HOOFDSTUK 2

De tocht voerde hen langs verschillende ranches waar ze beslist welkom geweest zouden zijn om te overnachten. Maar Caleb See reed zover mogelijk door ; toen de nacht begon te vallen, had hij meer dan de helft van de afstand naar Flagerstown afgelegd.

'Nu, vrouw, we hebben Keech's gehaald en dat is een flinke prestatie, nu we zo laat op stap gegaan zijn,' merkte See trots op, terwijl hij een open vlakte op reed rond een oude houtzaagmolen. Er stonden al enkele andere rijtuigjes. Honden blaften hen tegen.

'Dus dat is de grote dochter van John Dunn,' begroette mevrouw Keech haar, toen ze de gezellige woonkamer binnenkwamen. 'Ik heb je vader goed gekend en herinner me jou als een baby met heel grote ogen. En nu ga je als een vrouw naar Flag.'

Molly kon haast niet aan het gesprek deelnemen van de opwinding over dit grote avontuur. En ze kon er zeker niet mee lachen. Mevrouw See en mevrouw Keech keken elkaar eens aan en glimlachten.

'Weet u al iets van die afrastering?'' vroeg Mr. See al spoedig.

'Caleb,' zei de weduwe ; 'dat is een keihard feit. Harry heeft hem gezien. De mannen van Traft kamperen op het ogenblik tien mijl ten noorden van hier. Ze zullen spoedig hier zijn en voor de eerste sneeuw valt, is de afrastering klaar tot Diamond.'

'Hmmm. Dat hebben we ook gehoord. Wat denkt u ervan?''

'Wel, Caleb, alles bijeen beschouwd, geloof ik dat het goed zal zijn voor het land. Wat de mensen ook zeggen, de veediefstallen behoren nog niet tot het verleden. Goedkope en ordinaire gapperij van ongebrande kalveren... Maar dat is ook diefstal. En daarvoor zal die omheining helpen.'

'Hebt u zelf ook vee?'' vroeg Mr. See nadenkend.

'Hoofdzakelijk melkkoeien. Ik stuur heel wat boter naar de stad. Doe er betere zaken mee dan toen ik probeerde veefokker te zijn. Ik hoef geen deugnieten van punchers te huren. De mensen reizen tegenwoordig veel en daarom heb ik een paar hutten laten bouwen.'

'En dat was een goed idee,' zei See.

Molly luisterde aandachtig naar het gesprek en wilde vooral graag iets meer weten over de jonge tenderfoot uit Missouri, die naar het Westen gekomen was om voor Traft die omheining te bouwen. Hij zou beslist een ellendig leven hebben. En waarschijnlijk maar een kort. Tot Molly's teleurstelling echter werd er niet meer over de kwestie gesproken.

'We zullen maar eens gauw naar bed gaan,' zei Mr. See. 'Mevrouw Keech, we willen morgen heel vroeg weer opstappen.'

Molly deelde met mevrouw See een van de nieuwe hutten. Die was klein maar kraakhelder en had drie ramen, hetgeen voor Molly iets nieuws was. Ze wilde zo'n ding ook wel in haar slaapkamer hebben ; overdag licht en 's nachts frisse lucht. Ze vond het haast jammer om te gaan slapen en zou liever elke seconde van de reis bewust genoten hebben.

Toen ze eindelijk in slaap was gevallen, leek het maar een ogenblik later dat ze wakker werd gemaakt door mevrouw See die al geheel gekleed was. De grote dag was aangebroken. Ze was zelfs vriendelijk tegen de jongen Harry, die haar arm beetpakte om haar in het rijtuigje te helpen. Hij fluisterde in haar oor: 'Ik zie je toch bij de rodeo?''

'Ik hoop het,' antwoordde ze.

Toen reden ze weg ; de paarden waren uitgerust en fris en ze schoten flink op. Weldra reden ze op de top van een flinke heuvel en Molly zag het grijze, gespikkelde prairielandschap voor zich golven.

'Wat is die fijne reuk die hier hangt?'' vroeg ze.

'Salie, jij bosbewoonster!' antwoordde mevrouw See. 'Men zou denken dat je nog nooit uit je wilde bossen was weg geweest.'

'Is ook niet vaak gebeurd,' lachte Molly. 'Ik heb vroeger weleens salie gezien en geroken, maar dat is zo lang geleden dat ik het vergeten ben. Ik geloof dat ik in Flag maar erg voorzichtig moet zijn, hé tante See?''

'Natuurlijk. Maar waarmee bedoel je precies?''

'Met praten. Ik ben zo dom,' zuchtte Molly.

'Je hoeft geen stommetje te spelen. Als je alleen maar even denkt voordat je spreekt. Het zal je allemaal best bevallen. Ikzelf kan die babbelgrieten niet uitstaan - en een man die ernstig is, ook niet.'

Molly zat een hele tijd zwijgend te genieten, onderwijl denkend over alles wat ze nu gehoord had aangaande die afrastering. Goed of slecht, ze voelde dat Mr. See gelijk had en dat er herrie van zou komen. En herrie was altijd jammer.

