XII. De vervloekte
De duisternis verdween langzaam. Carse werd
zich eerst van de geluiden bewust... Het kabbelen en het gezucht
van het water dichtbij en het gedempte brullen van de branding
achter een rotswand. Verder was het stil en dof in die plaats. En
toen kwam het licht. Het was een gedempte, zachte gloed. Toen hij
zijn ogen opende zag hij hoog boven hem een sterrenrij. Onder de
sterren was er een boog van rotsen, bezaaid met kristallijne ertsen
die een diffuus licht verspreidden.
Hij stond in een zeegrot waarvan de bodem werd gevormd door een
poel melkwit water. Toen zijn zicht helder werd, zag hij dat er aan
de andere kant van de poel een gaanderij was, met trappen die naar
boven leidden. De Zeekoningen stonden op een richel met de geboeide
Ywain en Boghaz en de leiders van het Zee- en Luchtvolk. Ze keken
hem allen aan, maar niemand zei een woord.
Carse merkte dat hij alleen was. Hij was vastgeklonken aan een
dunne rotspiek.
Emer stond tot haar heupen in het water voor hem. De zwarte parel
glinsterde tussen haar borsten en het water liep als een stroom
diamanten uit haar haar. In haar handen hield ze een groot, ruw
juweel dat dofgrijs van kleur was, en mistig alsof het
sliep.
Toen ze zag dat zijn ogen open waren, riep ze helder: 'Kom,
meesters. Het is tijd.'
Een droevige zucht murmelde door de grot. Een fosforescerende
trilling ging door het water en toen stegen drie gedaanten soepel
naast Emer aan de oppervlakte. Het waren de hoofden van drie
Zwemmers die wit waren van ouderdom.
Hun ogen waren de verschrikkelijkste dingen die Carse ooit had
gezien. Ze leken jong met een vreemdsoortige jeugd, die niet van
het lichaam was. Ze schitterden met een wijsheid en een kracht die
hem beangstigden.
Hij vocht tegen zijn boeien, maar hij was nog half verdoofd door
IJzerbaards klap. Boven hem hoorde hij geritsel alsof grote vogels
werden opgeschrikt.
Hij keek omhoog en zag drie onbeweeglijke figuren op de hoogste
rand. Het waren de oude Arenden van het Luchtvolk, met moede
vleugels en met in hun gezichten diezelfde wijsheid die al lang van
vlees was ontdaan.
En toen vond hij zijn stem terug. Hij schreeuwde en hij vocht voor
zijn vrijheid, maar in die krocht had zijn stem een holle, lege
klank en ze antwoordden niet. Zijn boeien waren te sterk en hij
begreep op den duur dat het geen zin had. Hij leunde ademloos en
wanhopig tegen de rotspiek.
Een ruw, scherp gefluister dreef van de richel naar
beneden.
'Kleine Zuster ... hef de gedachtensteen op.' Emer hief het mistige
juweel hoog op in haar handen. Het was een eigenaardig voorwerp.
Carse begreep niet dadelijk wat dit alles te betekenen had, maar
toen zag hij Emer's ogen en die van de Wijzen dof en mistig worden,
terwijl het juweel helderder werd.
Het was alsof de kracht van hun geesten in het brandpunt van het
kristal samenkwam en daar tot één krachtstraal werd gebundeld. Hij
voelde plotseling de druk van die verenigde geesten tegen zijn
eigen geest. Carse voelde vaag wat ze probeerden. De gedachten van
de bewuste geest zijn kleine elektrische neuronenpulsen. Die
elektrische pulsen kunnen worden geneutraliseerd door een sterkere
tegenimpuls.. . een impuls zoals zij nu in hem voerden via het
elektrische geleidend kristal.
Zij kenden de wetenschappelijke grondbeginselen van hun aanval op
zijn geest niet. Deze Halflingen waren wel begaafd met
buitenzintuigelijke eigenschappen en hadden misschien al lang
geleden ontdekt dat deze kristallen hun geesten konden bundelen.
