De koning van Papierland en van Kommerland

Er was eens een vrolijke student die van de universiteit werd verwijderd, omdat hij zijn jeugdige overmoed te veel de vrije teugel liet. Zijn boeken en alles wat zijn toch al arme ouders hem hadden meegegeven toen hij naar de universiteit ging waren al lang verkocht. Zo trok hij op een gure dag in een dunne fluwelen wambuis en met een kleine studentenmuts op zijn hoofd de wijde wereld in. Nadat hij een tijdje gelopen had, kwam hij in een bos. Daar kreeg hij het koud en de nacht viel, maar hij wist niet waar hij zijn hoofd te ruste moest leggen. Toen zag hij opeens in het bos een huisje staan. In de deuropening stond een oude heks, die de jongeman naderbij wenkte. Hij ging met haar mee het huisje in, waar zij hem een bed aanwees. De student sliep de hele nacht door en stond de volgende morgen verkwikt op om verder te trekken. Maar de oude heks wilde hem niet met lege handen laten gaan en gaf hem een mantel, die hem onzichtbaar maakte zodra hij hem omsloeg, een ring, die hem alwetend maakte als hij hem aan zijn vinger schoof, en een alruinwortel, met behulp waarvan alle deuren open gingen.

Nadat de student de wortel in zijn zak had gestoken, sloeg de heks hem de mantel om en zei: 'Het kan geen kwaad, als je meteen al onzichtbaar bent. Bovendien houdt hij je tijdens de reis lekker warm. In die dunne wambuis zou je nog omkomen van de kou.'

Vanaf dat moment kon de student aan niets anders meer denken dan aan de grappen die hij met zijn nieuw verworven bezittingen zou kunnen uithalen. Hij ging onmiddellijk op weg naar de stad waar de koning woonde en liep regelrecht naar de schatkamer. Daar haalde hij de alruinwortel te voorschijn, en meteen sprong de deur open en sloot zich weer toen hij binnen was. En omdat hij zijn mantel om had, waardoor niemand hem zag, merkte zelfs de schildwacht voor de schatkamer niet, dat de deur open ging. Zo haalde de student op klaarlichte dag zoveel geld uit de schatkamer als hij maar dragen kon. En vanaf toen ging hij er iedere dag naar toe om zijn zakken te vullen, en leefde hij als een zeer voornaam heer in de residentie. En als hij zijn mantel niet om had, tooide hij zich met prachtige kleren. Vaak echter liep hij midden op de dag in zijn mantel onzichtbaar over straat en wierp de vrouwen dan zulke vrijpostige blikken toe, dat hun mannen hem vast en zeker uit jaloezie zouden hebben doodgeslagen, als zij het hadden geweten. Maar daar bleef het niet bij. Op een dag sloop hij in zijn mantel naar de koning en beroofde hem van zijn kroon en sabel, zonder dat deze het merkte, want hij zag hem immers niet.

Natuurlijk liet de koning het er niet bij zitten. Hij overlegde in het geheim met zijn ministers, en op hun aanraden liet hij na de vergadering de prinses bij zich komen en sprak tot haar: 'Kindlief, wij zullen een groot feest geven en iedereen uitnodigen. Als er 's avonds, wanneer alle gasten zich in onze tuin vermaken, iemand naar je toe komt en je een kus geeft, teken je zonder dat hij het merkt met houtskool een streep in zijn gezicht. Want die man is de stoutmoedigste van allemaal, en die heeft vast en zeker ook mijn kroon en mijn sabel gestolen. Een ander zou dat nooit gedurfd hebben. Zo krijg ik mijn kroon en sabel weer terug, en jij krijgt een kus, die ik je anders niet eerder zou hebben toegestaan dan op het moment dat je verloofd bent met een machtige prins.' En zo werd iedereen op het feest uitgenodigd.

Terwijl de koning echter zo met zijn dochter sprak, had de student juist de ring aan zijn vinger die de heks hem had gegeven. Hij wist dus precies wat de koning tegen de prinses had gezegd. 's Avonds, toen het donker begon te worden, gingen alle gasten de tuin van de koning in om te wandelen. Daar werd elke hofdame begeleid door een hoveling, en zelfs de oude koning leidde zijn vrouw aan de arm.

Hoewel de student brandde van verlangen om de koningsdochter een kus te geven had hij toch, toen het gezelschap de tuin inging, eerst zijn mantel omgeslagen. Onzichtbaar liep hij van de ene heer naar de andere en tekende bij ieder van hen een streep in het gezicht, en bij de oude koning zelfs twee. Toen legde hij zijn mantel af en zocht de koningsdochter op.

Zij was de enige in het gezelschap, die alleen liep. Eenzaam wandelde zij door de donkere laantjes en wachtte, zoals de oude koning haar had bevolen, tot er iemand kwam die de moed had haar te kussen Toen stapte de student naar haar toe en gaf haar een klinkende zoen. Meteen tekende de koningsdochter met houtskool een streep in zijn gezicht. Toen echter het hele gezelschap uit de tuin weer de helder verlichte paleiszaal inging, was de student niet de enige, die een streep op zijn gezicht had: alle hovelingen en alle officieren, van de oudste generaal tot de jongste vaandrig, hadden een zwarte streep op hun gezicht. De dikste streep hadden de ministers van de koning, en wel vlak onder hun neus. Zij keken elkaar heel vreemd aan toen zij dat merkten, want ieder van hen dacht dat de ander de koningsdochter had gekust.

Toen de koningsdochter in de zaal de vele strepen in de gezichten zag en merkte dat zelfs iedere hoveling en iedere luitenant een streep had, sloeg zij uit schaamte voor haar vader de handen voor de ogen. Eindelijk keek zij hem aan en toen zag zij dat de koning twee strepen in zijn gezicht had. Dat merkte de koning op dat moment ook op, die in een van de vele grote wandspiegels keek. Hij moest er met zijn dochter hartelijk om lachen, want de prinses was zijn oogappel en hij alleen kuste haar elke dag.

De koningsdochter wilde echter maar wat graag weten, wie haar die avond in het laantje gekust had. Want de kus van de student had haar allesbehalve koud gelaten en had haar veel beter gesmaakt dan de kussen van haar vader, die zij innig lief had. Zij verheelde haar vader niet, dat een van de mannen die op het feest aanwezig was haar daadwerkelijk had gekust. Toen de koning dit hoorde was hij er meteen van overtuigd dat het dezelfde schelm was geweest die hem uit overmoed zijn kroon en sabel afhandig had gemaakt. Omdat de koning de kroon, die zijn voorvaderen reeds hadden gedragen, tegen elke prijs terug wilde hebben en omdat ook de sabel, die hij al zo lang had gedragen, hem zeer dierbaar was, overlegde hij met zijn dochter en zijn ministers. Hij maakte bekend dat degene die zijn kroon en zijn sabel weer bij hem zou terugbrengen, de prinses tot vrouw mocht hebben. Toen verliet de student het feest om even later met de kroon en de sabel van de koning terug te komen. De koning sprak daarop tot hem: 'Wie zo dapper is, moet wel van koninklijken bloede zijn', en keek de student vragend aan. Daarop antwoordde deze: 'Mijn vaderland is Kommerland, en mijn koninkrijk is Papierland.' De koning, die nu eenmaal zijn woord had gegeven, bekommerde er zich niet om waar dit land lag. Nog dezelfde avond werd de verloving van de student met de prinses gevierd. En als de prinses de student bij elke kus die hij haar deze avond gaf nog een streep in het gezicht zou hebben getekend, dan zou hij op het laatst stellig zo zwart in zijn gezicht zijn geweest als een schoorsteenveger.