IX. De Dodengalei
Carse rechtte langzaam zijn rug en draaide zich
in de deuropening om, met zijn rug naar het ding dat hij verslagen
had maar niet had gezien. Hij wilde het niet zien. Hij was helemaal
in de war en voelde zich vervuld van een overweldigende kracht die
op de rand van de waanzin zweefde. Het is de hysterie die je
overvalt als je teveel hebt moeten slikken, als de muren naar je
toe vallen en als er niets meer overblijft dan te vechten vóór je
sterft, dacht hij vaag. De kajuit bood een bevroren tafereel in een
verstarde stilte. Scyld had de starende blik en de open mond van
een idioot. Ywain had één hand op de rand van de tafel gelegd en
het was vreemd dat kleine teken van zwakheid in haar te zien. Ze
keek Carse recht aan.
'Ben je een man of een demon dat je tegen Caer Dhu bent
opgewassen?' fluisterde ze hees.
Carse antwoordde niet. Hij kon niet spreken. Haar gezicht zweefde
als een zilveren masker voor zijn ogen. Hij herinnerde zich
plotseling haarscherp de pijn, het vernederende werk aan de riemen
en de wonden van de geseling. Hij herinnerde zich de stem die tegen
Callus had gezegd: 'Leer hem een lesje.'
Hij had het Serpent verslagen. Na zoiets leek het makkelijk een
koningin te doden.
Hij bewoog zich. Er was iets verschrikkelijks aan de trage,
doelbewuste manier waarop de verbitterde slaaf met het grote,
bebloede zwaard de korte afstand tussen hem en de koningin
overbrugde.
Ywain week één stap terug. Haar hand ging aarzelend naar haar
zwaard. Ze was niet bang voor de dood. Ze was bang voor het ding
dat ze in Carse zag en het licht dat in zijn ogen fonkelde. Haar
angst was die van de ziel en niet van het lichaam.
Scyld schreeuwde plotseling rauw, trok zijn zwaard en sprong
voorwaarts.
Iedereen was Boghaz in zijn hoek vergeten. Maar nu sprong de dikke
Valkisiaan met ongelooflijke snelheid overeind en toen Scyld
voorbij sprong hief hij beide handen omhoog en liet het volle
gewicht van zijn ketenen op het hoofd van de Sark
terechtkomen.
Scyld viel als een blok neer.
En Ywain vond haar trots terug. Het zwaard van Rhiannon zwaaide
omhoog voor de dodelijke slag en snel als de bliksem trok ze haar
korte zwaard en weerde de slag af. Die was zo krachtig dat het
wapen uit haar hand werd geslingerd. Carse hoefde slechts nog eens
toe te slaan.
Maar het leek alsof iets na die eerste klap uit hem was
weggegaan.
Hij zag hoe ze haar mond opende om hulp te roepen en hij sloeg met
het plat van zijn zwaard in haar gezicht zodat ze verdoofd op het
dek viel met een gapende wond in haar wang.
Boghaz duwde Carse heftig terug en zei dringend: 'Dood haar niet!
Ze kan als gijzelaar dienen en zo onze levens redden.'
Carse keek toe terwijl Boghaz haar bond en een prop in haar mond
stak. Hij vergat niet de kleine dolk uit haar gordel te
nemen.
En toen schoot hem opnieuw te binnen dat ze twee slaven waren die
Ywain van Sark gevangen hadden genomen en de kapitein van haar
schip hadden gedood. Als ze ontdekt werden waren hun levens geen
snars meer waard.
Maar tot nu toe waren ze veilig. Ze hadden weinig lawaai gemaakt en
buiten klonken geen alarmgeluiden. Boghaz sloot de binnendeur alsof
hij zelfs de herinnering aan wat daar lag wilde wegwissen. Toen
onderzocht hij Scyld.
Die was dood. Hij nam diens zwaard en kwam hijgend
overeind.
Hij keek Carse met nieuwe achting aan, een mengeling van vrees en
bewondering. Hij keek even naar de gesloten deur en mompelde: 'Ik
had het nooit voor mogelijk gehouden en toch heb ik het gezien.
'Hij keek weer Carse aan. 'Je riep Rhiannon aan toen je toesloeg.
Waarom?'
'Hoe kan een man op zo'n moment weten wat hij zegt?' zei Carse
ongeduldig.