Zij gebruikten nu hun ontdekking, zonder de juiste werking ervan te
kennen.
'Maar ik kan ze tegenhouden,' fluisterde Carse met dubbelslaande
tong. 'Ik kan ze allemaal tegenhouden.' Dat kalme, onpersoonlijke
gedreun tegen zijn brein maakte hem razend. Hij vocht ertegen met
al de kracht die in hem was, maar het was niet genoeg.
En opeens kwam die vreemde kracht, die de zijne niet leek, hem weer
te hulp, net als bij de Dhuviaan met zijn zingende sterren was
gebeurd.
De kracht bouwde een barrière tegen de Wijzen en verdedigde die wal
tot Carse kreunde van de pijn. Het zweet druppelde van zijn gezicht
en zijn lichaam kronkelde in zijn boeien. Hij wist vaag dat hij zou
sterven. Lang kon hij die kwelling niet meer verdragen.
Zijn geest was als een gesloten kamer die plotseling werd
opengeworpen door elkaar bekampende winden die de opgestapelde
herinneringen door elkaar deden tuimelen, de stoffige dromen
overhoop wierpen en alles aan het licht brachten, tot zelfs de
donkerste plekken.
Behalve één donkere plek. Eén plek waar de
schaduw muurvast en ondoordringbaar was, en niet uit elkaar
viel.
Het juweel straalde in Emer's handen. Er hing nu een ongelooflijke
stilte in de grot, de stilte van de ruimte tussen de
sterren.
En Emer's stem drong er helder doorheen.
'Rhiannon. Spreek!'
De donkere schaduw die Carse in zich voelde schuilen, trilde en
bewoog, maar gaf geen ander teken. Hij voelde dat hij wachtte en
keek.
De stilte klopte nu als een rusteloos hart. De toeschouwers op de
richel achter de poel bewogen zenuwachtig.
En toen zei Boghaz bits: 'Dit is waanzin! Hoe kan de barbaar, de
Vervloekte van lang geleden zijn? Maar Emer lette niet op hem
en het juweel in haar handen begon heviger te gloeien.
'De Wijzen zijn krachtig, Rhiannon! Ze kunnen de geest van deze man
breken. En ze zullen het doen, als je niet spreekt!' Er sloop een
wilde, triomfantelijke toon in haar stem. 'En wat zul je dan doen?
In een ander brein en een ander lichaam kruipen? Dat kun je niet,
Rhiannon, want anders had je het al lang gedaan!'
IJzerbaard zei hees: 'Ik houd hier niet van.' Maar Emer ging
genadeloos verder en haar stem was het enige belangrijke ding in
Carse's universum en dat ding was onhoudbaar en bijtend.
'De geest van de man breekt. Rhiannon. Nog een minuut ... Nog één
minuut en jouw instrument is een hulpeloze idioot. Spreek nu, als
je hem wilt redden.'
Haar stem kaatste tegen de optorende rots van de grot en het juweel
in haar hand was een levende vlam van kracht.
Carse voelde de pijn die de hurkende schaduw in zijn geest
overspoelde. Het was de pijn van de twijfel en de angst. En opeens
leek die donkere schaduw te exploderen, tot in de uiterste hoeken
van zijn brein en lichaam. Plotseling bezat die schaduw hem
helemaal, tot in elk atoompje. En hij hoorde zijn eigen stem, met
verwrongen toon en timbre, roepen: 'Laat
de geest van de man leven! Ik zal spreken!'
De donderende echo's van die verschrikkelijke kreet ebden langzaam
weg en in de met spanning geladen stilte die daarop volgde deed
Emer twee stappen terug alsof haar lichaam alleen al voor dat
geluid terugdeinsde. Het juweel in haar handen verduisterde
plotseling. Vurige rimpels ontstonden en verdwenen toen de Zwemmers
doken en de vleugels van het Luchtvolk tegen de rotsen sloegen. In
alle ogen blonken begrip en angst.
