XVI. De stem van het Serpent
Carse stond samen met Boghaz op het achterdek.
Het was ongeveer tien uur. De windstilte hield aan en nu waren de
schepen dicht genoeg genaderd om vanaf het dek gezien te
worden.
'Met die snelheid halen ze ons tegen de avond in,' zei Boghaz.
'Ja,' zei Carse bezorgd. De galei was onderbemand en kon met de
riemen alleen de Khonds niet voor blijven. En Carse wilde beslist
niet met IJzerbaard's mannen vechten. Hij wist dat hij dat niet zou
kunnen.
'Ze lusten ons rauw als ze ons te pakken krijgen,' zei hij, 'en dit
is pas de voorhoede. De voltallige vloot van de Zeekoningen komt
achter ons aan.'
Boghaz keek naar de achtervolgers. 'Denk je dat we Sark kunnen
halen?'
'Niet als we geen goede wind krijgen,' antwoordde Carse
grimmig.'
En zelfs dan zal het een nek-aan-nek race worden. Ken je enkele
goede gebeden?'
'Ik werd goed en godvruchtig opgevoed,' antwoordde Boghaz
vroom.
'Begin dan maar te bidden!'
Maar die hele lange dag blies er geen zuchtje wind in de zeilen van
de galei en de mannen werden moe. Ze waren ook niet erg
gemotiveerd, gevangen als ze zaten tussen twee kwalen, met een
demon als kapitein en vijanden achter zich aan. Hun kracht
verliet hen vlug.
De schepen van Khond kwamen voortdurend dichterbij. In de late
namiddag, toen de neerdalende zon als door een vergrootglas door de
lagere luchtlagen scheen, rapporteerde de uitkijk meer schepen in
de verte. Een scheepsvloot... De Armada van de Zeekoningen. Carse
keek bitter omhoog naar de lege lucht. Maar de bries begon aan te
wakkeren. De zeilen bolden op en de roeiers zweepten zich op tot
nieuw enthousiasme. Op den duur beval Carse dat de riemen moesten
worden ingetrokken. De wind was nu sterk genoeg en de galei won aan
snelheid terwijl de achtervolgers hun maximum al lang hadden
bereikt.
Carse kende de snelheid van de galei. Het was een vlugge zeilster
en met al haar zeilen in het want kon ze de achtervolgers
voorblijven als de wind zo bleef. Als de wind bleef...
De daaropvolgende dagen waren voldoende om een man gek te maken.
Carse spoorde de roeiers zonder genade aan, maar telkens als de
riemen uitgestoken werden, sloeg de trom trager omdat ze
uitgeputter waren.
Maar Carse behield een kleine voorsprong. Even leek het erop dat ze
ingehaald zouden worden, maar een plotselinge storm redde hen door
de lichtere schepen van de Khonds uit elkaar te slaan. Maar ze
kwamen weer opzetten en nu kon iedereen de zeilen aan de horizon
zien waar de Armada onherroepelijk naderde.
De dichtstbijzijnde achtervolgers groeiden aan van vier tot vijf,
en toen tot zeven schepen. Carse herinnerde zich de zeemanswijsheid
dat een achtervolging met de wind van achter altijd lang duurt,
maar deze achtervolging kon niet lang meer duren.
En opnieuw werd het bladstil. De roeiers hingen gebogen
en zwetend over hun riemen en ondanks hun angst voor de Khonds
was er toch geen vuur meer in hun ritme. Carse stond op de
achterplecht en zijn gezicht stond grimmig. De lijnen erin waren
dieper gegroefd. Het spel was verloren. De slanke achtervolgers
stoven dichterbij, gretig om de prooi te vernietigen.
En toen klonk er een snijdende kreet uit het kraaiennest.
'Zeilen vooraan!'
Carse draaide zich razendsnel om en volgde de uitgestoken arm van
de uitkijk met zijn ogen.
'Schepen van Sark!'
Drie grote oorlogsgaleien op verkenningstocht kwamen eraan,
voortgedreven door hun riemen, op het snelle gedreun van de trom.
Carse sprong naar de rand van de roeiersput en brulde tegen de
mannen: 'Roeien, honden! Roeien uit alle macht! Er is hulp
onderweg!' Ze vonden hun laatste greintje energie en de galei deed
een wanhopige sprong voorwaarts. Ywain kwam bij Carse staan. 'We
zijn vlak bij Sark, Heer Rhiannon. Als we nog even kunnen
volhouden, dan . ..'
De Khonds kwamen als gekken dichterbij. Ze roeiden als bezetenen in
een laatste poging om de galei te rammen en haar aldus tot zinken
te brengen vóór de Sarks hen bereikten.
Maar ze haalden het net niet.