De waarheid was dat hij zelf niet wist waarom hij de naam van de
Vervloekte had uitgesproken. Misschien omdat er zoveel over
Rhiannon was gezegd dat het een obsessie voor hem was geworden. Het
kleine hypnoseapparaat van de Dhuviaan had hem helemaal in de war
gebracht. Hij herinnerde zich alleen een ongelooflijke woede, maar
de goden wisten dat hij genoeg had doorstaan om die woede op te
wekken.
En het was waarschijnlijk niet eens zo vreemd dat de hypnotische
wetenschap van de Dhuviaan niet in staat was geweest hem helemaal
onder de duim te houden. Hij was een Aardling en bovendien een mens
van een ander tijdvak. Maar hij was toch dicht bij de ondergang
geweest. Te dichtbij. Hij wilde er niet langer aan denken. 'Het is
voorbij. Vergeet het,' zei hij. 'We moeten nu munt slaan uit deze
situatie . .. dat is veel belangrijker.'
Boghaz's plotselinge moed was al in rook opgegaan. 'We kunnen beter
zelfmoord plegen,' zei hij somber, 'want ze doden ons
toch!'
Hij meende het. 'Waarom heb je dan Scyld neergeslagen om mijn leven
te redden als je er zo over denkt?' vroeg Carse.
'Ik weet het niet. Instinct, waarschijnlijk.' 'Goed dan. Maar mijn
instinct vertelt me dat ik zo lang als ik kan moet blijven
leven.'
Maar het leek er niet op dat dat erg lang zou duren. In ieder geval
zou hij zich niet op Rhiannon's zwaard storten zoals Boghaz
adviseerde. Hij woog het fronsend in zijn hand en keek toen naar
zijn boeien.
'Als we de roeiers kunnen bevrijden ...,' peinsde hij hardop. 'Ze
zouden zeker vechten. Ze hebben levenslang gekregen en ze hebben
niets te verliezen. Misschien kunnen we het schip
overmeesteren.'
Boghaz' ogen werden eerst rond van verbazing en vernauwden toen tot
sluwe spleten. Hij dacht erover na en haalde toen zijn schouders
op. 'Je kunt altijd sterven. Het is de moeite waard om te proberen.
Alles is te proberen.'
Hij testte de punt van Ywain's dolk. Die was dun en sterk. Met
ongelooflijke behendigheid begon hij in het slot van Carse's boeien
te peuteren.
'Heb je een plan?' vroeg hij.
'Ik ben geen tovenaar,' gromde Carse. 'Ik kan alleen proberen.' Hij
gluurde even naar Ywain. 'Jij blijft hier Boghaz. Barrikadeer de
deur en bewaak haar goed. Als er iets mis gaat is zij onze laatste
hoop.'
De boeien hingen nu los aan zijn polsen en enkels. Hij liet met
tegenzin zijn zwaard achter. Boghaz had de dolk nodig om zich te
bevrijden maar Scyld had er ook één. Carse nam hem en verborg hem
onder zijn kilt. Toen gaf hij Boghaz een paar korte
bevelen.
Een paar minuten later opende Carse de kajuitdeur net genoeg om
erdoor te kunnen stappen. Achter hem klonk een aanvaardbare
imitatie van Scyld's grove stem die een bewaker riep. Een soldaat
kwam aanrennen.
'Breng die slaaf terug naar zijn riem,' zei Scyld's imitatie-stem.
'Zorg ervoor dat Vrouwe Ywain niet gestoord wordt.' De man groette
en duwde de schuivende Carde verder. De kajuitdeur sloeg dicht en
Carse hoorde de grendel op zijn plaats vallen.
Ze gingen over het dek en de ladder af. Tel de
soldaten en bedenk een plan.
Nee. Denk niet. Denk niet of je probeert het
nooit.
De drummer was zelf een slaaf. De opzichter aan het boegeinde van
de loopplank geselde een roeier. Rijen schouders die heen en weer
bogen over de riemen. Rijen gezichten ... van ratten, jakhalzen en
wolven. Het gekraak en gekreun van de riemschachten, de stank van
zweet en ruimwater. Het nooit aflatende gebons van de trommel. De
soldaat gaf Carse over aan Callus en ging weg. Jaxart was weer aan
zijn riem geketend, samen met een lenige, veroordeelde Sark met een
brandmerk op zijn gezicht. Ze keken even naar Carse en toen weer
weg.
