XIV. Gewaagd spel
Maar het was IJzerbaard niet. Het was Boghaz.
Boghaz kwam op het balkon en hij was bedrukt en
verdrietig.
'Emer heeft me gezonden,' zei hij. 'Ze heeft me het tragische
nieuws verteld en ik kom afscheid nemen.'
Hij greep Carse's hand. 'De Zeekoningen houden een laatste
krijgsraad alvorens naar Sark te vertrekken, maar het zal niet lang
meer duren. Oude vriend, we hebben samen veel doorstaan. Je bent
als een broer voor me geworden en dit afscheid breekt mijn
hart.'
De dikke Valkisiaan leek echt onder de indruk. Er
blonken tranen in zijn ogen terwijl hij Carse
aankeek.
'Ja, als mijn eigen broer,' herhaalde hij bewogen. 'We hebben
als broers gekibbeld, maar we hebben samen ook bloed vergoten.
Een man vergeet dat niet.'
Hij zuchtte diep. 'Ik zou graag iets van je hebben
als herinnering, vriend. Een klein sieraad als aandenken.
Je juwelen halssnoer misschien... of je gordel. Je zult ze
nu
niet meer missen en ik zal ze mijn hele leven vol
eerbied behandelen.'
Hij wiste een traan weg en Carse greep hem niet al te zacht bij de
keel.
'Schijnheilige schurk,' snauwde hij in het oor van de verraste
Valkisiaan. 'Een sieraad, he? Bij de goden, je had me bijna
bedonderd!'
'Maar mijn vriend . . .,' piepte Boghaz.
Carse schudde hem even doorelkaar en liet hem toen los. Vlug en
gedempt fluisterde hij: 'Ik zal je hart niet breken als ik het kan
helpen. Luister, Boghaz. Hoe zou je het vinden, als je de macht van
de tombe kon heroveren?'
Boghaz' mond viel open. 'Gek,' fluisterde hij. 'De arme man is
stapel geworden door de schok.'
Carse gluurde even in de kamer. De bewakers stonden buiten
gehoorsafstand. Ze hadden geen reden om het gesprek op het balkon
te willen horen. Ze waren met z'n drieën, gewapend en geharnast,
Boghaz was zoals altijd ongewapend en Carse kon niet ontsnappen
zonder vleugels te krijgen.
De Aardling sprak vlug. 'De krijgstocht van de Zeekoningen is
hopeloos. De Dhuvianen zullen Sark helpen en Khondor vernietigen.
Dat betekent dat jij dan ook dood zult zijn, Boghaz. De Sarks
zullen hierheen komen en als je hun aanval overleeft, wat ik
betwijfel, zullen ze je levend villen en wat er van je overblijft
aan de Dhuvianen geven.' Boghaz dacht even na en zijn gedachten
waren duidelijk niet plezierig.
'Maar,' stamelde hij, 'het is onmogelijk om nu nog Rhiannon's
wapens te heroveren. Zelfs al zou je kunnen ontsnappen, dan nog is
het ondoenlijk om naar Sark te gaan en ze onder Garach's neus weg
te kapen!'
'Een man zou dat niet kunnen,' zei Carse,
'maar ik ben niet zomaar een man. Wiens wapens waren het
trouwens?'
Er sloop langzaam begrip in de ogen van de Valkisiaan. Zijn dikke
gezicht begon te stralen. Hij schreeuwde het bijna uit, maar hield
zich net op tijd in. Carse's hand lag trouwens al voor zijn
mond.
'Ik groet je, Carse,' fluisterde Boghaz. 'De Vader van de Leugens
zelf had het niet beter kunnen doen.' Hij was buiten zichzelf van
extase. 'Het is subliem. Het is... Boghaz zélf waardig!'
Toen werd hij weer nuchter en schudde het hoofd. 'Maar het is ook
waanzin.'
Carse nam hem bij de schouders. 'Zoals op de galei.. . niets te
verliezen, alles te winnen. Zul je me helpen?' De Valkisiaan sloot
zijn ogen. 'Ik voel de verleiding in me opborrelen,' murmelde hij.
'Als vakman, als artiest ben ik ervoor. Ik zou graag het welslagen
van dit prachtige plan meemaken.
Hij sidderde plotseling. 'Levend gevild, zei je? En dan de
Dhuvianen ... Ik geloof dat je gelijk hebt. We zijn toch ten dode
opgeschreven.' Maar toen opende hij verschrikt de ogen. 'Wacht eens
even! Voor Rhiannon zélf, zal er plaats zijn in Sark, maar ik ben
slechts Boghaz, die tegen Ywain opstond. O nee! Ik ben beter af bij
de Khonds!'
'Blijf dan als je er zo over denkt,' zei Carse die hem door elkaar
schudde. 'Dikke idioot! Ik zal je beschermen! Als Rhiannon kan ik
dat doen. En met die wapens in onze handen kunnen we Khondor redden
en is er zelfs geen einde aan onze macht. Zou je graag koning van
Valkis zijn?'