De patrouilleschepen voeren voorbij, recht op de Khonds af. De
lichtere schepen van Khond werden uiteen gedreven. De lucht was
vervuld van geschreeuw en het fluiten van boogpezen en het
verschrikkelijke scheurend geluid van versplinterde riemen als een
hele roeibank uit elkaar werd geramd. Het genadeloze gevecht duurde
de hele namiddag. De wanhopige Khonds vochten als razenden en de
Sarks konden hen niet terugdrijven. Maar de galeien van Sark bleven
als een beweeglijke verdedigingsring om de zwarte galei cirkelen.
De Khonds vielen telkens weer aan met hun snelle schepen die als
wespen om de grote galeien cirkelden, maar ze werden
teruggeslagen.
De schepen van Sark hadden katapulten en Carse zag twee van de
schepen van Khond met grote gaten in hun romp zinken.
Een lichte bries stak op. De galei kreeg weer snelheid. Nu vlogen
bundels brandende pijlen naar de opbollende zeilen. Twee van de
escorteschepen bleven achter met vuur in het want, maar ook de
Khonds werden geraakt. Er waren slechts drie schepen meer over en
de galei had een flinke voorsprong.
En toen kwam de kust van Sark in zicht, als een lage, donkere lijn
boven het water. En tot Carse's grote opluchting kwamen andere
schepen aanzetten. Ze kwamen op het gevecht af. De drie
overblijvende Khonds verzamelden zich en trokken terug.
Daarna werd het gemakkelijk. Ywain was nu weer in haar eigen land.
De galei werd met nieuwe roeiers van andere schepen bemand en een
snel vaartuig voer vooruit om Sark te waarschuwen voor de komende
aanval en met het nieuws van de terugkomst van Ywain.
Maar de rook van de brandende schepen van Khond aan de achtersteven
van de galei bood Carse een pijnlijke aanblik. Hij keek naar de
talloze zeilen van de Zeekoningen in de verte en hij voelde het
verpletterende gewicht van de slag die zou volgen. Op dat ogenblik
leek er plotseling geen hoop meer te zijn.
In de late namiddag bereikten zij de haven. Een brede riviermonding
bood een ligplaats voor talloze schepen en aan beide zijden van het
kanaal lag Sark als een zorgeloos, onnoemlijk sterk dier.
Het was een stad die in haar massieve arrogantie de mensen
weerspiegelde die haar hadden gebouwd. Carse zag enorme tempels en
het brede, luisterrijke paleis dat op de hoogste heuvel troonde. De
gebouwen waren bijna lelijk in hun ; solide kracht. Hun door
steunberen geschraagde, brede spanten rukten bijna tegen de lucht
en schitterden door hun ruwe kleuren en krachtige tekeningen. Het
hele havengebied stond al in rep en roer. De waarschuwing dat de
Zeekoningen op komst waren had een koortsachtige bedrijvigheid
teweeggebracht. De schepen werden bemand en klaar gemaakt en heel
de stad daverde van het tumult van de inwoners die zich
voorbereidden op de oorlog. Boghaz stond naast Carse en mompelde:
'We zijn goed gek om zomaar ons hoofd in het hol van de draak te
steken. Als je als Rhiannon één fout maakt, dan...'
'Ik maak geen fouten,' antwoordde Carse. 'Ik heb nu al heel wat
ervaring in het spelen van de Vervloekte.'
Maar innerlijk was hij niet zo zeker van zijn stuk. Het leek nu
waanzinnige hoogmoedswaanzin om hier voor god te spelen, nu hij
zich geconfronteerd zag met de massieve macht die Sark
tentoonspreidde.
Toen ze aan land kwamen stond een grote menigte klaar om Ywain wild
toe te juichen. En ze staarden verbaasd naar de grote man aan haar
zij, die op een Khond leek en een groot zwaard droeg.
Soldaten vormden een ondoordringbare haag om hen heen en duwden het
volk achteruit. Het gejuich volgde hen toen ze de steile straten
van de stad naar het hoge paleis op liepen. Op den duur stonden ze
in de koele duisternis van de paleiszalen. Carse ging door grote,
echoënde kamers met mozaieken vloeren en massieve pijlers die
reusachtige, met goud bedekte gewelven torsten. Hij merkte dat het
serpentmotief in alle versieringen bijzonder veel
voorkwam.
Hij wenste zelfs dat Boghaz bij hem was. Om de schijn hoog te
houden, was hij gedwongen geweest de dikke dief achter te laten en
hij voelde zich nu verschrikkelijk alleen. De bewakers bleven staan
voor de zilveren deuren van de koninklijke kamer. Een kamerheer,
met een maliënkolder onder zijn zijden gewaad, kwam voorwaarts om
Ywain te groeten.