Callus duwde de Aardling ruw op de bank en boog diep over de riem
om de gemeenschappelijke ketting aan Carse's enkelbanden vast te
maken. 'Ik hoop dat Ywain je aan mij geeft als ze met jou klaar is,
vuilnis,' gromde hij. 'Ik zal een hoop plezier hebben voor je
sterft.'
Callus zweeg abrupt, voor eens ... en voor altijd. Carse had hem
met zo'n meesterschap een dolksteek in het hart toegebracht dat
Callus de dodelijke steek niet eens had gemerkt.
'Hou het tempo aan!' snauwde Carse gedempt tegen Jaxart. De grote
Khond gehoorzaamde. Maar zijn ogen brandden plotseling hoopvol. De
gebrandmerkte man lachte één keer heel stil vol wraakzuchtige
verwachting.
Carse sneed de hoofdsleutel van de leren streng aan Callus' gordel
en liet het lichaam zacht in de kimgleuven glijden. De roeier aan
bakboord, aan de andere kant van de loopplank, had het gezien,
evenals de drummer. 'Ritme houden!' snauwde Carse opnieuw en Jaxart
staarde de man aan. De roeier hield het ritme maar het gebonk van
de trom aarzelde en verdween even.
Carse schudde zijn boeien af. Zijn ogen ontmoetten die van de
drummer en het ritme startte opnieuw, maar de opzichter was al op
weg naar achter en riep: 'Wat is er aan de hand, varken?'
'Mijn armen zijn moe,' prevelde de man bevend.
'Moe, hé? Ik zal je rug ook 'ns moe maken als het nog
eens gebeurt!
De man aan de bakboordriem zei opzettelijk: 'Er gaat heel wat
gebeuren hond van Sark.' Hij nam zijn handen van de riem.
De bewaker ging onmiddellijk naar hem toe. 'Zo zo? Kijk eens
aan! Die worm is een echte ziener!'
Zijn zweep ging omhoog en trof één keer doel vóór Carse
op zijn rug sprong. Met één hand hield hij de mond van
de opzichter dicht en met de andere stak hij de dolk in
het
lichaam. Een tweede lichaam rolde vlug en zacht in
de gleuven.
Een diepe, wilde kreet klonk uit de roeibanken, maar verdween snel
toen Carse zijn arm waarschuwend opstak en naar het dek keek. Maar
niemand had iets gemerkt want er was nog niets ongewoons
gebeurd.
Het ritme van de riemen was even onderbroken geweest, maar dat was
niet zo ongewoon en in elk geval was dat een zaak voor de
opzichter. Niemand zou zich zorgen maken vóór de riemen volledig
stil lagen. Als het geluk hen nu maar bleef toelachen ..
.
De drummer had gelukkig het verstand - of de gewoonte -om op zijn
trommel te blijven slaan. Carse fluisterde dat iedereen dezelfde
zin aan elkaar moest doorgeven: 'Hou het ritme aan tot we allemaal
vrij zijn.'
Het ritme kwam langzaam weer op gang. Carse kroop over de loopplank
en opende de hoofdsloten van de gemeenschappelijke ketting. Hij
hoefde de mannen niet te waarschuwen geen geluid te maken terwijl
zij zich bevrijdden. Maar toch was amper de helft van de roeiers
vrij toen een lanterfantende soldaat over de reling kwam hangen om
in de roeiersput te kijken.
Carse had net de Zwemmers los gemaakt. Hij zag hoe de
gelaatsuitdrukking van de soldaat veranderde van verveling in
verbaasde spanning en hij greep de zweep van de opzichter en
zwiepte de lange riem omhoog. De soldaat brulde een alarmkreet toen
de tong van de zweep om zijn nek werd geslingerd en hij met een
smak in de put viel.
Carse sprong naar de ladder. 'Komaan, schurken! Komaan tuig! brulde
hij. 'Dit is jullie kans!'
Ze liepen als één man achter hem aan en uitten dierlijk gebrul,
belust op wraak en bloed. Ze klommen als gekken op de ladder en
zwaaiden met hun kettingen. De slaven die nog aan de banken
geketend waren werkten als razenden om vrij te raken.
De slaven hadden even het voordeel van de verrassing want het alarm
en de aanval volgden zo kort op elkaar dat vele zwaarden nog half
in de schede zaten en vele bogen nog niet waren gespannen. Maar
lang duurde dat voordeel niet en Carse wist goed genoeg hoe kort
het zou zijn.