'Nou. . . ,' Boghaz zuchtte. 'Jij zou de duivel zelf kunnen
verleiden. En over duivels gesproken.' Hij keek Carse met vernauwde
ogen aan en vervolgde: 'Kun jij de duivel in bedwang houden? Het is
nogal, ehhh, vreemd om een demon als scheepsgenoot te
hebben.'
'Ik houd hem in bedwang,' zei Carse. 'Je hebt zelf gehoord dat
Rhiannon dat moest toegeven.'
'Dan kunnen we beter nú handelen, vóór de Zeekoningen hun
krijgsraad beëindigen,' grijnsde Boghaz. 'Ironisch genoeg is het de
oude IJzerbaard die ons helpt! Elke krijger is opgetrommeld en onze
mannen zijn op de galei en wachten ... en ze zijn niet zo gelukkig
met de toestand!'
Een paar minuten later hoorden de bewakers in de kamer het
doordringende geschreeuw van Boghaz.
'Help! Kom vlug. . . Carse heeft zich in zee geworpen!' Ze stormden
naar het balkon. Boghaz leunde over de balustrade en wees naar de
bruisende golven beneden. 'Ik probeerde hem tegen te houden, maar
het lukte niet!' loeide hij klaaglijk.
'Geen groot verlies,' gromde één van de bewakers en toen sprong
Carse plotseling uit de schaduwen tegen de muur en sloeg hem met
één krachtige klap neer. Boghaz draaide zich snel om en velde een
tweede.
Ze overmeesterden samen de derde, vóór die zijn zwaard uit de
schede had. De twee anderen waren intussen weer moeizaam
rechtgekropen, maar Carse en de Valkisiaan verloren geen tijd. Ze
sloegen hen brutaal en behendig neer en enkele minuten later waren
de drie bewusteloze mannen veilig gebonden en hadden ze een prop in
hun mond. Carse reikte naar het zwaard van één der bewakers toen
Boghaz een beetje schuw zijn keel schraapte.
'Misschien wil je liever je eigen zwaard,' zei hij.
'Waar is het?'
'In de gang, buiten de kamer, net om de deur, waar ik het moest
achterlaten.'
Carse knikte. Het zou fijn zijn om opnieuw het zwaard van Rhiannon
in zijn handen te hebben.
Carse liep door de kamer, pakte in het voorbijgaan nog een mantel
van één van de bewakers op en keek zijdelings naar
Boghaz.
'Hoe ben jij zo fortuinlijk in het bezit van mijn zwaard gekomen?'
vroeg hij.
'Ik ben je beste vriend en helper,' glimlachte de Valkisiaan vol
genegenheid. 'Je zou toch sterven ... en ik wist dat je zou willen
dat ik het droeg.'
'Boghaz,' zuchtte Carse, 'jouw liefde voor mij is waarlijk iets
groots.'
'Ik ben altijd sentimenteel van nature geweest,' zei
de Valkisiaan terwijl hij Carse opzij wuifde. 'Laat mij
voorgaan.'
Hij stapte in de gang en knikte toen. Carse volgde hem. Het lange
zwaard stond tegen de muur. Carse nam het op en glimlachte. 'Denk
eraan,' zei hij. 'Van nu af aan ben ik Rhiannon!' Er was weinig
beweging in dat verlaten gedeelte van het paleis. De zalen waren
donker en slechts op onregelmatige afstanden hingen eenzame
toortsen.
Boghaz grinnikte. 'Ik ken mijn weg in dit paleis,' zei hij. 'Ik heb
zelfs uitgangen gevonden die de Khonds zelf zijn
vergeten.'
'Goed,' zei Carse, 'ga jij dan voor. We moeten eerst Ywain
vinden.'
'Ywain!' Boghaz staarde hem aan. 'Ben je
gek, Carse? Er is geen tijd om met die heks te spelen!' '
Ze moet bij ons zijn om in Sark te getuigen dat ik Rhiannon ben!'
snauwde Carse. 'Anders valt ons plan in duigen! Vooruit
nu!'
Hij had inderdaad begrepen dat Ywain een troefkaart was in dit
fantastisch gewaagd spel. Het feit dat ze had gezien hoe Rhiannon in hem huisde was erg
belangrijk.
'Je hebt gelijk,' zei Boghaz aarzelend en onwillig,' maar ik houd
er niet van. Eerst een duivel en dan een helse kat met giftige
klauwen ... Dit wordt een gekkenreis!'
Ywain werd gevangen gehouden op dezelfde verdieping. Boghaz wees de
weg. Ze ontmoetten niemand. En toen zag Carse, om de hoek van een
kruispunt één enkele toorts branden bij een vergrendelde deur met
een kleine opening in de bovenhelft. Naast de deur leunde een
bewaker slaperig op zijn speer.
