HOOFDSTUK 8

Er waren twee ruiters uit het bos gekomen. Het waren geen cowboys, al zou Jim zelf niet kunnen zeggen waarom hij dat op de eerste blik zag. Als Holliday's waarschuwing niet zo'n indruk op de mannen gemaakt had, zou Jim de twee als gewone bezoekers beschouwd hebben. Maar na deze waarschuwing, veranderde Jim direct van mening toen hij de voorste ruiter scherp bekeek.

De man zag er haast als een Indiaan uit, al was zijn huid donker gebronsd in plaats van rood. En al leek zijn kleding de normale kleding van de cowboys. De tweede ruiter was een jongeman met mager gezicht en strakke lippen - en ogen die als kompasnaalden heen en weer bewogen.

Beiden reden op langharige, onverzorgde en wild uitziende paarden. Maar de zadels waren magnifiek. In de zadelhulzen staken geweren.

De voorste van de twee had geen groet over voor de Diamond, individueel noch gezamenlijk. En Jim, die dit evengoed opmerkte als de reaktie van zijn mannen, zwaaide een korte groet. Toen stapte hij met een bepaald soort autoriteit naar voren uit de kring. Dit bracht hem wat dichter bij de ruiter en hij kon zien dat de vent toch een knap gezicht had.

'Jij bent de nieuwe boss van deze Diamond-troep hier, hé?'' vroeg de ruiter met koele vijandigheid.

'Ja, er wordt verondersteld van wel,' gaf Jim even koel terug.

'Jonge Traft uit Missouri?''

'James Traft,' verbeterde Jim.

'Bonjour, mister Traft! Ben waarachtig blij u te zien,' teemde de ruiter, zonder enige neiging om zijn eigen naam te noemen.

Na een ogenblik zei Jim: 'Ik kan het compliment niet terug geven als ik niet weet wie u bent.'

Holliday deed een paar stappen naar voren.

'Boss, dit is Slinger Dunn, en zijn makker is Seth Haverly, uit de Cibeque,' zei Holliday snel.

'Hoi, Lonestar,' zei Dunn. Holliday had kennelijk niets meer te zeggen.

'Zeg, zijn jullie niet bezig met een lang soort afrastering te zetten?'' vroeg Dunn.

'Ja, die wordt aardig lang,' antwoordde Jim lachend.

'Hoe lang zal ze wel worden?''

'Honderd mijl, zeggen de cowboys.'

'Wat ze al niet zeggen!'... Dat is een hele lengte. En wat is de bedoeling van die omheining?''

< Wat veronderstel je?'' wedervroeg Jim kortaf. Hij keek omhoog in een paar ogen die brandden.

De tweede ruiter kwam wat naar voren. 'Arch, laten we gaan,' zei hij.

'Wel, ik veronderstel een hele boel, maar ik stel nu vragen,' ging Dunn verder zonder acht te slaan op zijn metgezel. < Is die afrastering hier een idee van Jim Traft?'' 'Dat is het zeker.' 'Is hij eigenaar van het land?'' 'Nee.'

'Nu, hier kan het weinig schelen of je je heining al dan niet aanbrengt. Maar als je tot in de Diamond doorgaat, zal het een beroerd iets voor de fokkers daarginds worden.'

'Dat is me gezegd, Mr. Dunn, maar er is me ook het tegendeel verzekerd.'

'Wel, ik reken erop dat je niet zo ver zult komen,' sprak de ander, terwijl hij een sigaret rolde zonder zijn ogen van Jim af te wenden.

'Arch, ik zeg je : laten we weggaan,' herhaalde de andere ruiter.

'Ik ga tot aan het eind van de Diamond met deze afrastering,' kondigde Jim aan. 'En als ze er eenmaal staat, zullen mijn mannen zorgen dat ze blijft staan.' 'Je mannen?'' 'Ja, mijn mannen.'

'Zeg eens, mister, je haalt je toch zeker niet in je hoofd dat jouw Diamond hierin naast je blijft staan?'' 'Ik heb het idee van wel.'

