerksgezellen trokken na de angstige uurtjes die zij hadden doorstaan vrolijk verder en hadden voor hun hele leven lang geld genoeg.