'Sla er zo hard en zolang op als je kunt!' schreeuwde hij. De
slaven vielen de soldaten aan met de zware ijzeren pinnen van hun
boeien, met hun ketens zelf en met hun vuisten. Carse weerde zich
als een duivel met zijn zweep en zijn dolk. Jaxart brulde het woord
Khondor als een strijdkreet. Naakte
lichamen stonden tegenover maliënkolders, wanhoop bevocht
discipline. De Zwemmers glipten als bruine schaduwen door het
gewoel en de slaaf met de gebroken vleugels had op de één of andere
manier een zwaard bemachtigd. De matrozen snelden de soldaten te
hulp, maar nog meer slaven sprongen nu als wolven uit hun
put.
Vanop de voorplecht begonnen de boogschutters hun tol te eisen,
maar het gevecht werd al vlug een verward kluwen zodat ze moesten
ophouden uit vrees hun eigen mannen te doden. De zoutzoete geur van
bloed was al vlug te ruiken en de dekken werden er glibberig van.
Carse zag dat het dodenaantal snel steeg en dat de slaven werden
teruggeslagen.
Met een razendsnelle aanval brak hij door naar de kajuit. De Sarks
hadden het beslist al vreemd gevonden dat Ywain en Scyld niet waren
verschenen, maar ze hadden te weinig tijd om er dieper bij na te
denken. Carse bonsde op de kajuitdeur en riep om Boghaz.
De Valkisiaan deed de grendel van de deur en Carse stormde naar
binnen.
'Draag die heks op het stuurmansplatform,' hijgde hij. 'Ik zal een
weg voor je banen.'
Hij greep het zwaard van Rhiannon en liep weer naar buiten met
Boghaz, die Ywain in zijn armen droeg, achter zich aan. De ladder
was slechts twee passen van de deur verwijderd. De boogschutters
waren naar beneden gekomen om mee te vechten en er was niemand op
het platform buiten de angstige stuurman die zich vasthield aan
zijn roerpen. Carse zwaaide zijn grote zwaard in het rond en baande
zich een weg naar de ladder. Hij verdedigde die terwijl Boghaz
omhoog klom en Ywain overeind trok zodat iedereen haar zou kunnen
zien.
'Kijk!' brulde hij. 'We hebben Ywain!' Hij had hen dat niet eens
hoeven te vertellen want toen de soldaten haar gebonden en met een
prop in haar mond zagen, verloren ze een groot gedeelte van hun
vechtlust. De rebellen daarentegen vielen nu nog woester aan. Twee
gemengde geluiden stegen op: gekreun en vreugdegehuil! Iemand had
Scyld's lichaam gevonden en sleepte het aan dek. De Sarks waren nu
twee keer zonder leider en ze verloren helemaal hun vechtlust. Het
tij van het gevecht keerde en de slaven pakten hun nieuwe kans met
beide handen aan.
Rhiannon's zwaard leidde hen. Het sneed de vallen door zodat de
drakevlag van Sark van de mast tuimelde, en het doodde de laatste
soldaat van Sark.
En toen volgde plotseling afwezigheid van geluid en beweging. De
zwarte galei dreef stuurloos in de verfrissende wind. De zon stond
al laag aan de horizon. Carse klom moe naar het
stuurmansplatform.
Boghaz volgde hem en sleurde Ywain achter zich aan. Haar ogen
schoten vuur.
Carse ging naar de rand van het platform en leunde op zijn zwaard.
De slaven waren uitgeput van het gevecht en dronken van de
overwinning, maar ze kwamen onmiddellijk op het dek beneden bijeen
als een ring van grijnzende wolven. Jaxart kwam naar buiten. Hij
had de kajuiten doorzocht. Hij wees met zijn druipend zwaard naar
Ywain en riep: 'Ze hield een prachtige minnaar in haar kajuit
verborgen! Een uitwerpsel van Caer Dhu, het stinkende
Serpent!'
De slaven reageerden onmiddellijk. Er ging elektrische spanning
door de groep toen ze die naam hoorden. Ondanks hun aantal waren ze
nog bang. Carse schreeuwde met moeite boven het angstige
geroezemoes uit.
'Het ding is dood. Jaxart. . . wil jij misschien het schip
schoonmaken?'
Jaxart bleef even staan voor hij gehoorzaamde. 'Hoe wist
je dat het dood is?'
'Ik heb het gedood,' zei Carse.
De mannen staarden hem aan alsof hij mèèr dan menselijk was. Er
ging een verwonderd gemompel door de groep: 'Hij versloeg het
Serpent.'