'Nu, dan zit je wel op een heel verkeerd spoor. Zelfs ginds in het achterland weten we hoe Jocelyn over je denkt. En Cherry Winters. En Uphill Frost.'

'Het spijt mij ook dat enkelen van mijn mannen me nog als tenderfoot beschouwen,' sprak Jim openhartig. 'Maar evengoed komt de afrastering er en blijft er, al kost het een half dozijn nieuwe troepen.'

Dunn likte zijn sigaret dicht en keek op na deze toespraak zoals hij nog nooit gehoord had.

'Traft, geen omheining zal in de Cibeque blijven staan,' zei hij grimmig.

'Dat moeten we afwachten. Dank voor je waarschuwing. En nu, aangezien je noch beleefd noch prettig gezelschap bent, wil je alsjeblieft uit mijn kamp verdwijnen?'' Dunns gezicht werd rood door een golf bloed. Zijn makker trok hem' zo hard aan zijn arm dat hij hem bijna uit het zadel rukte.

'Slinger, ik verwacht beslist niet uit het kamp van een tenderfoot weggecommandeerd te worden,' zei hij, aan Dunns arm trekkend.

'Te bent een beetje te laat,' zei Jim sarcastisch. 'Mijn verzoek gold ook jou. Nu voor jullie allebei - verdwijn'

Op hetzelfde ogenblik dat Jim dit woord riep, besefte hij iets ergs gedaan te hebben. Niet alleen Dunn, maar zijn eigen mannen evenzeer stonden strak en stijf. Jim had nog nooit zo'n gloeiende woede in mensenogen gezien als in die van Dunn. Zijn makker bukte zich en trok Dunns paard haast met geweld opzij om weg te rijden. Ze hoorden Dunn vloeken.

Jim draaide zich om naar zijn mannen. Hij zag nog juist hoe Curly Prentiss zijn revolver snel in zijn holster stak en dat leerde hem meer dan wat ook over het gevaar van zijn bevel.

'Ik vind jullie niet veel zaaks,' zei hij scherp tegen de mannen. 'Als ik mijn oom hierover vertelde, zou hij je tot de laatste man ontslaan. Je mag dan de grote Diamond-troep heten, maar voor mij ben je een stel opscheppers. Wat voor de donder weet ik van zo'n Slinger en zijn makker? Een paar van jullie hadden naast me kunnen komen staan.'

'Boss, ik geloof dat we naast je stonden zonder dat je het wist,' verklaarde Curly Prentiss. 'Jij voerde het woord. En als wij daartussen gekomen zouden zijn, had het een revolvergevecht opgeleverd.'

'Curly heeft gelijk, boss,' viel Holliday hem bij. 'Ik weet niet of Dunn zag dat Curly zijn revolver trok. Ik neem aan van wel en dat hij daarom zo netjes bleef. Die Slinger Dunn heeft een beroerde reputatie.'

'Boss, ik wil ook iets zeggen,' viel Hack Jocelyn in. 'Het was een brutaal stukje van je om Dunn uit het kamp te jagen. Als je geen tenderfoot was geweest, zou ie het niet gedaan hebben. Je zult voor Slinger Dunn moeten opletten.'

'Nou, ik ben niet bang voor hem, al is hij nog zo'n Slinger,' zei Jim en ging haast hartstochtelijk verder: 'Hoe kon ik weten dat het niet weer een van jullie slimmigheidjes was. Dat je je op mijn kosten amuseren wilde. Misschien doe je dat ook wel. Maar er zijn grenzen. En jullie zijn zulke verschrikkelijke leugenaars dat ik geen woord kan geloven van wat je zegt.'

'Boss, noem je ons leugenaars?'' vroeg Curly op eigenaardige toon.

'Ik geloof van wel. Verdomde leugenaars. En nog meer. Jullie zijn een troep waterhoofdige, kromgegroeide kankerpitten van cowboys. Stop dat in je sigaretten en rook het op.'

Minstens voor het ogenblik had Jim hen tot zwijgen gebracht.