Rold en de Zeekoningen versteenden op hun richel en hun stemmen
weerklonken trillend: 'Rhiannon! De Vervloekte!' Carse voelde
plotseling dat zelfs Emer, die het ding toch naar het daglicht had
gedwongen, bang was nu het tevoorschijn was getreden.
En hij, Matthew Carse, was ook bang. Hij had vroeger angst gekend,
maar zelfs de blinde angst die hij voor de Dhuviaan had gevoeld was
niets in vergelijking met deze blinde, zielsomvattende
paniek.
Dromen, illusies, de gedrevenheid van een geobsedeerde geest... dat
waren zijn verklaringen geweest voor zijn vreemde
geestestoestanden. Maar nu! Nu kende hij de waarheid en die
waarheid was te ongelooflijk, te hels.
'Het bewijst niets!' loeide Boghaz. 'Jullie hebben hem
gehypnotiseerd, zodat hij het onmogelijke heeft toegegeven!' 'Het
is Rhiannon,' fluisterde een Zwemster. Ze bracht haar witte,
pelsschouders uit de poel en stak haar oude handen op. 'Het is
Rhiannon in het lichaam van de vreemdeling!' En toen met een
verkillende kreet: 'Dood hem, vóór de Vervloekte hem gebruikt om
ons te vernietigen!'
Een hels rumoer brak los van de echoënde rotsen toen menselijke en
Halflingkelen schreeuwden: 'Dood hem, dood hem!'
Carse was hulpeloos maar hij voelde als één geest samen met het
donkere ding in hem, en dat ding was ook wild van angst. Hij hoorde
de dreunende stem, die de zijne niet was, boven het rumoer
uitschreeuwen.
'Wacht! Jullie zijn bang omdat ik Rhiannon ben! Maar ik ben niet
teruggekomen om jullie schade te berokkenen!' 'Waarom ben je dan
gekomen?' fluisterde Emer. Ze keek Carse recht aan en Carse zag in
haar opengesperde ogen dat zijn gezicht een vreemde en ijselijke
aanblik moest bieden.
Rhiannon antwoordde door Carse's lippen: 'Ik ben gekomen om voor
mijn zonde te boeten en om mijn schuld weg te wassen! Ik zweer
het!'
Brandende haat verscheen op Emer's witte, geschokte gezicht.
'Rhiannon, Vader van de Leugen! Rhiannon, die het kwaad in onze
wereld bracht door het Serpent macht te verlenen en die veroordeeld
en bestraft werd voor zijn misdaad . .. Rhiannon, de vervloekte ...
nu opeens een heilige?'
Ze lachte en het was een bittere lach die voorsproot uit haat en
angst, en die lach werd overgenomen door de Zwemmers en het
Luchtvolk.
'Jullie moeten me geloven!' brulde Rhiannon's stem. 'Het is in
jullie eigen belang. Luisteren jullie niet eens?' Carse voelde de
hartstocht van het duister wezen dat hem zo misselijk gebruikte.
Hij was één met dat vreemde hart dat zo gewelddadig en bitter was
en tegelijkertijd eenzaam... zo eenzaam als nog nimmer iemand was
geweest.
'Luisteren naar Rhiannon?' riep Emer. 'Hebben de Quiru lang geleden
geluisterd? Ze hebben je veroordeeld voor je misdaden!'
'Zul je me de kans ontnemen om mijn zonde goed te maken?' vroeg de
Vervloekte bijna smekend. 'Begrijp je dan niet dat deze man, Carse,
mijn enige kans is om goed te maken wat ik misdeed?'
Zijn stem ging verder, vol spanning en hoop. 'Ik heb een eeuwigheid
star en bevroren in mijn gevangenis gelegen. Een eeuwigheid die
zelfs de trots van Rhiannon niet kon weerstaan. Daarom begreep ik
dat ik gezondigd had. Ik wilde alles weer goed maken, maar ik kon
het niet.