Boghaz hield plotseling zijn adem in. 'Ywain kan de Sarks
overtuigen,' fluisterde hij, 'maar kun jij haar
overtuigen?'
'Dat moet ik wel,' gromde Carse grimmig.
'Goed dan... Ik hoop dat we geluk hebben!' Onderweg hadden ze een
plannetje gemaakt. Boghaz wandelde naar de bewaker terwijl Carse
achter de hoek bleef staan. De bewaker was blij dat hij het laatste
nieuws te horen kreeg. En toen viel Boghaz' mond in het midden van
een zin plotseling open en begon hij te stotteren. Met open mond
staarde hij over de linkerschouder van de bewaker.
De verraste man draaide zich om.
Carse kwam door de gang. Hij wandelde alsof hij de hele wereld
bezat. De mantel was over zijn schouders geworpen en hij hield zijn
blonde hoofd kaarsrecht. Zijn ogen schitterden. Het flikkerende
toortslicht sloeg vonken uit zijn juwelen en het zwaard van
Rhiannon was als een straal van oeroud, boosaardig zilver in zijn
hand. Hij sprak met de galmende stem die hij in de grot uit zijn
mond had gehoord.
'Kniel, Khondorgebroed ... of wil je sterven?'
De man bleef met half opgeheven speer verstijfd staan. Achter hem
begon Boghaz anstige geluiden te maken. 'Bij de goden,' kreunde de
Valkisiaan, 'de duivel heeft hem opnieuw in zijn klauwen. Rhiannon
is weer vrij!'
Carse zag er zeer goddelijk uit in het zwakke licht. Hij hief zijn
zwaard op, niet als wapen, maar als machtige talisman. Hij
glimlachte flauwtjes.
Je kent me dus. Goed. 'Hij keek de Valkisiaan strak aan.
'Twijfel je aan mij of moet ik je een lesje leren?'
'Nee,' antwoordde de man hees. 'Nee, heer.'
Hij viel op zijn knieën en de speer kletterde tegen de
rotsen toen hij ze liet vallen. Hij ging op zijn buik liggen
en verborg zijn gezicht in zijn handen.
'Heer Rhiannon,' fluisterde Boghaz met trillende stem.
'Bind hem vast,' zei Carse, 'en open deze deur.' Boghaz deed wat
hem bevolen was, bond de bewaker en hief de zware grendels uit hun
houders. De deur zwaaide naar binnen open en Carse stond in de
deuropening. Ze wachtte. Ze stond kaarsrecht in het vale licht. Ze
hadden haar niet eens een kaars gegeven en de kleine cel had geen
uitgang behalve de zware deur die Boghaz had geopend. De lucht was
verschaald en stonk naar het rotte stro op de brits. Verder was er
niets in de cel. Ze droeg nog altijd haar boeien. Carse vermande
zich. Hij vroeg zich af of de Vervloekte hem diep in zijn geest
bekeek. Hij dacht dat hij bijna de echo van donker gelach kon
horen. Een gelach dat hem bespotte voor wat hij was: een man die
voor god probeerde te spelen.
'Bent u inderdaad Rhiannon?' zei Ywain.
Roep de diepe, trotste stem op en de glans van
broeiend vuur in de blik.
'Je hebt me eerder gekend,' zei Carse. 'Wat denk je nu?' Hij
wachtte terwijl haar ogen hem onderzoekend opnamen in de
flakkerende schijn. En toen boog haar hoofd langzaam en stijfjes
zoals het Ywain van Sark zelfs tegenover Rhiannon
betaamde.
'Heer,' zei ze.
Carse lachte zacht en draaide zich om naar de in elkaar krimpende
Boghaz.
'Wikkel haar in de dekens van de brits. Je zult haar dragen ... en
doe het zacht, zwijn!'
Boghaz gehoorzaamde haastig. Ywain was duidelijk woedend om die
onbeschaamdheid, maar ze hield haar mond.
'Vluchten we?' vroeg ze.
'We laten Khondor aan zijn lot over,' zei Carse die zijn zwaard
stevig beet nam. 'Ik wil in Sark zijn wanneer de Zeekoningen komen
om hen met mijn eigen wapens neer te bliksemen.'
Boghaz wikkelde haar vlug in de lompen. Haar maliënkolder en de
logge ketens werden verborgen. Toen de Valkisiaan haar over zijn
schouder wierp leek ze niets meer dan een lappen bundel op zijn
zware schouders. Over die bundel heen knipoogde hij vrolijk naar
Carse.
Carse was echter niet zo zeker van zichzelf. Ywain was niet al te
kritisch geweest in het vale licht en met een ontsnapping naar Sark
voor ogen. Maar ze hadden nog een lange reis voor de
boeg.
Had hij in haar buiging niet nèt een hint van spot
gezien?