'Wel, meisje, daar heb je de rook van Flag al,' zei mevrouw See. 'Ginds ver opzij. Is nog een heel eind, maar we komen er wel.'

'Rook,' zei Molly dromerig. 'Zijn ze hakhout aan het verbranden?''

'Haha!' Haha!' Die rook komt van de trein en de zaagmolen.'

Van nu af werd elke mijl van de weg iets nieuws en interessants voor het meisje ; ze zag kudden vee zoals ze nog nooit gezien had. En zowat tien mijl voor de stad wees Mr. See naar een heuvel waarboven de prikkeldraad-omheining duidelijk zichtbaar was. Het gaf haar een steek.

'Dat is die vervloekte afrastering denk ik,' zei Mr. See. 'En ik zou haast nog liever willen dat het hier schapeland werd.'

Met vreugde constateerde Molly even later dat haar geheugen niet zo erg slecht was. Flagerstown was geheel zoals ze het zich van lang geleden vagelijk herinnerde. Mr. See ging er trots op dat het niet veel over vieren was toen hij door de drukke hoofdstraat reed waar Molly haar ogen uitkeek.

'Daar zijn we dan,' zei See, halt houdend voor een pretentieus stenen huis. 'Dit is het nieuwe hotel, Molly. Nu, vrouw, geniet zoveel mogelijk van de dag en neem Molly mee naar een paar winkels. Ik zal voor de paarden zorgen, kamers huren en tref je dan hier om zes uur.'

Molly sprong uit het rijtuigje, grimmig en tegelijk vol vreugde dat ze zich niet lang meer voor haar blote voeten zou hoeven schamen.

Twee uur later kwam een stralende Molly, met pakjes beladen, het hotel binnenstappen, gevolgd door een al even stralende en opgewekte mevrouw See. N

'Bij Jupiter,' lachte Mr. See. 'Hebben jullie alle winkels geplunderd of was er ergens brand?' En als je luistert kun je horen hoe mijn maag om eten roept.'

'Caleb, zo iets gebeurt maar een enkele keer in het leven,' zei zijn vrouw. 'Help ons de pakjes naar onze kamers brengen en we gaan eten.'

Molly had een eigen kamertje gekregen, zo mooi als ze nog nooit gezien had. Ook de eetzaal was van een luxe als het meisje helemaal niet kende ; haar opwinding over de reis werd elke minuut groter, evenals haar eetlust. Na het eten was ze blij weer naar haar eigen kamer te kunnen gaan, omdat aan een tafel naast die van hen twee jongemannen zo naar haar hadden zitten kijken. Ze vond er weer een nieuw genot in, de aankopen van zoëven uit te pakken en op haar bed te spreiden. Mevrouw See was ongelooflijk royaal geweest. Daar lag een mooie blauw bedrukte jurk, een witte japon met bijpassende kousen en schoentjes, handschoenen, tasje en wat al niet meer.

Niet alleen het kopen en het krijgen van nieuwe eigendommen had Molly opgewonden ; ze had meer mensen ontmoet dan ze in heel haar leven gezien had. Ze was gevraagd om te helpen dienen in een van de kermistenten. Een winkelier had haar een baantje op zijn kantoor aangeboden.

De volgende morgen werd haar vermogen om blij te zijn nog harder op de proef gesteld. De See's hadden familie en bekenden in de stad, die veel werk van Molly maakten. En niet het minste wat haar die morgen overkwam was dat ze Jim Traft zag, de ongekroonde koning van de streek. Dat was in de bank, waar ze met drieën geweest waren.

'Daar is die snoodaard,' fluisterde See haar in. 'Jim Traft, die de weiden omheint.'

Molly keek. Ze zag een grote man, in hemdsmouwen en met stoffige schoenen. Zijn verweerde gezicht verried sluwheid, mond en kin toonden dat hij hard kon zijn, maar zijn heldere blauwe ogen verzachtten de totale indruk. Toen de drie naar buiten wilden gaan, riep hij See aan. 'Hé, ken ik je niet?''

'Wel, ik ken jou in elk geval, Traft,' zei See niet overmatig beleefd. 'Ik ben Caleb See.'

'Zeker, ik vergeet nooit gezichten. Als je niet te veel haast hebt, zou ik je een paar vragen willen stellen over dat smalle stuk bosgrond van je.'

'Graag tot je dienst, Traft,' zei See en stelde toen de dames voor. 'Mijn vrouw en ons vriendinnetje Molly Dunn. Haar eerste bezoek aan Flag sinds ze een kind was.'

Traft schudde hen beiden de hand. Hij was vriendelijk en vaderlijk, terwijl zijn ogen Molly goedkeurend opnamen.