'En toen kwam Carse van buiten deze wereld in mijn tombe die
tegelijkertijd ook mijn gevangenis was. Ik weefde het immateriële,
elektrische web van mijn geest in zijn brein. Ik kon hem niet
beheersen want zijn brein is buitenaards en anders. Maar ik kon hem
wel een beetje beïnvloeden en ik dacht dat ik door en in hem kon
handelen.
'Want zijn lichaam was niet gebonden in
mijn gevangenis. Door hem kon mijn geest tenminste vrij zijn. En
daarom verliet ik mijn gevangenis zonder hem ervan in kennis te
durven stellen dat ik in zijn brein was.
'Ik dacht dat ik door hem, een manier zou kunnen vinden om het
Serpent te vernietigen, het Beest dat ik zo lang geleden, tot mijn
eigen rampspoed uit het stof heb getild.'
Rold's trillende stem sneed door de gloedvolle smeekbede die van
Carse's lippen kwam. Er lag een wilde blik in de ogen van de Khond.
'Emer, de Vervloekte mag niet langer spreken! Verbreek de
betovering van de geesten over het brein van de man!'
'Verbreek de betovering,' echode IJzerbaard hees.
'Ja,' fluisterde Emer. 'Ja.'
Opnieuw werd hetjuweel omhoog geheven en nu bundelden de Wijzen al
hun krachten, aangespoord door hun oeverloze angst. Het elektrisch
geleidende kristal flikkerde op en Carse voelde iets als bijtend
vuur in zijn brein dringen. Want Rhiannon vocht met de
vertwijfeling van de waanzin tegen de kracht van de Wijzen.
'Luister! Jullie moeten me geloven!'
Er kwam één laatste protest, onderbroken door de ijzeren wil van de
Wijzen. Toen een moment van aarzeling... gevolgd door een
pijnscheut, te diep voor elk menselijk begrip. En toen was de
barrière verdwenen.
De vreemde aanwezigheid en die onheilspellende vereniging in het
vlees waren verdwenen en de geest van Matthew Carse gleed erover
heen en verborg ze. De stem van Rhiannon zweeg.
Carse hing als een dode in zijn boeien. Het licht gleed uit het
kristal. Emer liet haar handen zakken. Haar hoofd boog voorover
zodat haar blonde haar haar gezicht verborg. De Wijzen bedekten
eveneens hun gezichten en bleven roerloos waar ze stonden. De
Zeekoningen, Ywain en zelfs Boghaz stonden sprakeloos op de richel,
als mensen die ternauwernood aan de vernietiging zijn ontsnapt en
pas later beseffen hoe dichtbij de dood was geweest.
Carse kreunde éénmaal. Een lange poos waren die kreun en zijn rauw
raspende adem de énige geluiden in de grot. En toen zei Emer: 'De
man moet sterven.'
Vermoeidheid, maar ook een grimmige vastberadenheid, tekenden haar
trekken. Carse hoorde vaag Rold's bezwaarde antwoord.
'Ja. Er is geen andere uitweg.'
Boghaz probeerde te spreken, maar ze beletten het hem.
'Het is niet waar,' zei Carse moeizaam. 'Zoiets kan niet
bestaan.'
Emer hief haar gezicht op en keek hem aan. Haar houding was
veranderd. Ze had nu duidelijk geen vrees meer voor Carse,
maar voelde medelijden met hem.
'En toch weet je dat het waar is.'
Carse zweeg. Hij wist dat het waar was.
'Je hebt geen kwaad gedaan, vreemdeling,' ging Emer verder.
'In jouw. geest heb ik veel onbekende dingen gezien. Er is
enorm veel dat ik niet begrijp, maar ik vond geen kwaad. Maar
Rhiannon leeft in jou en we mogen hem niet laten leven.'
