VII Het Zwaard

Ze kon inderdaad zowel een Sark als een duivel zijn, zoals de anderen hadden gezegd. Maar ze liet Carse's adem in ieder geval in zijn keel stokken toen hij naar haar bleef staren. Ze stond als een donkere vlam in de halo van de dalende zon. Ze gedroeg zich als een jonge krijger met haar maliënkolder van zwarte maliënringen over een korte, purperen tuniek en een juwelen draak die over de welving van haar borst krulde. Aan haar heup hing een kort zwaard. Ze was blootshoofds. Ze droeg haar zwarte haar vrij kort. Boven de ogen was het vierkant geknipt en het viel recht op de schouders. Haar ogen waren gloeiende vuren onder zwarte wenkbrauwen. Ze stond met haar lange benen licht gespreid en staarde uit over de zee.
Carse voelde een bittere, bewonderende vloed in zich opstijgen. Deze vrouw bezat hem en hij haatte haar en haar ras, maar hij kon haar brandende schoonheid en kracht niet ontkennen.
'Roei, armzalig stuk vuilnis!'
De vloek en de zweepslag brachten hem terug in de realiteit. Hij had de cadans verloren en de stuurboordgroep zat in de war. Jaxart vloekte en Callus gebruikte de zweep. Hij sloeg hen zonder onderscheid allemaal en Boghaz schreeuwde zo hard als hij kon: 'Genade, Vrouw Ywain. Genade! Genade!'
'Bek dicht, worm!' snauwde Callus en hij sloeg hen tot er bloed begon te vloeien.
Ywain keek in de put. Ze zei kort en krachtig; 'Callus!'
De roeileider boog: 'Ja, Hoogheid?'
'Versnel het ritme,' zei ze. 'Vlugger. Ik wil tegen zonsopgang de Zwarte Zandbanken bereiken.' Ze keek recht naar Carse en Boghaz en voegde eraan toe: 'Gesel elke man die het ritme verliest.'
Ze draaide zich om. Het ritme van het tromgeroffel werd sneller. Carse keek bitter naar haar rug. Het zou fijn zijn om die vrouw te temmen. Het zou zo ongelooflijk goed zijn haar helemaal te breken, haar trots bij de wortels te pakken en uit haar te rukken.
Maar de zweep gaf de cadans aan op zijn rug en hij kon niets anders doen dan roeien.
Jaxart grinnikte wolfachtig. Tussen de roeislagen door hijgde hij: 'De Sarks snoeven dat ze de Witte Zee beheersen, maar de Zeekoningen zijn er ook nog. Zelfs Ywain wil onderweg niet dralen!'
'Maar waarom heeft ze dan geen escorte als er vijanden in de buurt kunnen zijn?' hijgde Carse.
Jaxart schudde zijn hoofd. 'Dat begrijp ik zelf niet. Ik hoorde dat Garach Ywain naar Jekkara zond om de horige koning wat te intimideren. Hij werd wat te ambitieus. Maar waarom ze zonder escorteschepen vaart. . .'
'Misschien hebben de Dhuvianen haar ter bescherming een geheimzinnig wapen gegeven?' onderbrak Boghaz hem.
De grote Khond lachte laatdunkend. 'De Dhuvianen zijn te sluw om zoiets te doen! Ze zullen hun vreemde wapens soms in het voordeel van hun bondgenoten van Sark gebruiken, dat wel. Daar is de alliantie voor. Maar wapens geven aan de Sark, Sarks leren hoe ze te gebruiken? Zo dom zijn ze niet!'
Carse begreep nu meer van dit oude Mars. Deze mensen waren allen in min of meerdere mate barbaren ... behalve de geheimzinnige Dhuvianen. Zij bezaten blijkbaar nog restanten van de ouwe wetenschap van deze wereld. Ze bewaakten hun kennis zeer streng en gebruikten die voor eigen doeleinden en die van bondgenoten van Sark.
De nacht viel. Ywain bleef aan dek en de wachten werden verdubbeld. Naram en Shallah, de twee Zwemmers, bewogen zich rusteloos in hun ketens. In het licht van de toortsen gloeiden hun ogen vreemd opgewonden.
Carse had noch de kracht noch de neiging om de glanzende zee bij maanlicht te bewonderen. De toestand verslechterde nog door de tegenwind die de zee dermate opjoeg dat de golven lelijk te keer gingen waardoor het hanteren van de riemen dubbel zo moeilijk werd. De trom dreunde onverzadigbaar verder.
Een doffe woede brandde in Carse. Zijn lichaam stond in vuur. Hij bloedde en zijn rug was met vurige striemen getekend. De riem werd zwaarder en zwaarder. Hij woog nu meer dan Mars en bokte en sloeg in zijn handen als een levend ding dat hem wilde bevechten.