'Wel, wel, echt blij je te ontmoeten, jongedame,' zei hij. 'Molly Dunn van de Cibeque. Ik denk dat ik je vader goed gekend heb. En dit is je eerste bezoek aan Flag sinds lange tijd?'' 'Ja, sir, dat lijkt al een leven lang geleden,' zei Molly. Toen ze naar buiten liepen, fluisterde Molly tegen mevrouw See: 'O, mevrouw See, hij keek recht door me heen!'... Ik heb zijn medelijden niet nodig... Maar ik vrees dat de Dunns van Cibeque een slechte naam hebben.'

'Ik vrees het ook, Molly lief,' zei mevrouw See praktisch. 'Maar wat jouzelf betreft, kan die overwonnen worden.'

'Maar, mevrouw See, ik moet toch paps en Arch trouw blijven,' zuchtte Molly.

'Zeker, in zekere zin moet je dat ook. Ik zou niet veel ophebben met iemand die zijn eigen bloed ontrouw werd.'

Molly kon de veelzeggende blikken van Traft maar niet vergeten, totdat ze 's middags naar het kermisveld gingen. Maar toen ze daar eenmaal waren aangekomen, verloor ze haast haar eigen persoonlijkheid. Massa's mensen, meisjes in vrolijke jurkjes, cowboy's op hun zondags opgedoft, Indianen in hun schilderachtige uitrustingen - en paarden, paarden en paarden en fokvee - en alle soorten voertuigen schenen langs te komen.

Het leek wel toverij, zoals ze van de lachende mevrouw See werd gescheiden en naar een tent gevoerd. Daar werd ze voorgesteld aan een meisje van haar eigen leeftijd, met wie ze samen liet publiek moest voorzien van koffie en sandwiches. Gelukkig voor Molly was de ander een lief en vriendelijk meisje, dat op geen enkele manier liet blijken ooit gehoord te hebben van de Dunns. Onder haar vlotte leiding slaagde Molly erin haar werk te doen alsof ze nooit anders gedaan had.

Hens moest ze drie cowboy's bedienen. Dat was voor Molly zeker geen nieuw mensensoort. Maar ze was verrast door de kleurige halsdoeken en versierde gordels. Het verbaasde haar wel, te zien dat ze zelfs op de kermis nog hun revolvers bij zich hadden. Een zette grote ogen tegen haar op.

Na een tijdje kwamen zij terug, uitgerekend op een ogenblik dat haar helpster net even weg was. Als Molly ooit in de ogen van een jongen de duivel had gezien, dan was het in de ogen van een van deze drie, die toch verder een knappe jongen was. Molly mocht hem wel.

'Miss... hoe zei je ook dat je heette?' vroeg hij plompverloren.

'Dat heb ik niet gezegd,' kaatste Molly terug.

Oh, excuseer me. Mijn fout,' antwoordde hij, nogal beschaamd onder de geamuseerde blikken van zijn makkers. 'Heb je ook wat gepofte kastanjes?''

'Nee,' antwoordde Molly.

'Ginger ale?''

Molly schudde het hoofd.

'Citroenlimonade?''

'Alleen koffie en sandwiches en cake.'

'Cake?' Nu, geef ons dan maar koffie en cake,' bestelde hij.

Ze bediende hen snel en bekwaam, en wist handig zijn vingers te ontwijken die haar hand wilden pakken.

'Woon je hier?'' vroeg hij tenslotte.

'Je weet goed genoeg dat ik een vreemde ben in Flagerstown - anders zou je niet zo brutaal zijn.'

'Ai!' zei hij timide. En weer vermaakten zijn makkers zich te zijnen kostte. Molly merkte dat de jongens het niet kwaad bedoelden, ze hadden alleen maar plezier in het leven. Alleen viel het haar even later op dat ze zoveel cowboys even langs de tent gelopen kwamen en haar terdege bekeken. Zouden ze elkaar doorverteld hebben over dat meisje van Dunn?'

Tot haar opluchting kwam het andere meisje, miss Price, weldra weer terug.

'Je hebt de cowboys voor raadsels gesteld,' lachte het meisje. 'Ze hebben me de oren van het hoofd gevraagd. Ik ken ze ook niet eens allemaal. Maar hou je maar taai.' 'Ik... doe niets anders dan ze bedienen,' zei Molly haast snikkend.

'Dat is het juist. Ik denk dat zij vermoeden dat je koud bent, terwijl je alleen maar verlegen bent,' zei miss Price. 'Maar je kunt een bende plezier hebben. Blijf ze vandaag koel behandelen en op een afstand houden, dan zul je morgen eens wat zien.'

'Morgen?'' vroeg Molly.

'Jazeker. Morgenavond is er toch bal. Heeft mijn moeder het je niet verteld?' Je gaat er met mij naar toe.'

'Ik... dat had ik nog niet gehoord. Maar het is ontzettend aardig van je. Toch kan ik werkelijk niet gaan. Ik ben een vreemde hier. En als zij werkelijk denken...'

'Maar lieve kind, je gaat zeker mee. Mevrouw See heeft het moeder beloofd.'

Dat maakte voor Molly een eind aan haar twijfels. Als mevrouw See het goed vond, was alles in orde. En kon ze zich helemaal overgeven aan de vreugde van de toekomstverwachting.