Hij had geen idee van de grootte van zijn belediging en het kon hem niet schelen ook. Er moest ééns een eind aan heel hun dwarsheid komen.

De volgende dag ging het spannen van het prikkeldraad voort, en zelfs met opmerkelijke snelheid. Het prikkeldraad immers werd legen boomstammen gespijkerd en er hoefde praktisch geen paal meer ingegraven te worden. Misschien was dat het, wat zo'n opwekkend effekt op de mannen had, maar Jim bleef hun beminnelijk humeur met wantrouwen gadeslaan. En daar had hij gelijk in, want enkele avonden later bleek, toen hij zijn slaaprol opende, dat zijn dekens kletsnat waren. Iemand had er een hele emmer water in gegooid. Snel nadenkend, stookte hij een vuur om zijn dekens bij Ic drogen, maar dat tevens de jongens zowat roosterde. De taal die ze uitsloegen, had hij zelfs in de havenbuurt van St. Louis nog niet gehoord. Natuurlijk duurt het haast de halve nacht voordat zijn dekens droog genoeg naar zijn zin waren en voordat de jongens rustig konden gaan slapen. Zodoende hadden ze pas enkele uren geslapen toen hij ze wekte.

En weer gingen er dagen van rustig werken voorbij ; een hele week lang werd Jim met rust gelaten. Hij wist dat ze onder elkaar afgesproken hadden hem wel klein te krijgen. Ze zouden zich toch niet door een tenderfoot uit Missouri op de kop laten zitten!'

Ze waren aangekomen bij een diep ravijn, haast een canyon.

'Boss,' zei Bud de volgende morgen, 'er zijn een hele bende rollen prikkeldraad in die kloof gerold.'

De rest van de troep joelde. Jim wist niet of het van vreugde of kwaadheid was.

'Wie heeft dat gedaan?'' brulde hij.

'Hoe kan ik dat weten?'' snoof Bud.

'Weer zo'n gemene streek van jullie!' brieste Jim. Hij ging naar de rand van het ravijn. Daar zag hij in de diepte zeker zes of zeven rollen draad liggen.

'Ga naar beneden en haal ze,' beval Jim zijn mannen, die hem gevolgd waren. 'Wa-at?''

'Hier tegen op trekken... en te voet?'

Ze gingen tussen de bomen zitten en rolden sigaretten en toen hij vloekte, keken ze hem slechts glimlachend aan. Kwaad daalde Jim in de diepte af en rolde het draad tegen de andere helling op.

'Het zou slimmer geweest zijn, dat door pakpaarden te laten optrekken,' merkte een cowboy droogjes op en Jim voelde zich voor de zoveelste keer tekortschieten.

Het was Curly Prentiss die toen paardesporen ontdekte en hem erop wees. 'Verse sporen en van onbeslagen paarden,' zei hij.

'Ik vermoed dat het een stelletje uit de Cibeque is.' Ze vergrootten hun waakzaamheid.

Vrijdagmiddag kwam Bud Chalfack naar hem toe.

'Boss, ik spreek namens de hele troep,' zei hij. 'We hebben nu een paar weken aan een stuk doorgewerkt. En in Flag is er kermis en een rodeo, dus we wilden wel een vrij weekend hebben.'

'Maar we kunnen het werk toch niet stopzetten voor een rodeo!' brieste Jim.

'Dat kunnen we best. En op de Vierde zijn we te ver van de stad om voor het feest terug te gaan, dus we vinden dat we er nu wel recht op hebben.'

Jim voelde zich onzeker worden. Was het insubordinatie of niet?' En zo ja, wat kon hij doen?'

'Je gaat maar op eigen rekening,' hoorde hij zich zeggen.

Toen hij een nacht eenzaam geslapen had, besloot hij, een kijkje in de stad te gaan nemen. Hij zag dat het kermisveld verlaten was en ging naar het enige koffietentje dat nog open was. Het meisje dat hem bediende, hoorde hem ineens vragen: < Wat zou u doen als u zo goed als verslagen was?''