'Uw vader, de Vorst-Koning Garach, is zeer verheugd over uw
behouden terugkeer en wenst u te verwelkomen. Maar hij
verzoekt u even te wachten want hij beraadslaagt al met Heer
Hisha, de gezant van Caer Dhu.'
Ywain's lippen vertrokken zich. 'Hij smeekt dus al om hulp van
het Serpent!' Ze knikte koninklijk naar de gesloten deur.
'Zeg de koning dat ik hem nu wil zien.'
'Maar Hoogheid!' protesteerde de kamerheer.
'Zeg het hem,' zei Ywain, 'of ik zal zonder toelating
binnen gaan. Zeg hem dat er iemand bij me is die hem wil
spreken. En Garach, noch Caer Dhu kunnen deze man laten
wachten.'
De kamerheer keek Carse nu met openlijke verwondering aan. Hij
aarzelde, maar boog toen en ging door de zilveren deuren naar
binnen. Carse had weer de bittere noot in Ywain's stem opgemerkt
toe ze over het Serpent sprak. Hij vroeg haar waarom.
'Nee, Heer,' zei ze. 'Ik sprak één keer over het Serpent en u was
genadig. Het is niet aan mij om opnieuw te spreken.' Ze haalde haar
schouders op. U ziet trouwens dat mijn vader me niet in vertrouwen
neemt, zelfs al moet ik zijn gevechten voor hem
strijden.'
'Je wilt dus zelfs nu geen hulp van Caer Dhu?'
Ze zweeg en Carse zei: 'Ik gebied je te spreken!'
'Goed dan. Het is normaal dat twee sterke volkeren vechten om de
macht, als hun belangen op elke kust van dezelfde zee met elkaar
botsen. Het is normaal dat een mens naar macht hunkert. Ik had
kunnen schitteren in die komende strijd en Khondor een nederlaag
kunnen afdwingen. Maar...'
'Ga verder.'
Met nauwelijks bedwongen hartstocht riep ze: 'Maar ik had liever
gewild, dat Sark door eerlijke overwinningen groot was geworden,
door man-tegen-man gevechten zoals het was in de dagen vóór Garach
een verbond sloot met Caer Dhu. Er is geen glorie in deze
overwinning, die al beslist is voor de strijdenden elkaar hebben
ontmoet.'
'En jouw volk,' zei Carse, 'deelt dat jouw gevoelens?' 'Zeker,
Heer. Maar velen zijn verblind door de macht en verzieken . .
.'
Ze brak haar zin af en staarde Carse openlijk aan. 'Ik heb al
genoeg gezegd om mij uw woede op de hals te halen en daarom vertel
ik u nu alles. Ik denk dat Sark gedoemd is, zelfs in deze
overwinning. Het Serpent geeft ons geen hulp voor ons zelf, maar
als onderdeel van een eigen plan. We zijn niets meer dan werktuigen
die Caer Dhu gebruikt ten eigen baat. En nu bent u teruggekomen om
de Dhuvianen te leiden...'
Ze zweeg want ze hoefde haar zin niet eens af te maken. De deur
ging open, waardoor Carse een antwoord schuldig kon
blijven.
'Hoogheid,' zei de kamerheer verontschuldigend, 'uw vader bericht u
dat hij uw overmoedige woorden niet begrijpt en verzoekt u nogmaals
te wachten.'
Ywain duwde hem woedend opzij en trok beide deuren open. Ze deed
een pas achteruit en zei tegen Carse: 'Heer, wilt u binnen
gaan?'
Hij haalde diep adem en ging binnen. Hij beende met lange stappen,
als een echte god, door de vaag verlichte koningszaal met Ywain
achter zich aan.
De zaal leek verlaten op Garach na, die op een podium aan het einde
van de zaal zat en nu opsprong. Hij droeg een zwart zijden gewaad
bewerkt met goud en hij had Ywain's gratievolle lengte en knappe
gelaatstrekken. Maar haar eerlijke kracht was niet in hem, noch
haar trots, noch haar vaste blik. Ondanks zijn grijzende baard had
hij de mond van een pruilend, inhalerig kind.
Naast hem, teruggetrokken in de schaduw van de troon, stond nog
iemand. Het was een duistere, in een kapmantel gehulde gedaante.
Zijn gezicht was niet te zien en zijn handen waren verborgen in de
brede mouwen van het gewaad dat aan een pij herinnerde.
'Wat betekent dit?' riep Garach kwaad. 'Ywain, ik sta zo'n
onbeschaamdheid niet toe, dochter of niet!'