Er gebeurde iets met zijn gezicht. Een vreemde, steenharde glans kwam erover. De kleur verdween uit zijn ogen, ze werden zo bleek als ijs en leken niet meer normaal. De trommelslag vloeide over in het kloppen van zijn eigen hart en klonk luider en luider bij elke pijnlijke roeibeweging.
Een grote golf sloeg over, zwiepte over de handvatten van hun riem en sloeg tegen Carse's borst. De lucht werd met een pijnlijke klap uit zijn longen geperst. Jaxart was ervaren en Boghaz stevig gebouwd, zodat ze de riem bijna onmiddellijk weer onder controle kregen. Maar de opzichter was al bij hen en schold hen uit voor lui gespuis (zijn favoriete scheldwoord) en hij legde de zweep over hun ruggen.
Carse liet de riem schieten. Ondanks de zware ketens, bewoog hij zich zo vlug, dat de opzichter niet wist wat er gebeurde tot hij tussen de knieën van de Aardling lag en probeerde zijn hoofd te beschermen tegen de slagen van Carse's polsbanden.
De roeiput werd onmiddellijk wild. De cadans was verstoord. Mannen huilden om een lijk. Callus kwam aanrennen en sloeg Carse op het hoofd met het verzwaarde handvat van zijn zweep. Carse viel half bewusteloos neer en de opzichter krabbelde vlug naar de veiligheid, uit het bereik van Jaxart's gretig uitgestoken handen. Boghaz maakte zichzelf zo klein als hij kon en deed niets.
Ywain's stem klonk vanop het dek: 'Callus!'
De roeileider knielde angstig neer. 'Ja, Hoogheid?' 'Sla ze tot ze weten dat ze niet langer vrije mannen zijn, maar slaven.' Haar kwade, onpersoonlijke blik bleef op Carse rusten. 'En die daar. . . Hij is nieuw hier, niet?'
'Ja, Hoogheid.' 'Leer hem een lesje,' zei ze.
En ze leerden hem een lesje. Callus en de opzichter deden het vol overgave. Carse beschermde zijn hoofd met zijn armen en doorstond de hel. Nu en dan huilde Boghaz, als de zweep een te grote boog beschreef en ook hem raakte. Carse zag vaak tussen zijn voeten kleine rode stroompjes naar beneden vloeien waar ze het ruimwater rood kleurden. De razernij die in hem brandde verkilde en veranderde zoals ijzer verhardt onder het beuken van de hamer.
Op den duur hielden zij ermee op. Carse hief zijn hoofd op. Het was de grootste inspanning die hij ooit had geleverd, maar hij hief stijf en koppig zijn hoofd op en keek Ywain, recht in de ogen.
'Heb je je lesje geleerd, slaaf?' vroeg ze.
Het duurde lang voor hij de woorden kon vormen. Hij dacht niet meer aan leven of sterven. Zijn hele universum was in elkaar gekrompen om die vrouw, die arrogant en ongenaakbaar boven hem stond.
'Kom naar beneden en leer me een lesje als je kunt,' antwoordde hij hees en hij noemde haar met een woord dat alleen door het grauwste schorriemorrie in de straten wordt gebruikt. .. een naam die betekende dat ze een man niets kon leren.
Een moment lang bewoog of sprak niemand. Carse zag hoe ze bleek werd en hij lachte. Het was een hees, verschrikkelijk geluid in die stilte. Toen trok Scyld zijn zwaard en sprong over de reling van het dek in de put.
Het lemmet flitste hoog en glanzend in het toortslicht. Carse dacht plotseling dat hij een hele weg had afgelegd om te sterven. Hij wachtte op de slag, maar die kwam niet en toen besefte hij dat Ywain Scyld had bevolen te stoppen. Scyld aarzelde, draaide zich verbaasd om en keek op. 'Maar Hoogheid...'
'Kom hier,' zei ze. Carse zag dat ze naar het zwaard van Rhiannon in Scyld's hand staarde.
Scyld klom op de ladder naar het dek, met enigszins bevreesde trekken. Ywain kwam hem tegemoet.
'Geef me dat,' zei ze. En toen hij aarzelde: 'Het zwaard, idioot!'
Hij legde het in haar handen en ze bestudeerde het intens. Ze draaide het om en om in het toortslicht, onderzocht de smeedmethode, het gevest met het eenzame, rookkleurige juweel en de symbolen op het lemmet.
'Waar heb je dit vandaan, Scyld?'
'Ik ...,' stamelde hij want hij gaf zijn diefstal niet graag toe. Zijn hand ging instinctief naar de gestolen halsketting. 'Jouw kruimeldiefstallen interesseren me niet,' snauwde Ywain.' Waar heb je dat zwaard vandaan?'