Jaxart ging met een helper opnieuw in de kajuit en bracht het lijk
mee. Er werd geen woord gesproken. De slaven weken weg van de
reling en het zwarte, gesluierde ding werd er naartoe gedragen. Het
was gezichts- en vormloos door mantel en kap, maar zelfs in de dood
was het een symbool van oneindig kwaad.
En opnieuw moest Carse die koude, paniekerige angst en die vreemde
woede onderdrukken. Hij dwong zichzelf toe te zien.
De gedaante viel met een schokkend luide plons in die dodelijke
stilte.
In lijnen van vuur golfden nog wat rimpels en toen was de zee weer
kalm.
Toen pas begonnen de mannen weer te praten. Ze riepen naar Ywain en
vernederden haar. Iemand schreeuwde om haar bloed en ze zouden de
ladder hebben bestormd, als Carse hen niet met het lange zwaard had
bedreigd.
'Nee! Ze is onze gijzelares en haar gewicht in goud waard!' Hij
legde niet uit hoè, maar hij wist dat het argument hen voor een
tijdje rustig zou houden. Hij haatte Ywain als de pest, maar hij
wilde haar toch niet voor deze horde wilde beesten
gooien.
Daarom leidde hij hun gedachten in andere banen. 'We hebben een
leider nodig. Wie kiezen jullie?'
Er was maar één antwoord op die vraag. Ze schreeuwden zijn naam tot
het geluid oorverdovend werd. Carse voelde een diepe voldoening
want na die verschrikkelijke dagen was het fijn opnieuw te weten
dat hij een man was, zelfs in die vreemde wereld.
Toen hij opnieuw kon spreken, zei hij: 'Goed dan. Luister. De Sarks
zullen ons dood martelen om wat wij gedaan hebben... als ze ons te
pakken krijgen. Luister naar mijn plan. We kunnen een verbond
sluiten met de vrije rovers, de Zeekoningen die hun bolwerk in
Khondor hebben!' Iedereen was enthousiast en de naam Khondor
daverde door het schip en steeg naar de hemel.
De Khonds onder de gevangen slaven gedroegen zich als wildemannen.
Eén van hen scheurde een geel stuk stof uit de tuniek van een
soldaat en maakte er een banier van die hij omhoog hees in plaats
van de drakevlag van Sark. Jaxart nam, op Carse's verzoek, de
leiding van de galei over en Boghaz droeg Ywain naar beneden en
sloot haar op in haar kajuit.
De mannen verspreidden zich, ijverig om zich te ontdoen van hun
laatste boeien en om de wapens en de kleren van de lijken te roven.
Ook hun dorst was niet weinig aangewakkerd door de strijd. Alleen
Naram en Shallah bleven waar ze waren en keken naar Carse die in de
avondzon op het dek stond.
'Zijn jullie het er niet mee eens?' vroeg hij.
Shalla's ogen waren weer vreemd licht. Hij had dat licht
al eerder in haar ogen gezien.
'Je bent een vreemdeling,' zei ze zacht. 'Een vreemdeling voor ons
en een vreemdeling in deze wereld. En ik zeg opnieuw dat ik een
zwarte schaduw in je kan voelen. Een schaduw die me bang maakt want
zij zal bij je zijn waar je ook gaat.'
Ze draaide zich om en Naram zei: 'We gaan naar huis.' De twee
Zwemmers pauzeerden even aan de reling. Ze waren nu vrij.. . vrij
van hun ketenen en hun lichamen deden bijna pijn van geluk. Ze
strekten zich soepel en zeker opwaarts en sprongen
overboord.
Na een paar seconden zag Carse ze opnieuw. Ze zweefden als
dolfijnen door de golven. Ze raceten met elkaar en riepen elkaar
zachte opmerkingen toe met hun heldere stemmen terwijl ze de golven
goud deden schuimen.
Deimos stond al hoog in de lucht. Het zonlicht was nu verdwenen en
Phobos kwam vlug opzetten in het oosten. De zee werd langzaam
zilver. De Zwemmers trokken hun spoor in westelijke richting. Het
was een zilveren lijn die dunner werd tot ze langzaam verdween. De
zwarte galei voer naar Khondor met haar gespannen zeilen donker
tegen de lucht. Carse bleef waar hij was op het platform. Hij hield
het zwaard van Rhiannon tussen zijn gevouwen handen.