'Maar hij kan me niet beheersen,' zei Carse die moeizaam rechtop
ging staan en zijn hoofd ophief om beter gehoord te worden. Zijn
lichaam en zijn stem waren krachteloos. 'Jullie hebben zelf gehoord
hoe hij dat toegaf. Hij kan me niet beheersen. Ik heb mijn eigen
wil nog.'
Ywain zei langzaam: 'En wat dan met S'San en het zwaard? Het was
niet de geest van Carse, de barbaar, die je toen
bestuurde.'
'Hij kan je niet overnemen,' zei Emer, 'behalve als de barrières
van je eigen geest zwakker worden door spanning. Hevige angst, pijn
of vermoeidheid ... misschien zelfs de onbewuste toestand van de
slaap of de wijn geven de Vervloekte zijn kans en dan zou het te
laat zijn.'
'We kunnen het risico niet nemen,' zei Rold.
'Maar ik kan jullie het geheim van Rhiannon's tombe leveren!'
schreeuwde Carse.
Hij merkte dat die woorden insloegen en hij ging vlug verder. De
onwezenlijke maar gevaarlijke toestand spoorde zijn geest
razendsnel aan.
'Jullie verwijten de Sarks hun onrechtvaardigheid, maar noemen
jullie dit recht doen gelden, mannen van Khondor? Jullie
veroordelen mij hoewel ik onschuldig ben! Zijn jullie zo laf dat
jullie je volk veroordelen tot eeuwige slavernij onder de drakepoot
omwille van een schaduw uit het verleden?
'Laat me jullie naar de tombe leiden. Ik zal jullie de zege geven.
Dat zal jullie bewijzen dat ik niets met Rhiannon te maken
heb!'
Boghaz' mond viel vol afschuw open. 'Nee, Carse, nee! Je zult hen
het geheim toch niet geven!'
'Stilte!' brulde Rold.
IJzerbaard lachte grimmig: 'Naar de tombe gaan en de Vervloekte de
kans geven bij zijn wapens te komen? Dat zou pas dwaasheid
zijn!'
'Goed dan,' zei Carse wanhopig. 'Laat Rold gaan. Ik zal de weg
uittekenen. Hou mij hier en bewaak me. Dat is toch veilig genoeg?
Jullie kunnen me vlug doden als Rhiannon mij overneemt.'
Hij had nu hun volledige aandacht. Hun brandend verlangen om de
legendarische wapens van Rhiannon in hun bezit te krijgen en aldus
Khondor te bevrijden was nog groter dan hun haat en hun angst voor
de Vervloekte.
Ze dachten na.. . weifelend, argwanend. Maar hij kende hun
beslissing al, voor Rold zich omdraaide en zei: 'We nemen je
voorstel aan, Carse. Het zou veiliger zijn om je nu te doden . ..
maar we hebben die wapens nodig.'
Carse voelde hoe de kille aanwezigheid van een onmiddellijke dood
enigszins terugweek. 'Het zal niet gemakkelijk zijn,' waarschuwde
hij. 'De tombe ligt dicht bij Jekkara.'
'En wat gebeurt er met Ywain?' vroeg IJzerbaard.
'Onmiddellijk doden,' gromde Thorn van Tarak hees.
Ywain bleef zwijgen en keek hen met koele, onbezorgde blik
aan.
Maar Emer kwam tussenbeide. 'Rold gaat een gevaarlijke reis
tegemoet. Laten we Ywain houden tot Rold terug is. We kunnen haar
als gijzelaar gebruiken mocht Rold onverhoopt iets
overkomen.'
En toen zag Carse Boghaz in de schaduw staan. De dikkerd schudde
droevig zijn hoofd en er rolden tranen over zijn vette, bolle
wangen.
'Hij geeft hen een geheim dat een
koninkrijk waard is!' loeide Boghaz. 'Ik ben bestolen!'