Hij wees naar Carse en Boghaz. 'Zij hadden het toen ik ze arresteerde, Hoogheid.'
Ze knikte. 'Breng hen naar mijn kajuit.'
Ze verdween in de kajuit en Scyld draaide zich ongerust en hoogst verbaasd om en brulde instructies. Boghaz begon te kreunen.
'Oh, genadige goden,' fluisterde hij, 'we zijn verloren!' Hij boog voorover naar Carse en sprak vlug nu hij de kans nog had: 'Lieg zoals je nog nimmer hebt gelogen. Ze zal ons gruwelijk martelen als ze denkt dat je het geheim van de tombe kent. En de Dhuvianen toveren ons om tot zwakzinnige idioten!'
Carse zei niets. Hij moest zijn uiterste best doen om het bewustzijn niet te verliezen. Scyld brulde om wijn, die hij Carse met geweld door liet slikken. Daarna werden Carse en Boghaz losgemaakt en naar het achterdek gebracht.
De wijn en de zeewind op het dek maakten Carse fit genoeg om op de been te kunnen blijven. Scyld schopte hen ruw in de met toortsen verlichte kajuit van Ywain. Ze zat achter een gebeeldhouwde tafel met het zwaard van Rhiannon op het marmeren blad.
Een lage deur in het tegenover liggende schot gaf toegang tot een tweede kajuit. Carse zag dat die deur op een zeer smalle kier open stond. Er scheen geen licht achter de deur vandaan, maar hij kreeg het gevoel dat iemand of iets erachter hurkte en luisterde. Hij herinnerde zich de woorden van Jaxart en Shallah.
Er was iets in de lucht... een droge, ziekelijke muskusgeur. Het leek uit de tweede kajuit te komen en had een vreemde uitwerking op Carse. Zonder te weten wat het was, haatte hij het.
Als Ywain in die kamer een minnaar verborg, dacht hij, dan moest het wel een heel speciale minnaar zijn. Ywain keek hem aan met haar prachtige ogen en zijn gedachten werden
onmiddellijk afgeleid. Hij had nog nooit zulke ogen gezien.
'Vertel me alles,' zei ze kortaf tegen Scyld.
Scyld deed aarzelend zijn verhaal en keek haar onbehaaglijk aan. Maar Ywain keek Boghaz scherp aan.
'En jij, dikke. Hoe ben je aan dat zwaard gekomen?' Boghaz zuchtte en knikte naar Carse. 'Van hem, Hoogheid. Het is een prachtig wapen en ik ben nu eenmaal een dief.'
'Is dat de énige reden waarom je het begeerde?' Boghaz' gezicht was werkelijk een schoolvoorbeeld van onschuldige verrassing. 'Waarom anders? Ik ben geen krijger. En hij had zijn gordel en de halsketting. Zoals u weet, Hoogheid, zijn die drie voorwerpen allemaal waardevol.' Haar gezicht verraadde niets van haar gedachten. Ze keek Carse aan.
'Het zwaard is dus van jou?' 'Ja.'
'Waar heb je het vandaan?'
'Ik heb het gekocht van een handelaar.'
'Waar?'
'In het noordelijke land voorbij Shun.'
'Je liegt,' glimlachte ze.
Carse zei moe: 'Ik heb het wapen eerlijk in mijn bezit gekregen en het maakt me niets uit of u me gelooft of niet.'
Ergens was hij inderdaad eerlijk aan het zwaard gekomen. De kier van de tweede deur leek hem te bespotten. Hij wilde de deur open trappen om te zien wat daar hurkte en meeluisterde en naar hem keek vanuit de duisternis. Hij wilde zien wat die hatelijke geur veroorzaakte.
Maar het leek bijna of dat niet nodig was. Want het leek bijna of hij dat al wist.
Scyld kon zich niet langer inhouden en barstte los: 'Vergeef mij, Hoogheid, maar waarom al die drukte om een zwaard?'
'Je bent een goed soldaat, Scyld,' antwoordde ze bedachtzaam, 'maar in veel opzichten een dwaas. Heb je het lemmet opgepoetst?'
'Natuurlijk. Het was slecht onderhouden. 'Hij keek Carse daarbij laatdunkend aan. 'Het was alsof hij het in jaren niet meer had aangeraakt.'
Ywain legde haar hand zacht op het versierde gevest en Carse zag die hand beven. 'Je hebt gelijk, Scyld,' zei ze zacht. 'Het is in jaren niet meer aangeraakt. Niet meer sinds de maker ervan, Rhiannon, werd opgesloten in zijn tombe om te boeten voor zijn zonden.'
Scyld werd lijkbleek en zijn onderkaak zakte ver open. Na een lange stilte prevelde hij één woord: 'Rhiannon!'