Ywain boog haar knie. 'Vader,' zei ze helder, 'ik breng u heer
Rhiannon van de Quiru, teruggekeerd uit de doden.' Alle kleur trok
langzaam uit Garach's gezicht, tot het asbleek was. Zijn mond ging
open, maar er kwam geen geluid uit. Hij staarde naar Carse, toen
naar Ywain en uiteindelijk naar de in schaduwen gehulde Dhuviaan.
'Dit is waanzin!' stamelde hij uiteindelijk.
'En toch,' antwoordde Ywain, 'leg ik getuigenis af van deze
waarheid. Rhiannon's geest leeft in het lichaam van deze barbaar.
Hij sprak tegen de Wijzen in Khondor en hij heeft tegen mij
gesproken. Het is Rhiannon die voor u staat.'
Opnieuw viel er een diepe stilte. Garach staarde en beefde, meer
niet. Carse bleef kaarsrecht en heerszuchtig staan. Uiterlijk leek
hij vol verachting over die twijfel en wachtte hij op de eer en de
erkenning die hem toekwamen.
Maar de oude, kille angst beet in hem. Hij wist dat koolzwarte ogen
hem onder de schaduw van de Dhuviaanse kap scherp bekeken en het
leek alsof hij hun koude blik door zijn pose kon voelen snijden,
als een mes door papier.
Het was de kennis van de geest van de Halflingen, de sterke
buitenzintuigelijke krachten die door de vermomming van het vlees
konden zien. En de Dhuvianen, in hun verdorvenheid, waren ook
Halflingen.
Carse wilde op dat moment niets liever dan zich om te draaien en
weg te rennen. Maar hij dwong zich verder voor god te spelen. Hij
glimlachte arrogant en zelfverzekerd om Garach's angst.
Diep in zijn brein, in die hoek die niet langer
de zijne was, voelde hij een vreemde en volkomen stilte. Het
was alsof de Vervloekte uit zijn geest was
verdwenen.
Carse dwong zich te spreken en zorgde ervoor dat zijn stem in
holle echo's tegen de gewelven dreunde.
'De herinneringen van kinderen zijn inderdaad erg kort
als zelfs de bevoorrechte leerling zijn meester
vergeet.'
En hij keek naar Hishah, de Dhuviaan.
'Twijfel jij ook aan mijn identiteit, Kind van de Slang?
Moet ik je opnieuw een lesje leren, zoals S'San?'
Hij hief het grote zwaard op en Garach's ogen flitsten
naar Ywain.
'Heer Rhiannon doodde S'San aan boord van de galei,' zei
ze.
Garach viel op zijn knieën.
'Heer,' zei hij onderdanig, 'wat wenst u?'
Carse lette niet op hem, maar staarde naar de Dhuviaan. En nu
kwam de gedaante met de kap naar voren met een bizarre,
glijdende stap en sprak met zachte, hatelijke stem:
'Heer, ook ik vraag u: wat wenst u?'
Het donkere gewaad rimpelde, alsof het schepsel leek
te knielen.
'Het is goed,' zei Carse die zijn hand om het heft van het zwaard
sloot en aldus de schittering van het juweel liet doven.
'De vloot van de Zeekoningen staat op het punt aan te vallen. Ik
wens mijn oude wapens terug zodat ik de vijanden van Sark en Caer
Dhu, die ook mijn vijanden zijn, kan vernietigen.'
Garach's gezicht klaarde op. Het was duidelijk dat er heel wat
angst aan zijn ingewanden knaagde. . . angst voor heel wat dingen,
dacht Carse, maar thans vooral angst voor de Zeekoningen. Hij keek
even naar Hishah en het schaduwwezen zei: 'Heer, uw wapens zijn
naar Caer Dhu gebracht.' De moed zonk de Aardling even in de
schoenen. Toen herinnerde hij zich Rold van Khondor. Ze hadden zijn
geest gebroken om het geheim van de Tombe uit hem te wringen ...
Een blinde woede overviel hem. De woeste snauw in zijn stem was
niet geveinsd, slechts de betekenis van zijn woorden.
'Jullie waagden het te spelen met de macht van Rhiannon?' Hij deed
een paar stappen naar de Dhuviaan. 'Is het mogelijk dat de leerling
thans hoopt de meester te overtreffen?'
'Nee, heer,' zei het verborgen hoofd met een buiging. 'We hebben
slechts uw wapens in veiligheid gebracht.'
Carse dwong zijn gezicht weer in de plooi.
'Goed. Maar zorg ervoor dat ze mij onmiddellijk hier terug worden
bezorgd!'
Hishah kwam overeind. 'Ja, Heer. Ik ga onmiddellijk naar Caer Dhu
om uw bevelen over te brengen.'
De Dhuviaan gleed naar de binnendeur en verdween. Carse bleef
achter met gemengde gevoelens van angst en dan weer van
opluchting.